ECLI:NL:RBROT:2024:5919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10/317327-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en mishandeling van kinderen door moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van haar kinderen. De verdachte heeft haar zoon [slachtoffer 1] meerdere keren met een houten kleerhanger geslagen, wat heeft geleid tot een poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft zij ook haar andere kinderen, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], mishandeld door hen te slaan met verschillende voorwerpen, waaronder een mes en een stofzuigerstang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandelingen een stelselmatig karakter hadden en dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en moet schadevergoedingen betalen aan de slachtoffers. Voor een deel van de ten laste gelegde feiten is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/317327-22
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1964,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. R. Delgado, advocaat te Hoogvliet Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4.Inleiding

De verdachte en de medeverdachte, [medeverdachte] , zijn getrouwd en hebben samen acht kinderen. Van oud naar jong zijn dit [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] , [kind 5] , [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] . Omdat de kinderen allemaal de achternaam [achternaam] hebben, zullen zij in het vervolg van dit vonnis, ten behoeve van de leesbaarheid, bij hun voornaam worden genoemd. De tenlastelegging houdt - kort gezegd - in dat de verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan mishandeling dan wel poging zware mishandeling van zes van haar kinderen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] . De ten laste gelegde periodes beslaan vele jaren. Zo vangt de ten laste gelegde periode van feit 1 (poging zware mishandeling [slachtoffer 1] ) aan op 22 februari 1992 en eindigt de ten laste gelegde periode van feit 6 (mishandeling [slachtoffer 6] ) op 1 januari 2021.
Het gezin is door de jaren heen meerdere keren verhuisd. Van 1990 tot juli 2008 woonde het in [plaats 2] . Vervolgens is het gezin verhuisd naar [plaats 3] , waar het tot oktober 2011 heeft gewoond. Van oktober 2011 tot januari 2015 heeft het gezin in [plaats 4] gewoond. En vervolgens van januari 2015 tot januari 2020 in [plaats 5] . Tot slot is het gezin in januari 2020 naar [plaats 1] verhuisd, waar de verdachten nu nog altijd wonen.

5.Verjaring; ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsman heeft op de terechtzitting, bij wijze van preliminair verweer, bepleit dat alle tenlastegelegde feiten zijn verjaard. De officier van justitie zou daarom niet-ontvankelijk zijn, aldus de raadsman. Dit verweer was algemeen geformuleerd en daarbij is niet specifiek per feit toegelicht waarom sprake zou zijn van verjaring. Bovendien is dit verweer gevoerd in een vroegtijdig stadium van de procedure, namelijk op het moment dat de inhoudelijke behandeling feitelijk nog diende aan te vangen, hetgeen – uiteraard – inherent is aan het karakter van een preliminair verweer. Het preliminaire verweer is verworpen, omdat, kort samengevat, niet zonder meer voor alle ten laste gelegde feiten kon worden vastgesteld dat deze zouden zijn verjaard. Bij pleidooi, en derhalve na de bespreking van de feiten ter zitting, heeft de raadsman opnieuw en bij herhaling een beroep op verjaring gedaan. Daarbij heeft hij meer specifiek per feit, en per subonderdeel van de afzonderlijke feiten, bepleit dat en waarom in zijn visie van verjaring sprake zou zijn. De rechtbank zal daarom opnieuw ten gronde moeten beoordelen of, en zo ja op welke punten, sprake is van verjaring. Daarbij geldt het volgende beoordelingskader.
Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat het recht om een verdachte te vervolgen bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van meer dan drie jaren maar minder dan acht jaren, na een periode van twaalf jaren komt te vervallen. Voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, geldt een verjaringstermijn van twintig jaren. Op grond van artikel 71 Sr vangt de verjaringstermijn in beginsel aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voor kindermishandeling, zoals in deze zaak ten laste is gelegd, geldt op grond van het bepaalde onder sub 3 van hetzelfde artikel een uitzondering. De verjaringstermijn vangt in die gevallen aan op de dag nadat het slachtoffer achttien jaren is geworden. Deze bepaling is op 1 januari 2020 in werking getreden, maar is niet van toepassing op feiten die vóór 1 januari 2020 al waren verjaard. Die feiten blijven verjaard.
Het voorgaande betekent dat steeds moet worden nagegaan of er op 1 januari 2020 sprake was van een reeds voltooide verjaring. Daarbij geldt dat de dagvaarding in deze zaak is uitgebracht op 6 maart 2023, zodat van stuiting van voormelde mogelijke verjaring geen sprake is.
Voor deze zaak betekent het voorgaande concreet dat gedragingen die zich vóór 1 januari 2008 hebben voorgedaan en die zijn tenlastegelegd als eenvoudige mishandeling van haar kind, zijn verjaard. Voor zover als mishandeling van haar kind tenlastegelegde gedragingen na 1 januari 2008 hebben plaatsgehad, zijn deze niet verjaard. Voor gedragingen die ten laste zijn gelegd als poging zware mishandeling is het recht tot strafvordering verjaard voor zover die vóór 1 januari 2000 hebben plaatsgehad. Voor zover als poging zware mishandeling tenlastegelegde gedragingen na 1 januari 2000 hebben plaatsgehad, zijn deze niet verjaard. Welke gevolgen dit heeft voor de feiten zoals aan de verdachte zijn tenlastegelegd, zal hierna per feit worden beoordeeld.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten, bestaande uit tweemaal poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2) en vier keer eenvoudige mishandeling van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (feit 3, 4, 5 en 6), wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangevers, in samenhang bezien met de verklaringen van de verdachte en de tapgesprekken.
6.2.
Standpunt verdediging
De advocaat van de verdachte heeft, naast het hiervoor reeds vermelde beroep op verjaring, vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de slachtoffers zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De verdediging baseert de onbetrouwbaarheid op de stelling dat de verklaringen tegenstrijdigheden bevatten. Het is onduidelijk of en in hoeverre er uit eigen herinnering is verklaard, aldus de raadsman.
6.3.
Beoordeling
6.3.1.
Feit 1; poging zware mishandeling [slachtoffer 1]
Onder feit 1 is ten laste gelegd een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] door – kort gezegd – het met kracht slaan met een (houten) kleerhanger, het slaan tegen een oor en het slaan met een (hapjes)pan in de periode februari 1992 tot en met februari 2007.
Slaan met (houten) kleerhanger
[slachtoffer 1] heeft in zijn verklaring bij de politie weliswaar verklaard dat hij door zijn vader met een kleerhanger is geslagen, maar dat hij ook door de verdachte (zijn moeder) met een kleerhanger is geslagen blijkt niet uit zijn verklaring. Los daarvan kan op basis van de verklaring van [slachtoffer 1] niet worden vastgesteld wanneer dit zou zijn gebeurd. Ook overigens biedt het dossier daarvoor geen aanknopingspunten. Gelet op de ruime ten laste gelegde periode, februari 1992 tot februari 2007, is het goed mogelijk dat dit incident voor 2000 heeft plaatsgehad en dus is verjaard. De lange tenlastegelegde periode en de daarmee samenhangende moeilijkheid om vast te stellen wanneer dit is gebeurd, mag niet in het nadeel van de verdachte worden uitgelegd. Het feit is dan ook verjaard. De officier van justitie zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Slaan tegen oor
[slachtoffer 1] heeft verder bij de politie verklaard dat hij, toen hij in groep 4 of 5 zat, door zijn moeder op zijn oor is geslagen. [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum 2] 1989. Daaruit volgt dat dit moet zijn gebeurd toen hij 8 of 9 jaar oud was. Dit betekent dat de verjaringstermijn in elk geval in 1997 is aangevangen, zodat ook dit deel van de tenlastelegging is verjaard. De officier van justitie zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Slaan met (hapjes)pan
Daarnaast heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zijn moeder hem met een hapjespan tegen het hoofd heeft geslagen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wanneer dit heeft plaatsgevonden. Ook hier geldt dan ook dat gelet op de zeer ruime ten laste gelegde periode er in het voordeel van de verdachte van moet worden uitgegaan dat dit voor 2000 is gebeurd, zodat ook dit deel van de tenlastelegging is verjaard.
Conclusie
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling is het recht tot strafvordering door verjaring vervallen. De officier van justitie is dus niet-ontvankelijk ten aanzien van dit feit.
6.3.2.
Feit 2; poging zware mishandeling [slachtoffer 2]
Onder feit 2 is ten laste gelegd een poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] door – kort gezegd – het met kracht slaan met een (houten) kleerhanger en het slaan tegen het hoofd in de periode april 1994 tot en met april 2009.
Verjaring?
Slaan met (houten) kleerhanger
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij vele tientallen keren door de verdachte met een kleerhanger is geslagen. Het gebeurde met regelmaat, aldus [slachtoffer 2] . En volgens de verklaring van [slachtoffer 1] werd er altijd geslagen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] vaker dan de andere kinderen. Uit deze verklaringen volgt dat het slaan met de kleerhanger voortdurend en stelselmatig heeft plaatsgevonden. Voor zover dit heeft plaatsgehad vóór 1 januari 2000 zijn deze feiten verjaard. Gelet echter op het voortdurende en stelselmatige karakter van de gedragingen hebben deze, indien bewezen, ook na 1 januari 2000 plaatsgehad. In zoverre zijn deze feiten niet verjaard.
Slaan tegen hoofd
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte hem een keer op zijn hoofd heeft geslagen. Hij zegt daarbij ook dat hij “geen idee heeft” hoe oud hij toen was. Zijn broer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] in [plaats 2] door de verdachte met een hak op zijn hoofd is geslagen. Dit betekent dat het in elk geval voor 23 juni 2008 moet zijn geweest. Op basis van deze verklaringen is het niet mogelijk om vast te stellen wanneer [slachtoffer 2] zou zijn geslagen. Gelet op de zeer ruime tenlastegelegde periode, van 22 april 1994 tot en met 21 april 2009, is het dus zeer wel mogelijk dat dit voor 2000 is gebeurd, hetgeen zou betekenen dat dit onderdeel van feit 2 is verjaard. De lange tenlastegelegde periode kan niet in het nadeel van de verdachte worden uitgelegd. Omdat niet kan worden vastgesteld wanneer dit incident heeft plaatsgehad, moet er vanuit worden gegaan dat dit feit is verjaard.
Bewijswaardering
Omdat het ten laste gelegde slaan met de kleerhanger, voor zover gepleegd na 1 januari 2000, niet is verjaard, komt de rechtbank toe aan de vraag of dit feit kan worden bewezen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij vele tientallen keren door zijn moeder met een kleerhanger is geslagen. Het gebeurde met regelmaat. Hij en zijn broer [slachtoffer 4] werden meer geslagen dan de andere kinderen. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt voldoende ondersteund door verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . In tegenstelling tot de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen. De verklaringen zijn op onderdelen gedetailleerd, maar bevatten tegelijkertijd – wat logisch is, na zo lange tijd – lacunes. Ook overlappen de verklaringen elkaar deels, bijvoorbeeld over het gebruik van kleerhangers, maar kan niet worden gezegd dat de verklaringen naadloos op elkaar aansluiten en dus op elkaar zouden zijn afgestemd. Daarmee is buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte haar zoon [slachtoffer 2] met een houten kleerhanger heeft geslagen.
Vervolgens is de vraag of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging zware mishandeling. Voor de beantwoording van die vraag moet worden vastgesteld of een bepaalde gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. Dit is afhankelijk van de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De verdachte heeft [slachtoffer 2] gedurende een lange periode met grote regelmaat met een zware houten kleerhanger geslagen. De medeverdachte, de vader van [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat hij daar niet van hield, ‘want het waren stevige kleerhangers’. [slachtoffer 5] , die getuige was van deze mishandelingen, heeft verklaard dat het slaan met de kleerhanger nooit leek te eindigen en dat ze dacht dat haar broertjes werden doodgeslagen. De rechtbank is van oordeel dat het stelselmatig slaan van een kind met een stevige kleerhanger kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Daarbij wordt zwaar lichamelijk letsel in zijn totaliteit bezien. Niet alleen fysiek aantoonbaar letsel, maar ook de onaangename verandering in de innerlijke gezondheid kan bij de beoordeling worden betrokken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling in de periode van 2000 t/m 2009 door haar zoon [slachtoffer 2] met een kleerhanger te slaan. Voor het overige is dit feit verjaard en in zoverre is de officier van justitie niet-ontvankelijk.
6.3.3.
Feit 3; mishandeling [slachtoffer 3]
Onder feit 3 is ten laste gelegd de mishandeling van [slachtoffer 3] door – kort gezegd – haar te slaan, waaronder met een (brood)mes en een (houten) kleerhanger, in de periode van oktober 1996 tot en met oktober 2011.
Slaan met (brood)mes
Met betrekking tot het slaan met het broodmes heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij ‘klein’ was toen dit gebeurde. Dit is onvoldoende concreet om vaststellen wanneer dit zou hebben plaatsgevonden, terwijl de ten laste gelegde periode vele jaren omvat, van 22 oktober 1996 tot en met 21 oktober 2011. Het is derhalve zeer wel mogelijk dat dit is gebeurd voor 2008. Dat betekent dat dit feit is verjaard.
Slaan al dan niet met kleerhanger
Het slaan, al dan niet met de kleerhanger, zou zijn gebeurd toen [slachtoffer 3] 10 en 11 jaar oud was. [slachtoffer 3] is geboren op 22 oktober 1993, zodat dit rond 2003/2004 moet hebben plaatsgevonden, derhalve voor 2008. Dit betekent dat ook dit deel van het ten laste gelegde is verjaard.
Conclusie
Alle onderdelen van dit feit zijn verjaard. De officier van justitie is niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
6.3.4.
Feit 4; mishandeling [slachtoffer 4]
Onder feit 4 is ten laste gelegd de mishandeling van [slachtoffer 4] in de periode juni 1998 tot en met juni 2013 door – kort gezegd – hem te slaan, waaronder met een stofzuigerstang, de hak van een schoen en een (houten) kleerhanger.
Verjaring?
Slaan met stofzuigerstang
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij met een stofzuigerstang is geslagen. Uit zijn verklaring blijkt niet wanneer dit zou hebben plaatsgehad. Wel heeft hij gezegd dat hij toen nog heel klein was en dat dit heeft plaatsgevonden in de woning in [plaats 2] . Zoals in de inleiding is vermeld, heeft het gezin van 1990 tot juni 2008 in [plaats 2] gewoond. Het is dus goed mogelijk dat dit voorval zich heeft voorgedaan vóór januari 2008. Dit deel van het ten laste gelegde onder 4 is dan ook verjaard.
Slaan met (de hak van) schoen
Ook het slaan met de hak van een schoen zou volgens [slachtoffer 4] in de woning in [plaats 2] hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] een jaar of 10 à 11 moet zijn geweest. [slachtoffer 4] is geboren in 1995, wat maakt dat dit specifieke incident in of rond 2006 zou hebben plaatsgevonden en dus voor 2008. Ook dit deel van het ten laste gelegde onder 4 is verjaard.
Slaan en slaan met een (houten) kleerhanger
Voor zover het slaan met de kleerhanger voor 1 januari 2008 heeft plaatsgehad, geldt dat dit is verjaard. In zoverre is de officier van justitie niet-ontvankelijk. In zijn aangifte heeft [slachtoffer 4] evenwel verklaard dat hij tot aan zijn 15e jaar door zowel zijn vader als moeder is mishandeld. Ook heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zijn moeder elke avond naar boven kwam met de kleerhanger en dat hij daarmee ongeveer één keer per week werd geslagen. [slachtoffer 4] heeft op 15 jarige leeftijd in 2010 het ouderlijk huis verlaten. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] volgt aldus dat het slaan met de kleerhanger een voortdurend en stelselmatig karakter had. Dit betekent dat dit ook nog na 1 januari 2008 zou zijn gebeurd. In zoverre is dit feit niet verjaard, en zal hieronder worden beoordeeld of op dit punt tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Bewijswaardering
[slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf zijn geboorte tot aan zijn vijftiende jaar door zijn ouders zowel geestelijk als lichamelijk is mishandeld. Hij wist niet beter dan dat hij werd geslagen. Samen met zijn broer [slachtoffer 2] werd hij vaak als schuldige gekozen, waarop een pak slaag volgde. De verklaring van [slachtoffer 4] dat hij door de verdachte geslagen werd, al dan niet met een kleerhanger, wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van onder meer [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . In tegenstelling tot de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen. Temeer nu verdachte op zitting zelf heeft verklaard dat zij [slachtoffer 4] een keer met een kleerhanger heeft geslagen. Ook wat betreft het slaan, ten laste gelegd onder het vierde gedachtestreepje, wordt de verklaring van [slachtoffer 4] in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van de andere kinderen. De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar zoon [slachtoffer 2] door hem met een kleerhanger te slaan in de periode van 2008 t/m 2010 en door hem te slaan. In zoverre komt de rechtbank tot een bewezenverklaring.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is verjaard, voor zover het betreft het slaan met de stofzuigerslang en het slaan met de hak van de schoen. Datzelfde geldt voor het slaan met de kleerhanger, maar alleen voor zover dit voor 1 januari 2008 is gebeurd. In zoverre is de officier van justitie niet-ontvankelijk. Verder is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich na 1 januari 2008 heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 4] door hem met een houten kleerhanger te slaan en door hem te slaan.
6.3.5.
Feit 5; mishandeling [slachtoffer 5]
Onder feit 5 is ten laste gelegd mishandeling van [slachtoffer 5] door – kort gezegd – het slaan met een (houten) kleerhanger, het slaan met een mes en het slaan.
Slaan met (houten) kleerhanger
Wat betreft het slaan met de kleerhanger biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te bepalen wanneer dit heeft plaatsgevonden. Gelet op de lange ten laste gelegde periode – van 18 november 1999 tot en met 17 november 2014 – zou dit zeer wel voor 1 januari 2008 kunnen zijn geweest. Dit deel van het ten laste gelegde is dus verjaard.
Slaan met mes
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij door de verdachte met het handvat van een groot ijzeren mes op haar hoofd is geslagen. Zij zegt daarbij dat zij nog geen 10 jaar oud was. [slachtoffer 5] is geboren op 18 november 1996. Dit betekent dat dit rond 2006 moet zijn gebeurd, en derhalve voor 2008. Ook dit deel van het ten laste gelegde is dus verjaard.
Slaan
[slachtoffer 3] heeft in haar aangifte verklaard dat [slachtoffer 5] van de verdachte klappen heeft gekregen. Wanneer dit voorval heeft plaatsgevonden kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Ook hiervoor geldt derhalve dat dit voor 1 januari 2008 kan zijn gebeurd. Ook dit deel van het onder 5 ten laste gelegde is verjaard.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde feit is verjaard. De officier van justitie is in zoverre niet-ontvankelijk.
6.3.6.
Feit 6; mishandeling [slachtoffer 6]
Onder feit 6 is ten laste gelegd mishandeling van [slachtoffer 6] door – kort gezegd – haar in de arm te knijpen en te slaan in de periode januari 2006 tot en met januari 2021.
Verjaring?
Uit de verklaringen van [slachtoffer 6] volgt dat beide ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden nadat de familie in 2008 naar [plaats 3] is verhuisd. Dit betekent dat hier geen sprake is van verjaring. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging ter zake van dit feit.
Bewijswaardering
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat haar moeder haar meerdere keren heeft geslagen en ook een keer stevig in haar armen heeft geknepen. [slachtoffer 6] heeft pijn daarvan ondervonden en blauwe plekken daaraan overgehouden. De verdachte heeft verklaard, en dat blijkt ook uit de tapgesprekken, dat zij de kinderen wel eens een tik heeft gegeven. De medeverdachte heeft verklaard dat zijn vrouw losse handjes had. Die verklaringen bieden steun voor de verklaring van [slachtoffer 6] . Weliswaar hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] niet kunnen waarnemen dat de verdachte [slachtoffer 6] heeft geslagen, omdat zij toen al uit huis waren, maar dat neemt niet weg dat de verklaring van [slachtoffer 6] past binnen het patroon dat is gebleken uit die verklaringen. In die zin wordt de verklaring van [slachtoffer 6] , zij het indirect, ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking de verklaring van [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 6] , toen zij 17 jaar oud was, uit huis is gehaald omdat de kinderen zich zorgen om haar maakten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 6] voldoende wordt ondersteund en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid daarvan. Dat betekent dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich na 1 januari 2008 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 6] door haar met kracht te knijpen en haar te slaan.
6.3.7.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde onder het eerste gedachtestreepje van feit 2, het ten laste gelegde onder het derde en vierde gedachtestreepje van feit 4 en het ten laste gelegde onder feit 6 heeft begaan. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] . De overige ten laste gelegde feiten of onderdelen daarvan zijn verjaard waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van die feiten.
6.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij in de periode van
1 januari 2000tot en met 21 april 2009 te [plaats 2] ,
gemeente [gemeente] en te [plaats 3] ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hem
-met kracht met een (houten) kleerhanger geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
zij in de periode van
1 januari 2008tot en met 19 juni 2013 te [plaats 2] ,
gemeente [gemeente] en te [plaats 3] en te [plaats 4] , opzettelijk mishandelend haar kind [slachtoffer 4]
-met een (houten) kleerhanger heeft geslagen en
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
6.
zij in de periode van
1 januari 2008tot en met 1 januari 2021 te [plaats 2] ,
gemeente [gemeente] en te [plaats 3] en te [plaats 4] en te [plaats 5] , opzettelijk mishandelend haar kind [slachtoffer 6] ,
-met kracht in haar armen heeft geknepen en/of
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Poging zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind

2.Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind

3.Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van haar zoon [slachtoffer 2] en de mishandeling van haar zoon [slachtoffer 4] en dochter [slachtoffer 6] . [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] waren destijds minderjarig. De verdachte heeft hen geslagen; [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] met een houten kleerhanger. Dit zijn ernstige feiten. Het gaat hier bovendien niet om een eenmalig incident. Het slaan, al dan niet met de kleerhanger, had een stelselmatig karakter; het gebeurde met regelmaat. Het geweld lijkt voor de verdachte en haar man een in hun ogen normaal onderdeel van de opvoeding te zijn geweest, waarbij zij kennelijk uit het oog hebben verloren dan wel zich niet of onvoldoende hebben gerealiseerd dat gedragingen met fysieke uitingen zoals hiervoor beschreven de grens van het toelaatbare overschrijden en van – in hun ogen – opvoedkundige maatregelen verworden tot (poging tot zware) mishandelingen. De mishandelingen hebben plaatsgevonden in hun eigen woning. Een plek waar een kind veilig zou moeten zijn. Gepleegd door een moeder, die zou moeten zorgen voor bescherming, geborgenheid en onvoorwaardelijk liefde voor haar kinderen. Met haar handelen heeft de verdachte de lichamelijke en psychische integriteit van haar kinderen ernstig geschonden. Het is algemeen bekend dat opgroeien in een gewelddadige gezinssituatie op zowel korte als lange termijn schadelijk kan zijn voor de geestelijke ontwikkeling van kinderen en kan leiden tot psychische schade. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten. De verdachte zegt wel eens een “pedagogische tik” te hebben uitgedeeld. Ook heeft zij verklaard een van haar kinderen met een kleerhanger te hebben geslagen. De verdachte heeft er geen enkel blijk van gegeven de ernst daarvan in te zien. Voor wat betreft het overige blijft zij in alle toonaarden ontkennen en noemt zij de beschuldigingen leugens. De verdachte heeft geen enkele vorm van verantwoordelijkheid genomen of spijt betuigd voor wat zij heeft gedaan.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze feiten, en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, balanceren op de grens tussen een forse taakstraf en een gevangenisstraf. De rechtbank komt echter, als gevolg van de verjaring van een deel van de ten laste gelegde feiten, tot de bewezenverklaring van minder feiten dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd. Daar komt bij dat de leeftijd van de verdachte en haar blanco strafblad aanleiding vormen voor de rechtbank om af te zien van een gevangenisstraf. In plaats daarvan zal een forse taakstraf van na te noemen duur worden opgelegd.

10.Vorderingen benadeelde partijen

10.1.
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] ter zake van de onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Zij vorderen elk een vergoeding € 5.000,- aan immateriële schade.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat ten aanzien van deze feiten de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard en aldus niet aan de bewijsvraag is toegekomen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
10.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
10.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde dan wel de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn in verband met het beroep op verjaring. Subsidiair geldt dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat geen sprake is van objectief vastgesteld letsel dat is ontstaan als gevolg van de gestelde poging tot zware mishandeling.
10.2.3.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen dat een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een jarenlange onveilige thuissituatie waarbij regelmatig fysiek geweld werd gebruikt. In deze procedure komt echter slechts voor vergoeding in aanmerking de schade die het rechtstreekse gevolg is van de
bewezenverklaardefeiten. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader, haar echtgenoot, heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 april 2009.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
10.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 4] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
10.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair geldt dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat geen sprake is van objectief vastgesteld letsel dat is ontstaan als gevolg van de gestelde mishandeling.
10.3.3.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 4] zo voor de hand liggen dat een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een jarenlange onveilige thuissituatie waarbij regelmatig fysiek geweld werd gebruikt. In deze procedure komt echter slechts voor vergoeding in aanmerking de schade die het rechtstreekse gevolg is van de
bewezenverklaardefeiten. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader, haar echtgenoot, heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 juni 2013.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
10.4.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 6] ter zake van het onder 6 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
10.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde dan wel de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn in verband met het beroep op verjaring. Subsidiair geldt dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat geen sprake is van objectief vastgesteld letsel dat is ontstaan als gevolg van de gestelde mishandeling.
10.4.3.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 6] zo voor de hand liggen dat een aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een jarenlange onveilige thuissituatie waarbij regelmatig fysiek geweld werd gebruikt. In deze procedure komt echter slechts voor vergoeding in aanmerking de schade die het rechtstreekse gevolg is van de
bewezenverklaardefeiten. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,-, vermeerderd de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft feit 1, feit 2, tweede gedachtestreepje, feit 3, feit 4, eerste en tweede gedachtestreepje en feit 5;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2, eerste gedachtestreepje, het onder 4, derde en vierde gedachtestreepje en het onder 6 van de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
144 (honderdvierenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
72 dagen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 4] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 6] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] :
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]:
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]:
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en I. Tillema rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kroonbergs griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 22 februari 1992 tot en met 21 februari 2007 te
[plaats 2] , gemeente [gemeente] , in ieder geval in Nederland ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hem
-met kracht met een (houten) kleerhanger geslagen en/of
-met kracht tegen een oor geslagen en/of
-met kracht met een (hapjes)pan geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
2.
zij in of omstreeks de periode van 22 april 1994 tot en met 21 april 2009 te [plaats 2] ,
gemeente [gemeente] en/of te [plaats 3] , in ieder geval in Nederland ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hem
-met kracht met een (houten) kleerhanger geslagen en/of
-met kracht tegen zijn hoofd geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
3.
zij in of omstreeks de periode van 22 oktober 1996 tot en met 21 oktober 2011 te
[plaats 2] , gemeente [gemeente] en/of te [plaats 3] , in ieder geval in Nederland
opzettelijk mishandelend haar kind [slachtoffer 3]
-met een (brood)mes tegen haar hoofd heeft geslagen en/of
-met een (houten) kleerhanger heeft geslagen en/of
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
4.
zij in of omstreeks de periode van 20 juni 1998 tot en met 19 juni 2013 te [plaats 2] ,
gemeente [gemeente] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , in ieder geval in
Nederland opzettelijk mishandelend haar kind [slachtoffer 4]
-met een stofzuigerstang heeft geslagen en/of
-met (de hak van) een schoen heeft geslagen en/of
-met een (houten) kleerhanger heeft geslagen en/of
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
5.
zij in of omstreeks de periode van 18 november 1999 tot en met 17 november 2014 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , in
ieder geval in Nederland opzettelijk mishandelend haar kind [slachtoffer 5]
-met een (houten) kleerhanger heeft geslagen en/of
-met een mes tegen haar hoofd heeft geslagen en/of
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
6.
zij in of omstreeks de periode van 2 januari 2006 tot en met 1 januari 2021 te [plaats 2] ,
gemeente [gemeente] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] en/of te
[plaats 5] , in ieder geval in Nederland opzettelijk mishandelend haar kind
[slachtoffer 6] ,
-met kracht in haar armen heeft geknepen en/of
-heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden