ECLI:NL:RBROT:2024:5902

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/5390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot oplegging van een rijvaardigheidsonderzoek door het CBR

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), dat hem een rijvaardigheidsonderzoek heeft opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op een mutatierapport van de politie, waarin werd gesteld dat verzoeker op 28 februari 2024 met een te hoge snelheid reed en geen richtingaanwijzer gebruikte. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij de kosten van het onderzoek niet kan betalen en zijn rijbewijs anders ongeldig zou worden verklaard.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 17 juni 2024 behandeld en vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is. Tijdens de beoordeling van de zaak kwam naar voren dat het mutatierapport onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onduidelijkheden in het rapport niet toelaten om vast te stellen dat verzoeker zijn snelheid niet heeft aangepast aan andere weggebruikers. Hierdoor heeft verzoeker een redelijke kans van slagen in zijn beroep.

De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst tot twee weken na de uitspraak in het beroep. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoeker wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5390

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. P.A. Leerentveld).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 3 april 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een rijvaardigheidsonderzoek opgelegd. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 7 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep (ROT 24/5389) ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder en [naam], tolk in de Engelse taal.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak om?
2.1.
Verweerder heeft aan verzoeker een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd omdat hij volgens verweerder op 28 februari 2024 als bestuurder van een motorvoertuig met een hogere snelheid dan het overige verkeer en dan ter plaatse is toegestaan reed en hij geen gebruik maakte van zijn richtingaanwijzer. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een mededeling in de zin van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 van 28 februari 2024 en een mutatierapport van 28 februari 2024. In dit mutatierapport staat, voor zover van belang, het volgende:
“Op woensdag 28 februari 2024 omstreeks 16.20 uur reed rapp in een onopvallend
voertuig, op de Groene kruisweg in Spijkenisse, gaande richting het Baljuwplein.
Aldaar bestaat de weg uit drie rijstroken. Twee voor rechtdoor en een voor rechtsaf.
De baan voor rechtsaf slaat af richting de Edisonweg.
Rapp reed op de tweede rijstrook. Ik zag dat er een witte bestelbus op de eerste
rijstrook reed. Het gedrag van dit voertuig viel mij al eerder op. Ik zag dat het
voertuig telkens ongeveer 70 km/u reed waar op dat moment 50 was toegestaan i.v.m.
werkzaamheden. Toen het voertuig op een gegeven moment naast mij reed, ging hij uit
het niets naar rechts. Hij gat hierbij geen richting aan. Rapp net voorkomen dat het
voertuig mij raakte.”.
2.2.
Verweerder heeft aan verzoeker geen Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd omdat verzoeker de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.
2.3.
Verzoeker is het niet eens met het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek.
Is er een spoedeisend belang?
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
Verzoeker voert aan dat er een spoedeisend belang is omdat hij de kosten van het onderzoek niet meer kan betalen. Verzoeker heeft een bijstandsuitkering. Hij moet tot december 2024 maandelijks een bedrag van € 135,- voor de uitvoeringskosten van het rijvaardigheidsonderzoek voldoen. Als verzoeker de kosten niet betaalt en niet aan het onderzoek deelneemt, zal zijn rijbewijs ongeldig worden verklaard. Verzoeker heeft zijn rijbewijs echter nodig vanwege ritten voor zijn gezinsleden.
3.3.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er, gelet op wat verzoeker heeft aangevoerd, voldoende spoedeisend belang aanwezig is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Het standpunt van verzoeker
4. Verzoeker voert aan dat hij zich correct heeft gedragen op de weg. Verzoeker heeft wel degelijk zijn richtingaanwijzer gebruikt. Omdat er een file was, is het onmogelijk dat hij te hard zou hebben gereden. Aan verzoeker is ten onrechte geen EMG opgelegd. Deze EMG had ook in de Engelse taal kunnen worden gegeven, aangezien hij die taal machtig is.
Het juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) besluit het CBR tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
5.2.
In de bijlage 1, onder A, onderdeel III, bij de Regeling staat het volgende:
Rijgedrag:
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers
aangepaste snelheid;
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en
verkeerstekens zake van:
e. het gebruik van lichten en geven van signalen.
5.3.
Op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Regeling komt betrokkene niet in aanmerking voor de educatieve maatregel gedrag en verkeer indien blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de educatieve maatregel gedrag en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst
5.4.
Op grond van artikel 23, derde lid, aanhef en onder d, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer.
Heeft het beroep een redelijke kans van slagen?
6.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op twee gedragingen die in de bijlage 1, onder A, onderdeel III, bij de Regeling worden genoemd:
1. verzoeker heeft geen richting aangegeven;
2. verzoeker heeft zijn snelheid niet aangepast aan andere weggebruikers.
Beide gedragingen zijn nodig voor het kunnen opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid.
6.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat op basis van het mutatierapport niet kan worden vastgesteld dat zich de tweede hiervoor genoemde gedraging heeft voorgedaan. Het mutatierapport bevat op dit punt te veel onduidelijkheden. Verzoeker zou volgens het mutatierapport “eerder” al zijn opgevallen omdat hij “telkens” “ongeveer” 70 km/u zou hebben gereden waar dat 50 km/u mocht zijn. Niet duidelijk is hoeveel eerder en waar deze gedraging plaatsvond, en hoe hard verzoeker daarbij precies reed. Daarnaast is onduidelijk op welke wijze de bewuste overtreding van de maximum snelheid is geconstateerd. Verder is niet duidelijk wat de omstandigheden rondom dit te hard rijden waren die de conclusie rechtvaardigen dat verzoeker zijn snelheid niet heeft aangepast aan de overige verkeersdeelnemers. Zo kan uit het mutatierapport niet worden afgeleid of er sprake was van ander verkeer en, zo ja, met welke snelheid dit verkeer reed.
6.3.
Het mutatierapport biedt dus onvoldoende grond voor het standpunt van verweerder dat sprake is geweest van “herhaalde gedragingen” in de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Daarom moet er op dit moment rekening mee worden gehouden dat verzoeker in beroep gelijk krijgt. Het beroep heeft een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit en het primaire besluit daarom schorsen.
Geen toepassing van artikel 8:86 Awb
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht ook op het beroep te beslissen, omdat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat de verbalisant mogelijk een nadere verklaring kan afleggen. Er is dus geen sprake van een situatie dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Het bestreden besluit en primaire besluit zullen worden geschorst tot twee weken na de uitspraak in het beroep. Dat betekent ook dat verzoeker de nog openstaande uitvoeringskosten voorlopig niet hoeft te betalen.
8.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
€ 187,- vergoedt.
8.3.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot twee weken na de uitspraak in beroep;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.