ECLI:NL:RBROT:2024:5898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
83-026453-21 en 83-058666-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Sanctiewet 1977 en vrijspraak voor terrorismefinanciering en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Sanctiewet 1977, waaronder het financieren van terrorisme en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geld ter beschikking heeft gesteld aan een persoon die op de Nationale sanctielijst terrorisme staat, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van terrorismefinanciering en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de betrokkenheid van de ontvangers bij terroristische activiteiten. De verdachte heeft een taakstraf van 60 uur opgelegd gekregen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte niet als onderdeel van een hawala-netwerk kan worden beschouwd en dat er geen sprake was van een georganiseerd verband tussen de verdachten. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen teruggegeven aan de verdachte, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze goederen verband hielden met de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 83-026453-21 en 83-058666-23
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende te [plaatsnaam] op het adres [adres].
Raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 mei, 29 mei en 21 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging met parketnummer 83-026453-21 (feiten 1 t/m 4) en de dagvaarding met parketnummer 83-058666-23.
De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De strafzaken van de verdachte zijn gevoegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zullen de feiten van beide tenlasteleggingen worden doorgenummerd.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten:
(83-026453-21)
1. het financieren van terrorisme;
2. het ter beschikking stellen van geld aan IS in strijd met de Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016;
3. het ter beschikking stellen van geld aan gesanctioneerden in strijd met de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II;
4. bankieren zonder vergunning;
(83-058666-23)
5. deelname aan een criminele organisatie.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 t/m 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2, 4 en 5
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op sociale media oproepen geplaatst om geld te geven ten behoeve van vrouwen in Koerdische kampen in Syrië. Zij heeft ook contact met een aantal van deze vrouwen. [medeverdachte 1] heeft contact met [verdachte] om het geld op de plaats van bestemming te laten komen. [verdachte] legt ook zelf geld bij. [verdachte] maakt gebruik van de contacten van medeverdachte [medeverdachte 2] om geld bij de vrouwen in de kampen te krijgen. De vrouwen die het geld ontvangen zijn lid van IS dat op de Nationale sanctielijst terrorisme staat, zodat het geld dat naar de vrouwen overgemaakt wordt aan deze organisatie ten goede komt. Daarnaast heeft [verdachte] nog contact met een vrouw in Turkije. Zij staat op de Sanctielijst evenals een van de vrouwen voor wie [medeverdachte 1] geld heeft ingezameld en aan wie geld is overgemaakt. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan terrorismefinanciering, overtreding van de Sanctiewet en overtreding van de Wet financiële transacties.
De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vormden een organisatie die organisch is ontstaan bij de strafbare feiten die zij pleegden. Het dossier maakt duidelijk dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen in ieder geval de drie verdachten en onbekend gebleven personen die zorgden voor de geldoverdrachten in het buitenland. Alle drie de verdachten hadden een actieve rol in het geheel. De tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie kan wettig en overtuigend worden bewezen over de periode van 17 juli 2020 tot en met de einddatum op de tenlastelegging.
4.1.2.
Beoordeling feiten
Feit 1 (het financieren van terrorisme)
Feit 2 (het ter beschikking stellen van geld aan IS in strijd met de Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016)
Feit 4 (bankieren zonder vergunning)
In de Memorie van Toelichting bij artikel 421 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) staat dat de strafbaarstelling van het verlenen van geldelijke steun ook meer in het algemeen het financieel steunen van een persoon of van organisaties die zich bezighouden met het plegen van daden van terrorisme betreft, indien daarmee door de verstrekker van de gelden bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat de verstrekte gelden worden aangewend voor het plegen van dergelijke daden. De verstrekker van de geldelijke steun moet dan wel wetenschap hebben van de betrokkenheid bij terroristische activiteiten van de ontvanger van de geldelijke steun.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het financieren van terrorisme en van dit feit moet worden vrijgesproken.
De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] in contact heeft gebracht met personen die voor haar geld naar vrouwen in Syrië konden sturen. Hij wist dat zij geld inzamelde en had kunnen vermoeden dat dit geld bestemd was voor vrouwen in kampen die aan IS gerelateerd konden worden. Deze wetenschap en dit vermoeden zijn onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gelden die met zijn hulp werden overgemaakt terecht kwamen bij personen die gelieerd waren aan IS en het geld daarvoor gebruikt zou kunnen worden bij terroristische activiteiten of de voorbereiding daarvan.
Op basis van het dossier gaat ook de rechtbank ervan uit dat [naam 1] de bijnaam (kunya) van [naam 2] is. Zij is in 2014 uitgereisd naar Syrië en zou zich hebben aangesloten bij IS. Zij heeft in een van de Koerdische detentiekampen gezeten en verbleef in de tenlastegelegde periode in Syrië, in een gebied waar IS nog aanwezig is. Sinds 2006 staat zij op de Nederlandse sanctielijst.
[verdachte] heeft zelf geen contact gehad met [naam 1]. Uit niets blijkt dat hij wist dat de persoon aan wie [medeverdachte 1] geld wilde overmaken betrokken was bij IS. Hoewel hij dit wel had kunnen vermoeden vanwege de inzamelingsactie van [medeverdachte 1], is dit onvoldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen. Dit geldt ook voor het overmaken van geld naar [naam 3], van wie niet duidelijk is wie achter deze kunya schuilgaat. Uit de chats tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] blijkt dat zij zich in Syrië bevindt en dat zij bang is gedetineerd te raken als zij naar België zou gaan. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van deze chatcommunicatie, zodat niet kan worden vastgesteld dat het geld werd overgemaakt naar een vrouw met banden met IS.
De verdachte kende [naam 4] als [naam 5] en stelt dat hij haar echte naam niet wist. Hij wist wel dat zij een alleenstaande moeder was woonachtig in Turkije. Hij heeft haar financieel willen ondersteunen door haar geld te sturen. De verdachte had kunnen vermoeden dat zij in het verleden was uitgereisd naar Syrië omdat zij daar op hint naar aanleiding van een krantenbericht dat de verdachte haar stuurde. Omdat het geld naar [naam 5] ruim na de val van het kalifaat is verstuurd naar Turkije hoefde hij er geen rekening meer mee te houden dat zij (nog steeds) betrokken was bij IS of dat geld dat hij naar haar stuurde bij IS terecht zou kunnen komen.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de verdachte wist dan wel moest vermoeden dat het geld dat hij overmaakte naar Syrië en Turkije terecht zou kunnen komen bij IS. Daarvoor is van belang dat IS geen machtsbasis meer had in Syrië. Dat gold ook voor Turkije. Uit het dossier blijkt niet dat het geld dat ten behoeve van [naam 3], [naam 1] en [naam 5] is overgemaakt bij IS terecht had kunnen komen. Ook het tweede feit kan niet worden bewezen.
Ook kan feit 4, het bankieren zonder vergunning, niet worden bewezen omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte als onderdeel van een hawala-netwerk betrokken is geweest bij de hem verweten transacties. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte meer heeft gedaan dan optreden als tussenpersoon tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor twee specifieke geldtransfers. De verdachte heeft wel meerdere malen als klant geld afgegeven aan [medeverdachte 2], waarna deze voor de overdracht van het geld aan de begunstigde heeft gezorgd. Hiermee heeft de verdachte zich niet schuldig gemaakt aan bankieren zonder vergunning. Hij is in dat opzicht te vergelijken met een klant van een geldtransferkantoor dat met een vergunning handelt.
Feit 5 (deelname aan een criminele organisatie)
Van een criminele organisatie is sprake wanneer er een samenwerkingsverband is, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen tenminste twee personen. Daarbij hoeft niet komen vast te staan dat een persoon heeft samengewerkt met alle andere personen die deel uitmaken van dat samenwerkingsverband, of dat hij al deze personen kende. Het samenwerkingsverband moet het hebben van criminele activiteiten (mede) tot doel hebben. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
De verdachte heeft regelmatig contact met [medeverdachte 2], waarbij een deel van hun contacten betrekking heeft op het overmaken van geld en het opwaarderen van beltegoed. Tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is slechts twee keer contact geweest. Uit het dossier blijkt niet dat verdachten met elkaar hebben samengewerkt vanuit een georganiseerd verband. Er is geen communicatie waaruit blijkt dat zij afspraken maken over de wijze of het moment waarop geld ingezameld zou moeten worden of ten behoeve van wie geld moet worden ingezameld. Het dossier wekt de indruk dat de verdachte op de hoogte was van de inzamelingsactiviteiten van [medeverdachte 1] en dat hij haar in contact heeft gebracht met [medeverdachte 2] om het geld bij de begunstigden te krijgen. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 2] wist dat [medeverdachte 1] geld inzamelde voor vrouwen in detentiekampen. De intensiteit van de contacten en de inhoud daarvan is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een samenwerkingsverband vormde.
4.1.3.
Conclusie
De verdachte wordt van de feiten 1, 2, 4 en 5 vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3
4.2.1.
Feiten
[naam 4] staat sinds 16 oktober 2017 op de Nationale Sanctielijst Terrorisme. De verdachte heeft op of omstreeks 7 februari 2021 via aan hawala-transactie € 350 naar Turkije verstuurd bestemd voor [naam 5] ([naam 4]).
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte stuurde op 29 januari 2021 in een chat met [naam 5] een schermafdruk van een artikel uit de Telegraaf. Dit artikel heeft betrekking op een vrouw die terugkeerde uit Syrië en is aangehouden omdat zij wordt verdacht van deelname aan een terroristische organisatie en het voorbereiden van terroristische misdrijven.
[naam 5] vroeg vervolgens: “
Is nieuws van vandaag?
De verdachte antwoordde “
22dec aangehouden maar nu pas terug”.
[naam 5] schreef terug: “
Als je ooit leest, 25jarige 1 kind Zoontje. Weetje genoeg”.
Hieruit had de verdachte kunnen begrijpen dat [naam 5] in Syrië was geweest en mogelijk ook verdacht werd van deelname aan een terroristische organisatie.
De verdachte heeft verder geen onderzoek gedaan naar de identiteit van [naam 5] waardoor hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat hij naar haar heeft overgemaakt terecht zou komen bij een vrouw die op de Nationale Terrorismelijst stond.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het ter beschikking stellen van geld aan Darkaoui die op de Nationale Terrorismelijst stond.
4.2.3.
Conclusie
Feit 3 is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 1 februari 2020 tot en met
7 februari 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Turkije
opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2, vierde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad rechtstreeks middelen, te weten, :
350,00 EURO ter beschikking heeft gesteld aan:
- [naam 4],
terwijl
- [naam 4] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën
isaangewezen als
persoonjegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het onder 3 bewezen feit levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft vanuit Nederland geld overgemaakt naar een persoon die op de nationale sanctielijst terrorisme staat. De verdachte heeft door het overmaken van het geld zowel de Europese regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang omdat het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
In het dossier bevinden zich een tweetal reclasseringsrapporten. De rechtbank heeft geen acht geslagen op de inhoud gelet op de omstandigheid dat deze rapporten al enige tijd geleden, in 2021 zijn opgemaakt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Alles overziend zal aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op:
- de ernst van het feit;
- straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd;
- het strafblad van de verdachte d.d. 16 februari 2024, waaruit blijkt dat hij wel eerder is veroordeeld maar dat die veroordelingen lang geleden hebben plaatsgevonden;
- de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan gerekwireerd. Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 60 uur opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aan de rechtbank een beslaglijst (als bijlage III aan dit vonnis gehecht) overgelegd met daarop de volgende goederen:
1. Geld/ Biljetten 20 x 50 euro = 1.000 EURO (E.01.01.001)
2. Geld/ Biljetten 71 x 50 euro = 3.550 EURO (E.01.01.002)
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het in beslag genomen geld terug te geven aan de verdachte omdat niet blijkt dat het geld gebruikt is bij of bedoeld is voor het plegen van de tenlastegelegde misdrijven.
Beoordeling
Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit geld enige relatie heeft met het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 en artikel 2 van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 urente verrichten taakstraf resteert;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van: nummers 1 en 2.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 juni 2024.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging/tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
83-026453-21
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met één of ineer ander(en), en/of alleen,
(telkens) zich en/of (een) ander(en), te weten (onder andere):
- [naam 2] en/of
- [naam 4] en/of
- ` [naam 3]'
opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk (een) voorwerp(en) heeft/hebben verzameld en/of heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of aan (een) ander(en) heeft/hebben verschaft, te weten
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 6-26) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 42-46)
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73) en/of
-(een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 51-56) en/of
-(een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 56-60),
althans één of meerdere geldbedrag(en) die (telkens) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van één of meerdere
terroristische misdrij(f)(ven) en/of (een) misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 en/of artikel 83b van het Wetboek van Strafrecht en/of aan het plegen van één van de misdrijven omschreven in artikel 421 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht
(art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel2 van de Sanctieregeling ISIS en AL-Qa'ida 2016 jo. artikel2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 heeft/hebben gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq/ISI/Islamic State in Iraq and the Levant en/of AI-Qaida/Al-Qaida in Iraq, dan wel een groep of entiteit die hieraan is gelieerd, zijnde een groep of entiteit als bedoeld in artikel 2 lid 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002,
direct of indirect tegoeden ter beschikking te stellen;
te weten:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 6-26) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 42-46)
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73) en/of
-(een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 51-56) en/of
-(een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 56-60),
althans één of meerdere geldbedrag(en)
(art. 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(art. 2 en art 5 Sanctieregeling ISIS en AL-Qa'ida 2016 jo. art. 2 Sanctieregeling overbrugging tenuitvoerlegging sanctieresoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties 2019)
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
3.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2, derde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad heeft gehandeld doordat hij en/of zijn mededader(s) financiële diensten, te weten één of meerdere betalingsdienst(en) (geldtransfer(s)) heeft/hebben verricht voor of ten behoeve van één of meerdere begunstigde(n), te weten:
- [naam 2] en/of
- [naam 4],
door van (één of meer) betaler(s) geldmiddelen te ontvangen (met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan die (genoemde) begunstigde(n) of aan een andere, voor rekening van die begunstigde(n) handelende betalingsdienstaanbieder)
terwijl
- [naam 2] bij besluit van 7 december 2016 en/of
- [naam 4] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als personen jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is;
( Artikel 2 en 3 Sanctiewet 1977)
( Artikel 2 Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
( Artikel art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
en/of
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2, vierde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad rechtstreeks en/of middellijk middelen, te weten, onder meer:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 6-26) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 42-46)
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73),
althans één of meerdere geldbedrag(en) ter beschikking heeft/hebben gesteld aan:
- [naam 2] en/of
- [naam 4],
terwijl
- [naam 2] bij besluit van 7 december 2016 en/of
- [naam 4] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als personen jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is;
(art 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(art 2 Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
4.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 apri12020 tot en met 1 april 2021,
te Leidschendam en/of 's-Gravenhage en/of Rotterdam althans (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met één of ineer anderen en/of alleen,
met een zetel in Nederland,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandse Bank het bedrijf en/of beroep van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artike12:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n) één of meerdere betalingsdiensten, te weten één of meerdere geldtransfers uitgevoerd door:
- van één of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen en/of
- voor rekening van één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te ontvangen en/of
- aan één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen beschikbaar te stellen en/of
- voor één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te houden/bewaren,
te weten één of meerdere geldbedrag(en) van:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 6-26) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 42-46)
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 360,92 EURO en/of 204,070 Syrische Lira en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 37-42)
-(een gedeelte van) 500,00 US DOLLAR en/of 200,00 US DOLLAR en/of 300,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 46-51) en/of
-(een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 51-56) en/of
-(een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 56-60) en/of
-(een gedeelte van) 2.000,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 60-71) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73) en/of
-(een gedeelte van) 150,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 74-76) en/of
van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht)
(artikel 1 sub 2, artikel2 en artikel 6 Wet op de economische delicten)
83-058666-23
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 1 april 2021,
te Leidschendam en/of ’s-Gravenhage en/of Rotterdam althans (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of één of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten;
- het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 421 Wetboek van Strafrecht;
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 2, derde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad;
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling ISIS en AL-Qa’ida 2016 jo. artikel 2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)