ECLI:NL:RBROT:2024:5897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
83-026479-21 en 83-058599-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling deelname aan terroristische organisatie en terrorismefinanciering met vrijspraken voor opruiing en deelname aan criminele organisatie

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan de terroristische organisatie IS en terrorismefinanciering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geld had ingezameld voor vrouwen in detentiekampen in Syrië, waarvan zij wist dat zij gelieerd waren aan IS. De verdachte had via sociale media en een Facebookpagina aandacht gevraagd voor deze vrouwen en geld ingezameld, wat leidde tot een veroordeling voor het financieren van terrorisme. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte werd echter vrijgesproken van opruiing en deelname aan een criminele organisatie, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had opgeruid door het delen van video’s en dat er geen sprake was van een georganiseerde samenwerking met anderen in de criminele activiteiten. De uitspraak benadrukt de ernst van het financieren van terrorisme en de betrokkenheid bij terroristische organisaties, maar ook de noodzaak van bewijs voor specifieke beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 83-026479-21 en 83-058599-23
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
Raadsman mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 mei, 29 mei en 21 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging met parketnummer 83-026479-21 (feiten 1 t/m 3) en de dagvaarding met parketnummer 83-058599-23 (feiten 1 t/m 4). De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De strafzaken van de verdachte zijn gevoegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zullen de feiten van beide tenlasteleggingen worden doorgenummerd.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten:
(83-026479-21)
1. het financieren van terrorisme;
2. het ter beschikking stellen van geld aan IS in strijd met de Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016;
3. het ter beschikking stellen van geld aan gesanctioneerden in strijd met de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II;
(83-058599-23)
4. het opruien tot een terroristisch misdrijf;
5. het verspreiden van geschriften waarin tot een terroristisch misdrijf wordt opgeruid;
6. deelname aan een terroristische organisatie;
7. deelname aan een criminele organisatie.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Context
Eind juni 2014 heeft IS in Syrië een kalifaat uitgeroepen. Dit zorgde voor het afreizen van een grote groep moslims naar Syrië (en Irak), ook vanuit Nederland. Met de herovering door Syrische troepen van het laatste IS bolwerk Baghuz op 23 maart 2019, is het kalifaat gevallen. Na de val van het kalifaat werden vrouwen en kinderen naar kampen in het noordoosten van Syrië gebracht die in handen waren van Koerden, waaronder de kampen Al Hol en Al Roj. In die kampen is IS nog altijd actief. De vrouwen die zich in de kampen bevinden hangen vaak nog het IS gedachtengoed aan. In de Syrische provincie Idlib is IS nog altijd aanwezig.
4.1.2.
Feiten
De verdachte had een Facebookaccount, genaamd '[accountnaam]', via welk account zij onder meer door middel van Tikkie-betaalverzoeken geld inzamelde voor vrouwen die zich in de Koerdische kampen bevonden of daaruit waren ontsnapt. De verdachte heeft met een aantal van deze vrouwen contact gehad waaronder [naam 1] en [naam 2]. Zij heeft ten behoeve van hen geld ingezameld en overgemaakt.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De verdachte bekent dat zij geld heeft ingezameld ten behoeve van [naam 1] en [naam 2]. De verdediging stelt zich echter primair op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 1] [naam 3] (hierna: [naam 3]) betreft en dat niet kan worden vastgesteld wie [naam 2] is. Daarmee staat niet vast dat zij geld heeft ingezameld ten behoeve van personen die te relateren zijn aan IS, zodat de feiten niet bewezen kunnen worden. Bij het verzenden van geld heeft de verdachte uitdrukkelijk naar de naam van [naam 1] gevraagd, waarna ze naam [naam 4] doorkreeg. Deze naam kwam niet voor op de door verdachte geraadpleegde Nationale sanctielijst terrorisme. Verder is aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het financieren van terrorisme. De verdachte wilde de vrouwen die onder erbarmelijke omstandigheden in de Koerdische kampen verbleven helpen. Zij werd slechts gedreven door humanitaire motieven.
Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het geld direct of indirect ter beschikking is gesteld of ten goede is gekomen aan IS.
4.1.4.
Beoordeling
Feit 1 (het financieren van terrorisme)
In de Memorie van Toelichting bij artikel 421 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) staat dat de strafbaarstelling van het verlenen van geldelijke steun ook meer in het algemeen het financieel steunen van een persoon of van organisaties die zich bezighouden met het plegen van daden van terrorisme betreft, indien de verstrekker van de gelden bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verstrekte gelden worden aangewend voor het plegen van dergelijke daden. De verstrekker van de geldelijke steun moet dan wel weten dat de ontvanger van de geldelijke steun betrokken is bij terroristische activiteiten.
Identiteit [naam 1]
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of [naam 1] de kunya (bijnaam) is van [naam 3].
Op basis van de navolgende bevindingen kan worden aangenomen dat [naam 1] [naam 3] is:
- [naam 1] schrijft dat zij een volbloed Marokkaanse is, terwijl de ouders van [naam 3] zijn geboren in Marokko;
- [naam 1] schrijft dat zij twee kinderen heeft: [naam 5] en [naam 6];
- de moeder van [naam 3] verklaarde dat haar dochter twee kinderen heeft, waarvan de oudste [naam 5] heet;
- [naam 1] schreef in een chat dat zij een zoontje heeft met een Marokkaanse man uit Den Haag met wie zij geen goede ervaringen had;
- de moeder van [naam 3] verklaarde dat haar dochter getrouwd was geweest met een Marokkaanse man uit Den Haag die [naam 3] met de dood bedreigde en haar
vasthield in huis;
- [naam 7] had op zijn laptop een lijst waarop bij de naam [naam 3] "[naam 8]" stond. Hij hielp deze vrouw ontsnappen uit een kamp in Syrië wat $7.500 kostte;
- [naam 1] schreef aan [verdachte] dat haar ontsnapping €7.000 kostte;
- volgens de AIVD maakte [naam 3] gebruik van Telegram ID [telegram-ID]. Dit ID is in de telefoon van verdachte aangetroffen en betrof een chat tussen haar en [naam 1];
- uit informatie van de AIVD blijkt dat [naam 3] gebruik maakte van de kunya [naam 1].
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [naam 1] de kunya (bijnaam) is van [naam 3].
[naam 3] is uitgereisd naar Syrië en zij is getrouwd geweest met een IS-strijder. Tot aan de val van het kalifaat heeft zij in Baghuz (IS-gebied) verbleven. Daarna heeft zij in een Koerdisch kamp gevangen gezeten totdat zij daaruit is ontsnapt. In de periode dat de verdachte contact met haar had, bevond zij zich in de buurt van Atme, in de regio Idlib. [naam 3] staat sinds november 2016 op de Nationale sanctielijst terrorisme.
Identiteit [naam 2]
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wie [naam 2] is. Wel blijkt dat zij zich in Syrië in een kamp bevindt en gelieerd is aan IS. Zo vraagt zij om geld voor broeders in de woestijn voor iets anders dan eten en wil zij niet door een Belgische delegatie uit het kamp worden gehaald omdat zij dan komt vast te zitten.
Wetenschap verdachte
De verdachte was goed op de hoogte van de ontwikkelingen in Syrië en had zich verdiept in het IS-gedachtengoed. Zij moet dan ook hebben geweten dat in de regio Idlib, waar [naam 1] zich bevond, de restanten van IS zich verzameld hadden. De verdachte wist dat zowel [naam 3] als [naam 2] in het kalifaat zijn geweest en niet terug wilden naar hun land van herkomst.
In een chat tussen verdachte en [naam 1] over het overmaken van geld zegt de verdachte dat het best gevaarlijk is en dat er 3 jaar op staat. Zij is zich er blijkbaar van bewust dat het overmaken van geld in de omstandigheden waarin [naam 1] zich bevindt strafbaar is.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat [naam 1] en [naam 2] verbonden waren (geweest) met IS. Uit niets blijkt dat zij onderzocht heeft of zij afstand hadden genomen van IS. Door onder die omstandigheden geld over te maken naar [naam 1] heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld terecht kwam bij iemand die geen afstand had genomen van IS en dus (nog) deel uitmaakte van een terroristische organisatie, en daarmee dat het geld gebruikt zou kunnen worden voor terroristische activiteiten.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het financieren van terrorisme door het ter beschikking stellen van gelden aan [naam 1] en [naam 2].
Door geen onderzoek te doen naar de ware identiteit van [naam 1] heeft zij in het licht van bovenstaande overwegingen ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij geld overmaakte naar een persoon die op de Nationale sanctielijst terrorisme staat.
De verweren ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 worden verworpen.
4.1.5.
Vrijspraak feiten 1, 2 en 3 t.a.v. betalingen ten behoeve van [naam 9]
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het versturen van geld naar [naam 9]. De rechtbank ziet, gelet op het onderzoek ter terechtzitting en het onderliggende dossier, geen aanleiding om anders te oordelen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van overtreding van de Sanctiewet voor zover dit ziet op [naam 9].
4.1.6.
Vrijspraak feit 2 t.a.v. [naam 2]: overtreding van de Sanctiewet door geld ter beschikking te stellen aan IS
4.1.6.1. Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van [naam 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat kan worden vastgesteld dat zij bij IS hoorde en dat de verdachte geen reden had aan te nemen dat zij afstand had genomen van deze organisatie. Door toch geld over te maken heeft zij de aanmerkelijke kan aanvaard dat het door haar overgemaakte geldbedrag direct dan wel indirect ten gunste van IS zou kunnen komen.
4.1.6.2. Beoordeling
[naam 2] bevond zich ten tijde van het tenlastegelegde in een Koerdisch kamp. Hoewel veel vrouwen in de kampen nog sympathiseren met IS en IS daardoor nog invloed heeft in de kampen, worden de kampen niet beheerd door IS. Het sturen van geld naar [naam 2] betekende onder die omstandigheden niet dat de verdachte er rekening mee hoefde te houden dat dit geld bij IS terecht zou komen, zodat vrijspraak voor dit onderdeel dient te volgen.
4.1.7.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde – met uitzondering van de onderdelen waarvan de verdachte is vrijgesproken - heeft begaan. Uit het dossier blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld zodat ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden.
4.2.
Vrijspraak feit 4
De verdachte wordt verweten dat zij heeft opgeruid door in een openbare Telegramgroep “[naam telegramgroep]” een link te delen naar een website waarop een serie van 32 video’s te vinden was.
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft via Telegram opgeruid tot terroristische misdrijven doordat zij video’s heeft verspreid die het geweld, het martelaarschap en de strijd van ISIS op een zodanige wijze verheerlijken dat iemand ertoe gebracht kan worden deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië. Als opruiing niet bewezen kan worden dan wordt haar verweten dat zij opruiende afbeeldingen heeft verspreid. Uit het dossier blijkt dat deze video’s onder meer IS propaganda bevatten en het kalifaat in Syrië en de strijd die daarvoor geleverd is verheerlijken.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank merkt op dat IS geen substantieel gebied meer in handen had op het moment dat de verdachte de link deelde en dat er toen ook geen kalifaat meer was.
In deze zaak heeft de opruiing betrekking op het in het openbaar aanzetten van anderen tot een strafbaar (terroristisch) feit door middel van een afbeelding, door een link te delen.
Sociale media kunnen worden aangemerkt als een openbare plaats, mits de toegang tot de omgeving waarin de afbeelding is weergegeven niet beperkt is.
Of sprake is van een opruiende uitlating hangt onder meer af van de bewoordingen en de context waarin de uitlating is gedaan, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de plaats waar, en de gelegenheid waarbij de uitlating is gedaan, en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk is gericht.
Uit onderzoek naar de telegramgroep is gebleken dat er ongeveer 40 deelnemers waren. Deze deelnemers kwamen niet voor in de contacten van de verdachte. Aangenomen kan worden dat de deelnemers aan deze telegramgroep elkaar niet kenden. Verder blijkt dat deelnemers werden toegelaten nadat zij gebruik hadden gemaakt van een link. Deze link was in de telegramgroep verspreid en werd ook een enkele keer door een lid van de telegramgroep aangevraagd voor een derde die lid wilde worden. Uit niets blijkt dat er criteria waren waaraan voldaan moest worden om toegelaten te worden tot de groep of dat enige vorm van selectie plaatsvond. De telegramgroep is dan ook te beschouwen als een voor een ieder toegankelijke en dus openbare groep.
De verdachte heeft de link gedeeld met de mededeling dat daar veel materiaal over het kalifaat te vinden was. Dat de verdachte hierbij doelde op het brede concept van een kalifaat is niet aannemelijk gezien de inhoud van de video’s en het gebruik van het woordje ‘het’. Dit laatste duidt op een specifiek kalifaat. Gezien de inhoud van de video’s wordt hiermee het door IS uitgeroepen kalifaat bedoeld. De mededeling van de verdachte bij het delen van de link is echter op zichzelf niet opruiend. Ook de vier in de tenlastelegging genoemde video’s bevatten geen expliciet opruiende teksten of afbeeldingen. Wel bevatten deze video’s materiaal waarin het kalifaat verheerlijkt wordt. Ook voor de overige 29 video’s geldt dat deze zijn te beschouwen al propaganda voor IS. Als zodanig roepen deze video’s niet op tot het plegen van strafbare feiten, ook gezien het feit dat IS in Syrië verslagen was.
4.2.3.
Conclusie
Niet bewezen kan worden dat de verdachte door het sturen van de link heeft opgeruid. Ook kan niet bewezen worden dat zij hierdoor opruiende afbeeldingen heeft verspreid.
4.3.
Vrijspraak feit 5
De verdachte wordt verweten dat zij geschriften of afbeeldingen met een opruiend karakter heeft verspreid door in chats te verwijzen naar de websites [website 1], [website 2], [website 3] en [website 4] en door in chats te verwijzen naar een boek getiteld ‘Mijlpalen” en een pamflet getiteld ‘Kwesties behorend tot de regels met betrekking tot de moslimgevangene’, dan wel dat zij deze geschriften of afbeeldingen ter verspreiding in voorraad heeft gehad.
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Vrijspraak wordt gevorderd van de eerste drie gedachtestreepjes. Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje (de chat met [naam 10]) geldt het volgende. De verdachte stuurt [naam 10] in de chat een link naar een pdf bestand, met in de link “de moslimgevangene”. De link naar dit document stuurt verdachte aan [naam 10] nadat zij hierom vroeg als gevolg van de opmerking van verdachte dat ze eens iets las, waarin stond wanneer je gevangenen mag ruilen tegen elkaar en wanneer je iemands zijn/haar leven mag nemen. Dit bestand kan als opruiend geschrift worden aangemerkt. De verdachte heeft dit opruiend geschrift aldus verspreid en ter verspreiding in voorraad gehad.
4.3.2.
Beoordeling
In alle ten laste gelegde gevallen heeft de verdachte de informatie naar één persoon gestuurd. Omdat ‘verspreiden’ ziet op het in omloop brengen van meerdere exemplaren, of één exemplaar meerdere malen, is in deze gevallen geen sprake van verspreiden. Het sturen van een link kan niet worden aangemerkt als het in voorraad hebben van geschriften of afbeeldingen.
4.3.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde kan niet worden bewezen.
4.4.
Bewijswaardering feit 6
De verdachte wordt verweten – kort gezegd - dat zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 17 juli 2019 heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Islamic State (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL).
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte is geen aanhanger van een extremistische islam en heeft een afkeer van IS.
Zij heeft zich verdiept in de Islam vanwege geloofsvragen die zij had. In haar zoektocht heeft zij ook gekeken naar uitingen van de extremistische islam en IS. Zij heeft niet alles bekeken wat is aangetroffen. Soms bewaarde zij iets dat zij kreeg toegestuurd, maar vergat zij het te bekijken en weg te gooien. Om die reden is er veel materiaal aangetroffen. De verdachte is maar heel beperkt actief geweest op sociale media. Zij beoogde bovendien met haar steun aan vrouwen in kampen iets anders dan IS, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van IS.
4.4.2.
Beoordelingskader
Van deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven is sprake indien de verdachte behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel dergelijke gedragingen ondersteunt.
Beoordeeld dient te worden of de verdachte in dat verband in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het plegen van dergelijke misdrijven tot oogmerk heeft; in zoverre is voorwaardelijk opzet niet voldoende. De verdachte hoeft geen opzet te hebben gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf te hebben deelgenomen of wetenschap van enig concreet misdrijf te hebben. Ook is niet nodig dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend is geweest met personen die deel uitmaken van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, die op zichzelf geen strafbare feiten opleveren, maar wel bijdragen aan de verwezenlijking van het oogmerk.
4.4.3.
IS als terroristische organisatie en zijn mediastrategie
In deze zaak staat niet ter discussie dat IS een terroristische organisatie is. Nederlandse rechters zijn bij herhaling tot dit oordeel gekomen en dit oordeel is ook niet betwist.
IS heeft vanuit het Centrale Media Departement een doeltreffende en succesvolle mediastrategie ontwikkeld. In de jaren 2014 en 2015 publiceerden officiële mediakanalen van IS een grote hoeveelheid audio- en videomateriaal en tijdschriften in verschillende talen. In publicaties van IS wordt de centrale rol van de media in de jihad benadrukt. Voor de verdere verspreiding van deze publicaties zijn online supporters van belang. In 2016 publiceerde IS een document getiteld ‘You are a mujahid, o media operative’. Een ‘media operative’ is een aanhanger van IS die online propaganda verspreidt. Media activisme wordt daarmee door IS gelijk gesteld aan het strijden op het slagveld. Door verspreiding van het propagandamateriaal worden aanhangers geworven en lukt het IS potentiële aanslagplegers te mobiliseren.
In oktober 2018 bracht IS een video uit met de titel ‘Inside the Khalifa nr.8’. Deze video bevat onder andere de volgende oproep:
“Strive patiently in the digital arena and do not allow the disbelievers to enjoy a moment of sleep or to live a pleasant life. If they close one account, open another three, and if they close three, open another thirty. (…)”
In het rapport Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2019 beschrijft de NCTV dat IS via Telegram instructies geeft aan sympathisanten hoe zij visueel aantrekkelijke propagandabeelden kunnen maken omdat de officiële mediaproductiehuizen van ISIS onder druk staan.
Na de val van het kalifaat met het verlies van de stad Baghouz worden veel vrouwen en kinderen opgevangen in kampen in Koerdisch gebied in Syrië. Aan hun situatie wordt in mediauitlatingen van IS veel aandacht besteed. Onder meer wordt in juni 2020 een inzamelingsactie gestart onder de naam Caged Pearls.
4.4.4.
De handelingen van de verdachte
Uit onderzoek naar gegevens op verdachtes telefoon blijkt dat zij lid was van 516 Telegramkanalen of -groepen. In enkele van deze kanalen stonden berichten over algemene religieuze adviezen en voorschriften, soms vanuit een salafistische ideologie, met adviezen over het vasten, het bidden, de rituele wassingen, etc., en bijvoorbeeld adviezen over de houding die men moet aannemen ten opzichte van de ongelovigen en afvalligen. Daarnaast waren er veel kanalen met berichten waarin werd opgeroepen tot het steunen van gevangen broeders en zusters. Ook werden veel kanalen aangetroffen waarin de gewapende strijd tegen de ongelovigen wordt gelegitimeerd en verheerlijkt, en strijders en martelaren uit het verleden en uit het kalifaat van IS worden geprezen en verheerlijkt. Er werden ook veel kanalen aangetroffen met pro-IS propaganda en officiële propaganda van IS. Er waren ook veel kanalen met berichten uit de drie laatste categorieën. Zo bevatten kanalen die volgens de naam bijvoorbeeld het doel hebben om aandacht te vragen voor gevangen broeders en zusters, vaak ook pro-IS propaganda, berichten waarin strijders en martelaren worden verheerlijkt en de "ongelovigen" worden gehekeld, en berichten waarin wordt opgeroepen tot donaties, tot het bevrijden van de zusters zodat ze niet terug hoeven naar het "land van het ongeloof', of tot andere manieren om in actie te komen, bijvoorbeeld in de "online battle" van de media, een "machtig front". Kanalen die met name informeren over de situatie in Syrië en de strijd die daar gaande is hebben een pro-IS perspectief en bevatten ook oproepen om de vrouwen en kinderen in de gevangenkampen te ondersteunen en te bevrijden, berichten waarin strijders en martelaren worden verheerlijkt en berichten waarin wordt opgeroepen tot donaties aan de broeders die strijden of de families van martelaren.
Op de telefoon van de verdachte werd ook de hiervoor genoemde video ‘Inside the Khalifa nr. 8’ aangetroffen.
Uit chatgesprekken die de verdachte voert met anderen blijkt dat zij het gedachtegoed van IS aanhangt en dit deelt met anderen. Ook deelt zij uitgesproken IS propaganda.
Op een USB stick en de laptop van de verdachte is veel IS-propagandamateriaal aangetroffen in de vorm van door IS uitgegeven video’s en het online magazine Inspire, dat ook is uitgegeven door IS.
De verdachte heeft een Facebook-pagina aangemaakt waarmee zij aandacht vroeg voor vrouwen en kinderen in de kampen Al Hawl en Al Roj. Daarnaast heeft zij filmpjes gemaakt om de vrouwen in de kampen een stem te geven. In de zomer van 2020 is zij via Facebook een inzamelingsactie begonnen voor vrouwen in de detentiekampen onder de naam [accountnaam], waarbij zij daadwerkelijk geld heeft ontvangen en heeft overgemaakt, zoals hiervoor onder 4.1. besproken.
4.4.5.
Beoordeling
IS voert een fysieke strijd op het slagveld en een ideologische oorlog via sociale media.
De verdachte wist in de tenlastegelegde periode dat IS een organisatie was die het oogmerk had om terroristische misdrijven te plegen. Dit mag in die periode algemeen bekend worden verondersteld, maar blijkt ook uit het materiaal dat is aangetroffen op de laptop, de telefoon en de USB stick van de verdachte.
De verklaring van de verdachte dat zij dit materiaal had en lid was van telegramgroepen of-kanalen met een jihadistische pro IS inhoud, omdat zij zichzelf een mening wilde vormen over IS in het kader van haar religieuze vorming, overtuigt niet. Daarvoor is er teveel specifiek aan IS gelieerd materiaal aangetroffen. Opvallend is ook de afwezigheid van informatie die een tegenwicht kan bieden aan het salafistische en IS materiaal.
De verdachte heeft gezegd dat zij zich vanaf haar zestiende meer verdiepte in de Islam.
Het materiaal dat op haar apparaten is aangetroffen wijst er niet op dat zij zich in iets anders dan de radicale, gewelddadige Islam en met name IS heeft verdiept. De hoeveelheid aangetroffen materiaal en de periode waarover dit verzameld is, maken het niet geloofwaardig dat de verdachte dit had omdat zij zich breed wilde oriënteren op de Islam.
Ook de hiervoor genoemde chatgesprekken die zij heeft gevoerd spreken dit tegen.
Dat de verdachte het mediabeleid van IS kende, blijkt onder meer uit de video Inside the Khalifa 8 die op haar telefoon is aangetroffen. Dat zij daarnaar handelde blijkt uit een chat waarin zij aangeeft dat haar account (Rb: [accountnaam]) verwijderd is, maar dat zij met drie accounts zal terugkomen. Ook blijkt dit uit de filmpjes die zij gemaakt heeft om vrouwen in de detentiekampen een stem te geven, daarmee gehoor gevend aan een oproep van IS. Daarnaast heeft zij geld voor hen ingezameld. In een aantal chats stuurt zij gegevens door van websites waarop IS propaganda te vinden is.
De verdachte heeft met haar handelingen willens en wetens geparticipeerd in de (media)strijd die IS voerde en heeft bijgedragen aan het verspreiden van het gewelddadige gedachtengoed van IS. Daarnaast heeft zij uitvoering gegeven aan de oproep vanuit IS om steun te verwerven voor vrouwen en kinderen in de kampen. Hierdoor is zij onderdeel gaan uitmaken van het samenwerkingsverband van IS en heeft zij bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van IS. De verdachte is hierdoor lid geweest van IS.
4.4.6.
Conclusie
Feit 6 is wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Vrijspraak feit 7
4.5.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft op sociale media oproepen geplaatst om geld te geven ten behoeve van vrouwen in Koerdische kampen in Syrië. Zij heeft ook contact met een aantal van deze vrouwen. De verdachte heeft contact met medeverdachte [medeverdachte 1] om het geld op de plaats van bestemming te laten komen. [medeverdachte 1] legt ook zelf geld bij. [medeverdachte 1] maakt gebruik van de contacten van medeverdachte [medeverdachte 2] om geld bij de vrouwen in de kampen te krijgen. De samenwerking tussen de drie verdachten ziet op diverse transacties. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] nog contact met een vrouw in Turkije. Zij staat op de Sanctielijst evenals een van de vrouwen voor wie de verdachte geld heeft ingezameld. De vrouwen die het geld ontvingen zijn lid van IS, zodat het geld dat is overgemaakt aan deze organisatie ten goede komt. Steeds gaat er geld naar IS-vrouwen in Turkije of Syrië en is er sprake van overtreden van de sanctiewet, terrorismefinanciering en bankieren zonder vergunning.
De verdachten vormden een organisatie die organisch is ontstaan uit gelegenheden, waarbij de strafbare feiten uiteindelijk konden worden gepleegd.
Het dossier maakt duidelijk dat sprake was van een samenwerkingsverband. Alle drie de verdachten hadden een actieve rol in het geheel. Het gaat in ieder geval om deze drie verdachten, maar ook om de betrokken personen in Turkije en Syrië, die ervoor zorgden dat het geld bij de uiteindelijke ontvangers terechtkwam.
De tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen over de periode van 17 juli 2020 tot en met de eindperiodes die op de respectievelijke tenlasteleggingen staan, waarbij de verdachte de oprichter was.
4.5.2.
Beoordeling
Van een criminele organisatie is sprake wanneer er een samenwerkingsverband is, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen tenminste twee personen. Daarbij hoeft niet komen vast te staan dat een persoon heeft samengewerkt met alle andere personen die deel uitmaken van dat samenwerkingsverband, of dat hij al deze personen kende. Het samenwerkingsverband moet het hebben van criminele activiteiten (mede) tot doel hebben. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
[medeverdachte 1] heeft regelmatig contact met [medeverdachte 2], waarbij een deel van hun contacten betrekking heeft op het overmaken van geld en het opwaarderen van beltegoed. Tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] is slechts twee keer contact geweest. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben contact gehad over het overmaken van geld. Uit het dossier blijkt niet dat verdachten met elkaar hebben samengewerkt vanuit een georganiseerd verband. Er is geen communicatie waarin zij afspraken maken over de wijze of het moment waarop geld ingezameld zou moeten worden of ten behoeve van wie geld moet worden ingezameld. Het dossier wekt de indruk dat [medeverdachte 1] op de hoogte was van de inzamelingsactiviteiten van [verdachte] en dat hij haar in contact heeft gebracht met [medeverdachte 2] om het geld bij de begunstigden te krijgen. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 2] wist dat [verdachte] geld inzamelde voor vrouwen in detentiekampen. De intensiteit van de contacten en de inhoud daarvan is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een samenwerkingsverband vormde.
4.5.3.
Conclusie
De verdachte wordt van de dit feit vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Turkije en/of Syrië ,
meermalen,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens zich en/of (een) ander(en), te weten (onder andere):
- [naam 3] en- '[naam 2]'
opzettelijk middelen heeft verzameld en verworven en voorhanden heeft gehad en aan anderen heeft verschaft, te weten
- 700,00 EURO en
- 925,00 US DOLLAR en
- 330,00 US DOLLAR en- 627,00 US DOLLAR ,
die telkens geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van één of meerdere
terroristische misdrijf(ven) en/of (een) misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 en/of artikel 83b van het Wetboek van Strafrecht en/of aan het plegen van één van de misdrijven omschreven in artikel 421 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht;
2.
zij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Turkije en/of Syrië
meermalen, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling ISIS en Al-Qa'ida 2016 jo. Artikel 2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 heeft/hebben gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq/ISI/Islamic State in Iraq and the Levant en/of Al-Qaida/Al-Qaida in Iraq, dan wel een groep of entiteit die hieraan is gelieerd, zijnde een groep of entiteit als bedoeld in artikel 2 lid 2 van Verordening (EG) nr. 881 /2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002,
direct of indirect tegoeden ter beschikking te stellen;
te weten:
- 700,00 EURO en- 925,00 US DOLLAR ;
3.
zij
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Turkije en/of Syrië ,
meermalen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
telkens opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2, vierde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad rechtstreeks en/of middellijk middelen, te weten, onder meer:
- 700,00 EURO en- 925,00 US DOLLAR
ter beschikking heeft gesteld aan:
- [naam 3] terwijl
-[naam 3] bij besluit van 7 december 2016
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en justitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als personen jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is.6.
zij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 januari 2022,
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam ,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS),
welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van
terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk(zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
2.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
3.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens art. 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
6.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geld ingezameld voor vrouwen in kampen in Syrië en heeft meermaals, buiten het formele geldcircuit om, geld overgemaakt ten behoeve van twee vrouwen die zich in een door IS gecontroleerd gebied danwel in een Koerdisch kamp in Syrië bevonden. Het ging om een Nederlandse en een Belgische vrouw, die eerder waren uitgereisd naar Syrië, daar langere tijd hebben verbleven en aldaar gehuwd zijn (geweest) met IS-strijders. Zij had rechtstreeks contact met deze vrouwen.
De verdachte heeft daarnaast – zover het ziet op de aan [naam 3] verstrekte gelden - door haar handelen minst genomen het risico genomen dat het geld op indirecte wijze terecht is gekomen bij IS en gebruikt is voor terroristische gedragingen/handelingen. Dergelijke terroristische groeperingen hebben geld nodig voor het verrichten van terroristische activiteiten, maar ook voor andere zaken als het beïnvloeden van de media, het verkrijgen van politieke invloed, het uitvoeren van sociale programma’s en het rekruteren van aanhangers.
Eén van de vrouwen stond op de Nationale sanctielijst, maar ook IS is geplaatst op een sanctielijst. De verdachte was zich hiervan bewust, maar heeft er desondanks voor gekozen deze regelgeving naast zich neer te leggen. De rechtbank neemt haar dat kwalijk omdat die regelgeving zowel nationaal als internationaal gezien van groot belang is. Het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid, alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen.
De verdachte heeft ook IS propaganda gedeeld en een facebook pagina aangemaakt waarmee zij aandacht vroeg voor vrouwen en kinderen in de kampen Al Hawl en Al Roj. Daarnaast heeft zij filmpjes gemaakt om de vrouwen in de kampen een stem te geven en heeft zij een inzamelingsactie gehouden voor vrouwen in de detentiekampen, waarbij zij daadwerkelijk geld heeft ontvangen en heeft overgemaakt.
De verdachte is hierdoor lid geweest van IS.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een adviesrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
26 juli 2023 en een update daarvan gedateerd 27 mei 2024. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende in.
De verdachte heeft geen justitieel verleden en een pro criminele houding wordt niet waargenomen. Zowel het NIFP, NTA en de Reclassering concluderen dat geen sprake is van een gewelddadige ideologie bij verdachte. Zij wordt geduid als niet-extremistisch en hangt een politiek salafistisch denkkader aan. De persoonlijke leefomstandigheden van de verdachte zijn stabiel en zij heeft positieve toekomstdoelen, zoals het afronden van haar studie. Haar sociale contacten worden als risicofactor gezien, omdat zij verschillende contacten heeft onderhouden met personen die bekend zijn met het jihadistisch netwerk en er weinig emotionele steun vanuit huis is. De reclassering sluit zich aan bij de bevindingen van het NIFP, dat de geloofsbeleving en de identiteit van de verdachte nauw verweven zijn, waardoor het risico op overtreding van de Nederlandse wetgeving aanwezig blijft. De verdachte stelt de wetgeving ondergeschikt aan haar geloofsbeleving en de sharia. Uit het onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren dat dit leidt tot een geweldslegitimatie. Het recidiverisico wordt dan ook ingeschat als laag. Datzelfde geldt voor het risico op extremistisch geweld.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht zijn niet geïndiceerd. De verdachte heeft haar praktische zaken goed geregeld en geeft aan geen hulpvraag te hebben.
Psycholoog [naam 11] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 oktober 2021 en een aanvulling daarop gedateerd 18 november 2021. Deze rapporten houden het volgende in.
Er worden in het onderzoek te weinig gronden gevonden voor het vaststellen van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening bij de verdachte. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte wijst geweld om doelen te bereiken af en heeft geen vijandsbeeld. De verdachte heeft een ten minste gemiddelde intelligentie, empathisch vermogen, een redelijke coping en veel zelfcontrole. Daarnaast heeft ze een maatschappelijke carrière (school en werk), een goed financieel beheer en levensdoelen. Haar houding ten opzichte van autoriteit is niet overwegend negatief, maar ze is wel kritisch. De deskundige schat op basis van bovenstaande, de kans op gewelddadig extremistisch gedrag op de korte termijn in als laag en op middellange termijn als matig. Uit het dossier blijkt dat de verdachte zich meer bezighoudt met een gewelddadige ideologie dan zij in eerste instantie zegt. Haar vermeende afschuw van geweld, staat in schril contrast met de op haar laptop gevonden propaganda. Ze gaat hiermee een stap verder dan louter het (financieel) ondersteunen van vrouwen in Syrische kampen. De kans op gewelddadig extremistisch gedrag wordt aanzienlijk verhoogd als de verdachte onder invloed van anderen (verder) radicaliseert. Dit is niet geheel ondenkbaar omdat haar geloofsbeleving en identiteit nauw verweven zijn. Dit in combinatie met haar zoektocht naar zingeving in het leven, kunnen in hypothetische zin, de mogelijkheid creëren dat zij geweld als oplossing gaat zien om haar onvrede te uiten.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door diens bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Alles overziend kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op:
- straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd;
- voornoemde rapportages;
- het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officieren van justitie omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan gerekwireerd. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de hiervoor overwogen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Zoals hiervoor overwogen, acht de reclassering bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk. De rechtbank zal daarom afzien van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aan de rechtbank een beslaglijst (als bijlage III aan dit vonnis gehecht) overgelegd met daarop de volgende goederen:
1. HP Laptop, Zilver (C.001.04)
2. iPhone model A1778, Rosé (C.001.07)
3. USB-stick (K.001.02)
De officier van justitie vordert onttrekking aan het verkeer van deze goederen omdat de feiten daarmee zijn gepleegd en de inhoud van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om de in beslag genomen goederen terug te geven aan de verdachte omdat zij deze voorwerpen nodig heeft ten behoeve van haar studie.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De bewezen feiten zijn met behulp van voornoemde voorwerpen begaan en de gegevens die op deze gegevensdragers staan zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de volgende artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 47, 57, 140a en 421 van het Wetboek van Strafrecht,
- 2 en 3 van de Sanctiewet 1977,
- 2 van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II
- artikel 2 van de Sanctieregeling ISIS en Al-Qa'ida 2016.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 1, 2 en 3.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 juni 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging/tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
83-026479-21
1.
zij
op één of ineer tijdstippen in of omstreeks dé periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met één of ineer ander(en), althans alleen,
(telkens) zich en/of (een) ander(en), te weten (onder andere):
- [naam 3] en/of
- [naam 9] en/of
- ' [naam 2]'
opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk (een) voorwerp(en) heeft/hebben verzameld en/of heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of aan (een) ander(en) heeft/hebben verschaft, te weten
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 8-31) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 31-37) en/of
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73) en/of
-(een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 37-45) en/of
-(een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 45-50),
althans één of meerdere geldbedrag(en) die (telkens) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van één of meerdere
terroristische misdrij(f) (ven) en/of (een) misdrij (f) (ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 en/of artikel 83b van het Wetboek van Strafrecht en/of aan het plegen van één van de misdrijven omschreven in artikel 421 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht
(art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht)
2.
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel2 van de Sanctieregeling ISIS en AL-Qa'ida 2016 jo. artikel2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881 /2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 heeft/hebben gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq/ISI/Islamic State in Iraq and the Levant en/ofAl-Qaida/Al-Qaida in Iraq, dan wel een groep of entiteit die hieraan is gelieerd, zijnde een groep of entiteit als bedoeld in artikel 2 lid 2 van Verordening (EG) nr. 881 /2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002,
direct of indirect tegoeden ter beschikking te stellen;
te weten:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 8-31) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 31-37);
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73) en/of
-(een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 37-45) en/of
-(een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 45-50),
althans één of meerdere geldbedrag(en)
(art. 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(art. 2 en art 5 Sanctieregeling ISIS en AL-Qa'ida 2016 jo. art. 2 Sanctieregeling overbrugging tenuitvoerlegging sanctieresoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties 2019) 83-026479-21/145881055-WT0102
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
3.
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2, derde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad heeft gehandeld
doordat zij en/of haar mededader(s) financiële diensten, te weten één of meerdere betalingsdienst(en) (geldtransfer(s)) heeft/hebben verricht voor of ten behoeve van één of ineerdere begunstigde(n), te weten:
- [naam 3] en/of
- [naam 9],
door van (één of meer) betaler(s) geldmiddelen te ontvangen (met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan die (genoemde) begunstigde(n) of aan een andere, voor rekening van die begunstigde(n) handelende betalingsdienstaanbieder)
terwijl
- [naam 3] bij besluit van 7 december 2016 en/of
- [naam 9] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is;
(Artikel 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(Artikel 2 Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
(Artikel art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
en/of
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of ineer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel2, vierde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad rechtstreeks en/of middellijk middelen, te weten, onder meer:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 8-31) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-001-01, p. 31-37)
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 32-37) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-002-01, p. 71-73),
althans één of meerdere geldbedrag(en)
ter beschikking heeft/hebben gesteld aan:
- [naam 3] en/of
- [naam 9],
terwijl
-[naam 3] bij besluit van 7 december 2016 en/of
-[naam 9] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en lustitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als personen jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is;
(art 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(art 2 Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
(art 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
83-058599-23
1.
zij
(op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 maart 2021
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
(telkens) in het openbaar, mondeling en/of bij geschrift en/of afbeelding, tot terroristische misdrij(ven), en/of enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het gezag
heeft opgeruid,
door middel van het plaatsen in de (openbare) Telegramgroep “[naam telegramgroep]” van een link van een videoserie met 32 afleveringen, waaronder de navolgende video’s:
- ( een link van en/of naar) een video met de (bestands)benaming en/of titel ‘[bestandsnaam 1] (AMB-095,
2.1) en/of
- ( een link van en/of naar) een video met de (bestands)benaming en/of titel
‘[bestandsnaam 2] (AMB-095, 2.2) en/of
- ( een link van en/of naar) een video met de (bestands)benaming en/of titel ‘[bestandsnaam 3]
(AMB-095, 2.4);
(art 131 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 maart 2021
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
een geschrift en/of afbeelding waarin tot een (terroristisch) misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf wordt opgeruid, te weten
- ( een link van en/of naar) een video met de (bestands)benaming en/of titel
‘[bestandsnaam 1] (AMB-095,
2.1) en/of
- ( een link van en/of naar) een video met de (bestands)benaming en/of titel
‘[bestandsnaam 2]
(AMB-095, 2.2) en/of
- ( een link van en/of naar) een video met de (bestands)benaming en/of titel ‘[bestandsnaam 3]
(AMB-095, 2.4);
heeft verspreid, openlijk ten toon heeft gesteld en/of heeft aangeslagen, of om verspreid, openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen te worden, in voorraad heeft gehad,
terwijl hij/zij, verdachte, en zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkwam;
(art 132 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 maart 2021
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of
Syrië en/of Irak,
een geschrift en/of afbeelding waarin tot een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf wordt opgeruid, te weten
- een (digitaal) bestand en/of link en/of website met de titel [website 1] (AMB-018-03
en AMB-101, p. 36) en/of
- een (digitaal) bestand en/of link en/of website met de titel [website 2] en/of [website 3] en/of [website 4] (AMB-018-03) en/of
- een (digitaal) geschrift en/of boek en/of bestand met de titel en/of naam ‘Mijlpalen’ (AMB-094, 2.2.5 en AMB-101, p. 36) en/of
- een (digitaal) geschrift en/of boek en/of bestand met de titel en/of naam ‘Kwesties behorend tot de regels met betrekking tot de moslimgevangene’ (AMB-099),
heeft verspreid, openlijk ten toon heeft gesteld en/of heeft aangeslagen, of om verspreid, openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen te worden, in voorraad heeft gehad,
terwijl hij/zij, verdachte, en zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkwam;
(art 132 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 januari 2022,
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of
Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) heeft deelgenomen aan (een) (terroristische) organisatie(s), te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and
Levant (ISIL) en/of Al Qaida, althans (telkens) een aan IS en/of ISIS en/of ISIL en/of een aan Al Qaida gelieerde organisatie, althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat/voorstaan,
welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk(zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 maart 2021,
te Leidschendam en/of ’s-Gravenhage en/of Rotterdam althans (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit haar, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten;
- het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 421 Wetboek van Strafrecht;
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 2, derde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo.
resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad;
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 en 3 van de
Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling ISIS en
AL-Qa’ida 2016 jo. artikel 2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de
Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002
zulks terwijl zij, verdachte oprichter en/of leider en/of bestuurder van die
organisatie(s) was;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)