ECLI:NL:RBROT:2024:5896

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
83-146620-21 en 83-058689-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bankieren zonder vergunning en vrijspraak voor terrorismefinanciering

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van bankieren zonder vergunning en van terrorismefinanciering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het zonder vergunning uitvoeren van betaaldiensten, waarbij hij gedurende een jaar betrokken was bij geldtransfers naar Syrië en Turkije. De verdachte had geen vergunning van de Nederlandse Bank en maakte gebruik van hawala-bankieren, een systeem dat buiten het gereguleerde circuit van financiële instellingen om werkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en het strafblad van de verdachte. De verdachte werd echter vrijgesproken van de beschuldigingen van terrorismefinanciering en deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de bestemming van de geldtransfers of dat hij deel uitmaakte van een georganiseerd verband. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat de gelden mogelijk ten goede kwamen aan personen die gelieerd zijn aan terroristische organisaties. De rechtbank hield ook rekening met het feit dat er geen aanwijzingen waren dat het hawala-netwerk waar de verdachte deel van uitmaakte betrokken was bij criminele activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 83-146620-21 en 83-058689-23
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
Raadsman mr. M. Rafik, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 mei, 29 mei en 21 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging met parketnummer 83-146620-21 (feiten 1 en 2) en de dagvaarding met parketnummer 83-058689-23 (feiten 1 t/m 3). De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De strafzaken van de verdachte zijn gevoegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zullen de feiten van beide tenlasteleggingen worden doorgenummerd.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten:
(83-146620-21)
1. bankieren zonder vergunning;
2. het ter beschikking stellen van geld aan gesanctioneerden in strijd met de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II;
(83-058689-23)
3. het financieren van terrorisme;
4. het ter beschikking stellen van geld aan IS in strijd met de Sanctieregeling ISIS en AL-Qaida 2016;
5. deelname aan een criminele organisatie.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 t/m 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

De verdachte heeft met anderen contact gehad in het kader van hawala-bankieren. Bij hawala-bankieren wordt geld buiten het gereguleerde circuit van financiële instellingen om overgedragen. De verdachte ontving in Nederland geld voor begunstigden in het buitenland. Via derden werd dit geld in met name Syrië en Turkije uitbetaald aan de desbetreffende begunstigde. In een aantal gevallen zou dit geld terecht zijn gekomen bij personen die gelieerd zijn aan IS.
4.1.
Bewijswaardering feiten 2, 3, 4 en 5
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie kan wettig en overtuigend worden bewezen over de periode van 17 juli 2020 tot en met de einddatum die op de respectievelijke tenlasteleggingen staan.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op sociale media oproepen geplaatst om geld te geven ten behoeve van vrouwen in Koerdische kampen in Syrië. Zij heeft ook contact met een aantal van deze vrouwen. [medeverdachte 1] heeft contact met medeverdachte [medeverdachte 2] om het geld dat zij heeft ontvangen op de plaats van bestemming te laten komen. [medeverdachte 2] maakt vervolgens gebruik van de contacten van de verdachte om het geld bij de vrouwen in de kampen te krijgen. De samenwerking tussen de drie verdachten komt bij diverse transacties naar voren. De vrouwen die het geld ontvingen zijn lid van IS, dat op de sanctielijst staat, zodat het geld dat naar de vrouwen is overgemaakt aan deze organisatie ten goede komt. Twee van deze vrouwen staan op de Nationale Sanctielijst Terrorisme.
De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan terrorismefinanciering, overtreding van de Sanctiewet en overtreding van de Wet op het financieel toezicht.
De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vormden een organisatie die organisch is ontstaan bij de strafbare feiten die zijn gepleegd. Het dossier maakt duidelijk dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen in ieder geval de drie verdachten en onbekend gebleven personen die zorgden voor de geldoverdrachten in het buitenland. Alle drie de verdachten hadden een actieve rol in het geheel.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 3 (het financieren van terrorisme)
Feit 2 (het ter beschikking stellen van geld aan gesanctioneerden in strijd met de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II)
Feit 4 (het ter beschikking stellen van geld aan IS in strijd met de Sanctieregeling ISIS en AL-Qaida 2016)
In de Memorie van Toelichting bij artikel 421 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) staat dat de strafbaarstelling van het verlenen van geldelijke steun ook meer in het algemeen het financieel steunen van een persoon of van organisaties die zich bezighouden met het plegen van daden van terrorisme betreft, indien daarmee door de verstrekker van de gelden bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat de verstrekte gelden worden aangewend voor het plegen van dergelijke daden. De verstrekker van de geldelijke steun moet dan wel wetenschap hebben van de betrokkenheid bij terroristische activiteiten van de ontvanger van de geldelijke steun.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het financieren van terrorisme.
De verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd om geld te versturen. Hij is ervan uitgegaan dat dit bestemd was voor vrouwen in nood. Hij heeft vervolgens personen met elkaar in contact gebracht zodat er geld gestuurd kon worden. Uit het dossier blijkt niet dat hij wist naar wie het geld gestuurd zou worden. Uit niets blijkt dat de verdachte bij de geldtransacties betrokken was met het oogmerk terrorisme te financieren. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet omdat het feit dat het geld voor personen in Syrië bestemd was, onvoldoende is om te concluderen dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld terecht zou komen bij personen of organisaties die betrokken waren bij terroristische activiteiten.
Dit betekent dat feit 3 niet bewezen kan worden. De feiten 2 en 4, het overtreden van de Sanctiewet door opzettelijk tegoeden direct of indirect ter beschikking te stellen aan IS, danwel aan gesanctioneerden, kunnen ook niet worden bewezen, omdat de verdachte niet wist en ook niet kon weten voor wie het geld bestemd was.
Feit 5 (deelname aan een criminele organisatie)
Van een criminele organisatie is sprake wanneer er een samenwerkingsverband is, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen tenminste twee personen. Daarbij hoeft niet komen vast te staan dat een persoon heeft samengewerkt met alle andere personen die deel uitmaken van dat samenwerkingsverband, of dat hij al deze personen kende.
Het samenwerkingsverband moet het hebben van criminele activiteiten (mede) tot doel hebben. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
Zoals hiervoor is overwogen wordt de verdachte vrijgesproken van terrorismefinanciering en overtreding van de sanctiewet.
De verdachte heeft regelmatig contact met [medeverdachte 2], waarbij een deel van hun contacten betrekking heeft op het overmaken van geld en het opwaarderen van beltegoed. Tussen de verdachte en [medeverdachte 1] is slechts twee keer contact geweest. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachten met elkaar hebben samengewerkt vanuit een georganiseerd verband. Er is geen communicatie waaruit blijkt dat zij afspraken maken over de wijze of het moment waarop geld ingezameld zou moeten worden of ten behoeve van wie geld moet worden ingezameld. Het dossier wekt de indruk dat in ieder geval [medeverdachte 2] op de hoogte was van de inzamelingsactiviteiten van [medeverdachte 1] en dat hij haar in contact heeft gebracht met [verdachte] om het geld bij de ontvangers te krijgen. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] wist dat [medeverdachte 1] geld inzamelde voor vrouwen in detentiekampen. De intensiteit van de contacten en de inhoud daarvan is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een samenwerkingsverband vormde.
4.1.3.
Conclusie
De verdachte wordt van de feiten 2, 3, 4 en 5 vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft bemiddeld en informatie verschaft, maar dat is onvoldoende om als medepleger van bankieren zonder vergunning te worden aangemerkt. Hij was in de veronderstelling dat hawala-bankieren in Nederland wordt gedoogd omdat het algemeen bekend is dat gebruik wordt gemaakt van deze vorm van bankieren om geld naar Syrië te sturen.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de verdachte vragen om geld naar Syrië of Turkije te versturen door middel van hawala-bankieren.
De ene keer verstuurt de verdachte het geld zelf en de andere keer maakt hij voor het versturen van het geld gebruik van mensen in zijn netwerk zoals medeverdachte [medeverdachte 3] of ene [naam 1]. Ook houdt hij verrekenstaten bij. De verdachte heeft geen vergunning voor deze activiteiten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bemoeienis van de verdachte verder gaat dan enkel bemiddelen en informatie verschaffen. De verdachte heeft actieve bemoeienis gehad bij het versturen van verschillende geldbedragen en daarbij samengewerkt met andere personen in het hawala-netwerk.
Van het bedrag van $2.000 kan niet worden vastgesteld dat dit geld verstuurd is. In het dossier worden verschillende chatberichten en spraakberichten met elkaar in verband gebracht, waarna het vermoeden bestaat dat er $2.000 is overgemaakt. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Dit geldt ook voor de bedragen van $1.500, $100 en $200 waarbij een geldtransfer wordt vermoed op basis van het in verband brengen van chats en spraakberichten.
Hoewel de verdachte aanwezig is geweest bij de overdracht van €700 door [medeverdachte 1] aan medeverdachte [medeverdachte 3], blijkt niet dat de verdachte anderszins betrokken was bij deze transactie.
Het bedrag van € 360,92 betreft een verrekening voor het opwaarderen van beltegoeden, dit is geen betaaldienst, zodat ook dit bedrag niet bewezen kan worden.
Gezien de periode waarin de verdachte heeft gehandeld, de hoeveelheid geldtransfers waarbij hij betrokken is geweest, de omvang van de geldtransacties en de provisie die werd berekend, was sprake van bedrijfsmatig handelen. Hiervan heeft de verdachte een gewoonte gemaakt doordat hij dit gedurende een lange periode heeft gedaan.
4.2.3.
Conclusie
Feit 1 is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met
1 april 2021,
te Leidschendam en/of 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Turkije en/of Syrië ,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen ,
met een zetel in Nederland,
telkens opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandse Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n) geldtransfers uitgevoerd door:
- van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen en
- - aan de voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen beschikbaar te stellen en
- voor één van de voornoemde begunstigden geldmiddelen te houden/bewaren, te weten één of meerdere geldbedragen van:
- 925,00 US DOLLAR
- ( een gedeelte van) 350,00 EURO en
- 500,00 US DOLLAR en- (een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 41-47) en/- 627,00 US DOLLAR en
- 150,00 EURO en- 3.000,00 EURO en- 600,00 US DOLLAR en- 400,00 US DOLLAR en- (een gedeelte van) 3.675,00 EURO en/of enig geldbedrag ,
van welk misdrijf verdachte en zijn mededaders een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het onder 1 bewezen feit levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is gedurende een periode van één jaar betrokken geweest bij geldtransfers naar Syrië en Turkije tot een totaalbedrag van tenminste $3.052 en €3.500. De verdachte en zijn mededaders hadden voor deze activiteiten geen vergunning van de Nederlandse Bank.
Door het vergunningenstelsel kan er toezicht worden gehouden op geldtransacties en wordt het moeilijker om bijvoorbeeld crimineel geld te verplaatsen. Bij het verplaatsen van crimineel geld wordt daarom vaak gebruik gemaakt van ondergrondse bankiers. Het geld en de verplaatsing daarvan blijven zo uit het zicht van de autoriteiten. Dit ondermijnt de integriteit van het financiële verkeer en faciliteert criminele activiteiten.
Tegelijkertijd zijn er veel plekken op de wereld waar geen werkend bancair systeem is.
In die gebieden zijn burgers vaak uitsluitend aangewezen op netwerken die op vertrouwensbasis geldtransfers uitvoeren.
In Syrië, waar de verdachte tot 1999 woonde, wordt veel gebruik gemaakt van dergelijke hawala-netwerken omdat er geen functionerende bankdiensten zijn.
Er zijn geen aanwijzingen dat het hawala-netwerk waar de verdachte deel van uitmaakte betrokken was bij transacties met (grote sommen) crimineel geld. Uit het dossier blijkt wel dat gelden die via de verdachte zijn overgemaakt terecht zijn gekomen bij personen die gelieerd kunnen worden aan een terroristische organisatie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een adviesrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
20 april 2023 en een recente update daarvan. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende in.
Aan de verdachte is een schorsingstoezicht opgelegd. De verdachte heeft zich aan de afspraken met de reclassering gehouden. Hij is gedurende de toezichtperiode eenmaal veroordeeld voor een strafbaar feit. De verdachte werkt fulltime op de bloemenveiling in het Westland en zijn financiële situatie is op orde.
Uit het duidingsrapport van de NTA van september 2022 blijkt kort gezegd dat bij de verdachte geen sprake is van extremistische attitudes richting andersdenkenden noch zijn er extremistische politieke attitudes bij de verdachte aanwezig zijn. Ook is geen sprake van een exclusieve houding in het benaderen van religieuze bronnen.
Er zijn daarom geen indicaties die duiden op radicalisering of extremisme.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Voor het bankieren zonder vergunning worden in de regel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van tenminste enige omvang opgelegd. Dit gebeurt met name wanneer er door middel van ondergronds bankieren (veel) geld werd witgewassen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en het strafblad van de verdachte komt de rechtbank tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Daarbij is ook rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van bijna een jaar.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aan de rechtbank een beslaglijst (als bijlage III aan dit vonnis gehecht) overgelegd met daarop de volgende goederen:
1. Samsung / Galaxy A70 SM A705 FN/DS (F.001.03)
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de telefoon gevorderd omdat de aan de verdachte verweten feiten hiermee zijn gepleegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De telefoon dient aan de verdachte te worden teruggegeven omdat er veel privé-informatie waaronder foto’s van zijn familie op staan. De telefoon van [medeverdachte 2] is ook teruggegeven.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Hoewel het bewezenverklaarde feit met de telefoon is begaan, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding de telefoon terug te geven. De verdachte is met de opgelegde gevangenisstraf voldoende gestraft.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van de Samsung / Galaxy A70 SM A705 FN/DS;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 juni 2024.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging/tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
83-146620-21
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 apri12020 tot en met 1 april 2021,
te Leidschendam en/of 's-Gravenhage en/of Rotterdam althans (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,
met een zetel in Nederland,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandse Bank het bedrijf en/of beroep van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n) één of meerdere betalingsdiensten, te weten één of meerdere geldtransfers uitgevoerd door:
- van één of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen en/of
- voor rekening van één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betalér(s) geldmiddelen te ontvangen en/of
- aan één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen beschikbaar te stellen en/of
- voor één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te houden/bewaren, te weten één of meerdere geldbedrag(en) van:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of 745,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 6-21) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 22-27)
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 27-32) en/of
-(een gedeelte van) 360,92 EURO en/of 204,070 Syrische Lira en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 32-37)
-(een gedeelte van) 500,00 US DOLLAR en/of 200,00 US DOLLAR en/of 300,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 37-41) en/of
-(een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 41-47) en/of
-(een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 47-50) en/of
-(een gedeelte van) 2.000,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 50-64) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 64-66) en/of
-(een gedeelte van) 150,00 EURO en/of enig geldb.edrag (ZD-003-01, p. 66-69) en/of
-(een gedeelte van) 100,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 80) en/of
-(een gedeelte van) 3.000,00 EURO en/of 3.000,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 88) en/of
-(een gedeelte van) 200,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 89) en/of
-(een gedeelte van) 600,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 90) en/of
-(een gedeelte van) 400,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 95) en/of
-(een gedeelte van) 3.675,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 96),
van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht)
(artikel 1 sub 2, artikel2 en artikeló Wet op de economische delicten)
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2, derde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad heeft gehandeld doordat hij en/of zijn mededader(s) financiële diensten, te weten één of meerdere betalingsdienst(en) (geldtransfer(s)) heeft/hebben verricht voor of ten behoeve van één of meerdere begunstigde(n), te weten:
- [naam 2] en/of
- [naam 3],
door van (één of meer) betaler(s) geldmiddelen te ontvangen (met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan die (genoemde) begunstigde(n) of aan een andere, voor rekening van die begunstigde(n) handelende betalingsdienstaanbieder)
terwijl
- [naam 2] bij besluit van 7 december 2016 en/of
- [naam 3] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als personen jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is;
(Artikel 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(Artikel 2 Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
(Artikel art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
en/of
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021,
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2, vierde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad rechtstreeks en/of middellijk middelen, te weten, onder meer:
-(een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 6-22) en/of
-(een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 22-27) en/of
-(een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 27-32) en/of
-(een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 64-66),
althans één of meerdere geldbedrag(en) ter beschikking heeft/hebben gesteld aan:
- [naam 2] en/of
- [naam 3],
terwijl
- [naam 2] bij besluit van 7 december 2016 en/of
- [naam 3] bij besluit van 16 oktober 2017,
door de Minister van Buitenlandse Zaken en in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën zijn aangewezen als personen jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is;
(art 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(art 2 Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
83-058689-23
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), en/of alleen, (telkens) zich en/of (een) ander(en), te weten (onder andere):
- [naam 2] en/of
- [naam 3] en/of
- ‘ [naam 4]’
opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk (een) voorwerp(en) heeft/hebben verzameld en/of heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of aan (een) ander(en) heeft/hebben verschaft, te weten
- ( een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 6-22) en/of
- ( een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 22-27) en/of
- ( een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 27-32) en/of
- ( een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 64-66) en/of
- ( een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 41-47)
en/of
- ( een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 47-50),
althans één of meerdere geldbedrag(en) die (telkens) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van één of meerdere terroristische misdrij(f)(ven) en/of (een) misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 en/of artikel 83b van het Wetboek van Strafrecht en/of aan het plegen van één van de misdrijven omschreven in artikel 421 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht
(art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 maart 2021
te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
meermalen, althans eenmaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en in strijd met het krachtens artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling ISIS en AL-Qa’ida 2016 jo. artikel 2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 heeft/hebben gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq/ISI/Islamic State in Iraq and the Levant en/of Al-Qaida/Al-Qaida in Iraq, dan wel een groep of entiteit die hieraan is gelieerd, zijnde een groep of entiteit als bedoeld in artikel 2 lid 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002,
direct of indirect tegoeden ter beschikking te stellen;
te weten:
- ( een gedeelte van) 700,00 EURO en/of 680,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 6-22) en/of
- ( een gedeelte van) 925,00 US DOLLAR en/of 578,90 EURO en/of 550,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 22-27) en/of
- ( een gedeelte van) 350,00 EURO en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 27-32) en/of
- ( een gedeelte van) 1.500,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 64-66) en/of
- ( een gedeelte van) 330,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 41-47) en/of
- ( een gedeelte van) 627,00 US DOLLAR en/of enig geldbedrag (ZD-003-01, p. 47-50),
althans één of meerdere geldbedrag(en)
(Artikel 2 en 3 Sanctiewet 1977)
(Artikel 2 Sanctieregeling ISIS en AL-Qa’ida 2016)
(art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten)
3.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 1 april 2021,
te Leidschendam en/of ’s-Gravenhage en/of Rotterdam althans (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [naam 1] en/of [naam 5] en/of één of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten;
- het overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 421 Wetboek van Strafrecht;
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 2, derde lid, van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II jo. resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad;
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling ISIS en AL-Qa’ida 2016 jo. artikel 2, tweede lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)