In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen Flowserve B.V. en een verweerder. Flowserve, gevestigd in Etten-Leur, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerder per 1 augustus 2024, omdat er sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding. Tijdens de zitting op 28 mei 2024 heeft Flowserve haar standpunt gewijzigd en aangegeven dat de verstoring niet aan de verweerder te wijten is. De verweerder heeft aanvankelijk verweer gevoerd tegen de ontbinding, maar heeft later erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding inderdaad verstoord is, waardoor samenwerking niet meer mogelijk is. Dit vormt een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij de kantonrechter heeft overwogen dat herplaatsing niet voor de hand ligt. De ontbinding is gebaseerd op artikel 7:669 lid 1 en 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van de procedure, en heeft de einddatum van de ontbinding vastgesteld op 1 augustus 2024.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verweerder recht heeft op een transitievergoeding. Flowserve heeft echter aangeboden een beëindigingsvergoeding van € 15.000,- bruto te betalen, waar de verweerder mee instemt. Dit bedrag omvat de transitievergoeding. De kantonrechter heeft Flowserve veroordeeld tot betaling van deze vergoeding en tot het verstrekken van een correcte bruto/netto eindafrekening aan de verweerder. Tot slot heeft de kantonrechter bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.