ECLI:NL:RBROT:2024:5871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
11028611
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de eis tot schorsing van een concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de schorsing van een concurrentiebeding. [eiser] had een arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] en wilde overstappen naar [naam bedrijf 1], een concurrent. [gedaagde] hield [eiser] aan het concurrentiebeding, dat hem verbood om binnen een straal van 75 kilometer van hun vestiging concurrerende activiteiten te verrichten. [eiser] vorderde in kort geding schorsing van dit beding, maar de kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en voldeed aan de wettelijke eisen. De rechter concludeerde dat [gedaagde] een zwaarwegend belang had om [eiser] aan het beding te houden, omdat hij een sleutelrol vervulde in het verpakproces van biologische tomaten, een niche waarin [gedaagde] zich had gespecialiseerd. De rechter oordeelde dat de belangen van [gedaagde] zwaarder wogen dan die van [eiser], die een positieverbetering en onvrede over zijn werk aanvoerde. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11028611 VV EXPL 24-178
datum uitspraak: 6 juni 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Goethals-van der Kuip,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Robijn-Meijer.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 april 2024, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigden van partijen.
1.2.
Op 23 mei 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser] en [naam 1] (operationeel directeur bij [naam bedrijf 1]) met de gemachtigde en namens [gedaagde] [naam 2] (directeur grootaandeelhouder),
[naam 3] (commercieel directeur) en [naam 4] (HR-medewerkster) met de gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] houdt zich bezig met het verpakken en verladen van groente, waaronder tomaten. Zij heeft zich gespecialiseerd in het verpak- en verlaadproces van kleine partijen biologische tomaten. [eiser], die vanaf 10 oktober 2022 bij [gedaagde] werkte, runde sinds juni 2023 dat proces in de zin dat hij het contact had met de telers, de leveranciers van verpakkingsmateriaal, de transporteurs en de werkvloer.
2.2.
In februari 2024 heeft [eiser] een aanbieding gekregen van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]), een onderneming die zich ook bezighoudt met het verpakken en verladen van groente. Toen [eiser] aankondigde de overstap te willen maken, heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij hem aan zijn concurrentiebeding houden, zoals dat staat in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst: ‘
Werknemer verricht zolang de arbeidsovereenkomst duurt en tijdens de eerste 6 maanden van het concurrentiebeding, na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, geen met Werkgever concurrerende activiteiten. Dit betekent dat Werknemer niet direct of indirect, binnen een straal van 75 kilometers van de vestigingsplaatsen van [naam bedrijf 2] voor zichzelf of voor anderen, in wat voor vorm dan ook werkzaam of betrokken mag zijn bij een onderneming of Organisatie die activiteiten verricht gelijk aan of op een andere manier concurrerend met die van Werkgever, waaronder tuinbouw bedrijven, verpakkingsbedrijven, telersverenigingen of handelsbedrijven. Tenzij werkgever en werknemer schriftelijk anders overeenkomen.
2.3.
[eiser] heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 april 2024. Dit betekent dat hij gelet op het concurrentiebeding vanaf 1 oktober 2024 bij [naam bedrijf 1] mag gaan werken. [eiser] vindt echter dat hij niet aan dat beding kan en mag worden gehouden. In deze procedure vordert hij dan ook schorsing daarvan. [gedaagde] is het daarmee niet eens.
Belangenafweging
2.4.
Om tot toewijzing van de vordering van [eiser] te komen, moet voldoende aannemelijk zijn dat in een bodemprocedure een gehele of gedeeltelijk vernietiging van het concurrentiebeding zal worden uitgesproken, zodat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen in dit kort geding. Geoordeeld wordt dat dat niet het geval is en dat de vordering dus wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.5.
Het gaat hier om een rechtsgeldig concurrentiebeding, omdat het voldoet aan de eisen als bepaald in artikel 7:653 lid 1 BW. Voor zover is betoogd dat het te ruim is geformuleerd, wordt [eiser] daarin niet gevolgd. Niet in geschil is dat [gedaagde] en [naam bedrijf 1] concurrenten zijn en dat [naam bedrijf 1] is gevestigd binnen een straal van 75 kilometer van de vestiging van [gedaagde] in [plaatsnaam] waar [eiser] werkte. Dat en waarom deze geografische beperking in dit geval te ruim zou zijn, is niet aannemelijk gemaakt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of voldoende aannemelijk is dat het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen (artikel 7:653 lid 3 onder a BW) of dat in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld (artikel 7:653 lid 3 onder b BW).
2.6.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] geen zwaarwegend belang om hem aan het beding te houden. Daarbij is erop gewezen dat hij slechts een uitvoerende functie had. Binnen die functie beschikte hij niet over concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie en had hij geen commercieel contact met klanten. Ook is nauwelijks geïnvesteerd in de kennis van [eiser]. Hiertegenover staat, zo is aangevoerd, dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door het beding omdat hij recht en belang heeft bij een vrije arbeidskeuze en sprake is van een aanzienlijke positieverbetering wat betreft functie, salaris en opleidingsmogelijkheden.
2.7.
[gedaagde] heeft toegelicht waaruit haar belang bestaat. Dat heeft te maken met het door haar ontwikkelde, operationele verpakproces van kleine partijen biologische tomaten, waarmee zij zich naar eigen zeggen onderscheidt van concurrenten. [gedaagde] heeft zich bekwaamd in deze nichemarkt en [eiser] was sinds juni 2023 degene die dat onderdeel runde, zodat hij het proces van begin tot eind kent. Omdat [naam bedrijf 1] haar diensten op dit punt wil uitbreiden, maar nog niet zover is, wil [gedaagde] voorkomen dat de kennis en ervaring van [eiser] wordt gebruikt om [naam bedrijf 1] op weg te helpen. Telers laten hun biologische tomaten nu nog verpakken door [gedaagde] omdat [naam bedrijf 1] haar proces nog niet op orde heeft. Het seizoen loopt tot begin oktober, zodat [gedaagde] belang heeft [eiser] tot die tijd niet bij [naam bedrijf 1] in dienst te laten treden. Een en ander onderstreept, zo besluit [gedaagde], het belang om haar bedrijfsdebiet te beschermen en in tact te houden. Zij vindt dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om nu al in dienst te mogen treden bij [naam bedrijf 1].
2.8.
Dat [naam bedrijf 1] zich (ook) wil gaan richten op het verpakken van kleine partijen biologische tomaten is niet weersproken. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat [gedaagde] belang erbij heeft om in ieder geval dit lopende seizoen te voorkomen dat [naam bedrijf 1] het door haar ontwikkelde verpakproces ook kan gaan uitvoeren op een wijze die rendeert en die tegemoet komt aan de wensen van de telers. De rol van [eiser] hangt direct samen met dit belang. Duidelijk is namelijk geworden dat hij veel kennis van en ervaring met het verpakproces heeft opgedaan bij [gedaagde] en dat dat zeer waarschijnlijk ook de reden is geweest dat hij is benaderd door een zakelijke relatie om eens met [naam bedrijf 1] te gaan praten. Hoewel [eiser] op de zitting heeft volgehouden dat hij in het gesprek met [naam bedrijf 1] niet heeft gevraagd waarom hij is benaderd, wordt voldoende aannemelijk geacht dat dat te maken had met zijn kennis en ervaring op het gebied van het verpakken van biologische tomaten. Zo zou hij in een gesprek met [gedaagde] hebben gezegd dat bij [naam bedrijf 1] op dat gebied een uitdaging voor hem lag en ook volgens [eiser] zelf ging het onder andere om een uitdaging in de biologisch producten. De conclusie is dan ook dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] een zwaarwegend belang had en heeft om [eiser] aan het concurrentiebeding te houden, namelijk de bescherming van haar bedrijfsdebiet.
2.9.
De volgende vraag is of [eiser] in verhouding tot dat belang onbillijk wordt benadeeld. Dat is niet het geval. Een positieverbetering en ontevredenheid over het werk zijn daarvoor niet zonder meer voldoende. Niet weersproken is dat [gedaagde] heeft geprobeerd om met [eiser] op zoek te gaan naar een oplossing voor zijn onvrede. Verder kan niet worden gezegd dat het recht op en belang bij vrije arbeidskeuze gelet op de duur van het concurrentiebeding zodanig wordt belemmerd dat dat een onbillijke uitkomst oplevert. Anders dan betoogd, is evenmin aannemelijk geworden dat [gedaagde] erop uit is (geweest) om met een beroep op het concurrentiebeding [eiser] aan haar te binden. Een aanwijzing voor het tegendeel is dat hij na zijn opzegging is vrijgesteld van werk tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
2.10.
Op de zitting is gebleken dat [eiser] sinds 1 april 2024 al daadwerkelijk aan het werk is bij [naam bedrijf 1] in de functie van Teamleider. Hij heeft daarover gezegd dat hij geen keuze had omdat hij als kostwinner voor zijn gezin moest zorgen. Dat hij niet zonder inkomsten wilde zitten is begrijpelijk, maar de keuze om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, heeft [eiser] zelf genomen. Voor zover is aangevoerd dat dat onder druk van [gedaagde] is gebeurd, wordt dat verworpen. Dit verwijt is namelijk op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt of geworden. Verder heeft [eiser] er zelf voor gekozen deze procedure niet af te wachten. De gevolgen daarvan komen dan ook voor zijn eigen rekening en risico.
Proceskosten
2.11.
[eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] vast op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op € 949,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
465