ECLI:NL:RBROT:2024:584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/10/662222 / HA ZA 23-616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van echtscheidingsconvenant met betrekking tot de verkoop van de woning

In deze zaak vordert eiser, [eiser01], dat de rechtbank bepaalt dat de woning, die hij en gedaagde, [gedaagde01], gezamenlijk bezitten, verkocht moet worden. Dit is gebaseerd op een echtscheidingsconvenant dat is opgesteld bij de echtscheiding van partijen in 2013. In het convenant is afgesproken dat de woning uiterlijk drie jaar na de inschrijving van de echtscheiding verkocht zou worden, maar deze verkoop heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij recht heeft op nakoming van deze overeenkomst, terwijl gedaagde aanvoert dat verkoop van de woning onredelijk zou zijn, omdat zij met de kinderen en kleinkinderen op straat zou komen te staan.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Eiser heeft aangegeven dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij de woning wil verkopen om zijn aandeel te gelde te maken en zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te beëindigen. Gedaagde heeft echter geen concrete stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren en heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van eiser. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan die van gedaagde en dat de verkoop van de woning niet onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning en heeft de wijze van verkoop vastgesteld.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de woning voor rekening van gedaagde komen totdat de woning is geleverd aan de koper. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 31 januari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/662222 / HA ZA 23-616
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. E.M. Elfrink te Hengelo,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juli 2023, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord van 27 september 2023;
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank van 10 oktober 2023;
  • de zittingsagenda van 23 november 2023; en
  • de akte overleggen producties van [eiser01] van 21 december 2023, met producties 7 tot en met 9.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2023. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Vervolgens is het vonnis bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op [datum01] zijn [eiser01] en [gedaagde01] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 18 juni 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Aan de echtscheidingsbeschikking is het echtscheidingsconvenant van 2 mei 2013 (hierna: het echtscheidingsconvenant) gehecht. Samengevat is hierin, voor zover relevant, geregeld dat:
- [eiser01] partneralimentatie betaalt aan [gedaagde01] voor de duur van twaalf jaar, te rekenen van de datum van ontbinding van het huwelijk;
  • [gedaagde01] in de gemeenschappelijke woning gelegen aan het [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] (hierna: de woning) blijft wonen en [eiser01] zijn hoofdverblijf elders kiest;
  • de woning tot drie jaar na de inschrijvingsdatum van de echtscheiding in het register van de burgerlijke stand onverdeeld eigendom van partijen blijft;
  • de levensverzekering, afgesloten bij Spaargarant (tegenwoordig Centraal Beheer) onder polisnummer [nummer01] (tegenwoordig [nummer02]) (hierna: de levensverzekering), eveneens onverdeeld blijft, en de premie van de levensverzekering, vervallende na de inschrijvingsdatum van de echtscheiding, voor rekening van [gedaagde01] komt, zulks zonder nadere verrekening;
  • aan de woning verbonden lasten vanaf de inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking voor rekening van [gedaagde01] komen, zonder nadere verrekening; en
  • de woning uiterlijk drie jaar na de inschrijving van de echtscheiding zal worden verkocht, waarbij de netto-verkoopopbrengst door partijen bij helfte zal worden gedeeld.
2.4.
[gedaagde01] woont tot op heden in de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat,
  • i) dat de rechtbank bepaalt dat de woning wordt verkocht, dat de opbrengst van de levensverzekering wordt gebruikt om de hypotheekschuld deels mee af te lossen, dat het restant van de hypotheekschuld wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning en dat de resterende verkoopopbrengst, na voldoening van de verkoopkosten, bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;
  • ii) dat [gedaagde01] wordt verplicht daartoe bepaalde (rechts)handelingen te verrichten en dat daaraan dwangmiddelen zoals dwangsommen worden verbonden;
  • iii) dat de rechtbank bepaalt dat de kosten van de woning voor rekening komen van [gedaagde01] totdat de woning zal zijn geleverd aan de koper van de woning; en
  • iv) dat [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten;
een en ander als nader omschreven in de dagvaarding.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [eiser01] in de proceskosten.
3.3.
Op stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat de woning uiterlijk drie jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, dat is uiterlijk op 18 juni 2016, zal worden verkocht en dat de netto-verkoopopbrengst door partijen bij helfte zal worden gedeeld. [eiser01] heeft in beginsel recht op nakoming van deze overeenkomst.
4.2.
[gedaagde01] voert aan dat [eiser01] in redelijkheid geen nakoming kan vorderen van deze overeenkomst, omdat zij dan met de kinderen en met de kleinkinderen van partijen op straat komt te staan. Daarmee beroept [gedaagde01] zich kennelijk op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in artikel 6:248 lid 2 BW.
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank moet bij toepassing van deze bepaling de nodige terughoudendheid betrachten.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] verklaard dat zij naast de partneralimentatie die [eiser01] betaalt, geen inkomsten heeft. De partneralimentatie bedraagt € 1.500,- bruto per maand. Daarmee betaalt [gedaagde01] onder andere de lasten van de woning. Dit bedrag is ontoereikend om een huurwoning in de vrije sector te betalen, aldus [gedaagde01] . Voor een sociale huurwoning heeft zij geen urgentieverklaring, waardoor zij voor een dergelijke woning voorlopig niet in aanmerking komt. De bij [gedaagde01] inwonende, meerderjarige kinderen van partijen betalen geen bijdrage in de woonlasten.
4.5.
[eiser01] stelt daartegenover het volgende. Zijn inkomen is de laatste jaren sterk afgenomen en is nu onvoldoende om van rond te komen. Er is kanker bij hem geconstateerd. Hij is nu ‘schoon’, maar hij wordt elk jaar gecontroleerd en is bang dat de kanker terugkomt. Hij wil voorkomen dat zijn nabestaanden worden geconfronteerd met de onverdeelde gemeenschap met [gedaagde01] . Hij wil ook af van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Verder wil hij de mogelijkheid hebben om een woning te kopen met zijn nieuwe partner. Dat is nu niet mogelijk vanwege de bestaande hypotheekschuld.
4.6.
Op grond van de hieronder gemaakte belangenafweging komt de rechtbank tot het oordeel dat verkoop van de woning, zoals tussen partijen overeengekomen, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
4.6.1.
Volgens het echtscheidingsconvenant zou de woning in juni 2016 verkocht moeten zijn. Sindsdien is ruim zevenenhalf jaar verstreken. [eiser01] heeft in die tijd een aantal keren via WhatsApp en e-mail aan [gedaagde01] gevraagd de kwestie met de woning te regelen. Daarop heeft [gedaagde01] nooit gereageerd. [gedaagde01] heeft ook geen actie ondernomen om te kijken of zij haar verplichtingen onder het echtscheidingsconvenant zou kunnen nakomen. Zij heeft bijvoorbeeld geen betaald werk gezocht en zij heeft niet onderzocht of zij in aanmerking zou kunnen komen voor een urgentieverklaring. In juli 2023 heeft [eiser01] de dagvaarding uitgebracht. [gedaagde01] heeft zich toen als woningzoekende ingeschreven voor een sociale huurwoning. Tot aan de zitting in december 2023 heeft zij vervolgens geen nadere actie ondernomen.
4.6.2.
[gedaagde01] woont in de woning met de meerderjarige zoon van partijen, de meerderjarige dochter van partijen en twee minderjarige kinderen van de dochter. [gedaagde01] heeft geen baan hoewel zij niet arbeidsongeschikt is. [gedaagde01] heeft desgevraagd geen reden aangevoerd waarom zij geen betaald werk zou kunnen verrichten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij in staat is een inkomen uit arbeid te verwerven en dat dit, met de partneralimentatie van € 1.500,- bruto per maand, voldoende is om een eigen (huur)woning te betalen. De zoon van partijen die bij de vrouw inwoont, heeft een baan als werkvoorbereider in de ICT en is inmiddels op zoek naar eigen woonruimte, zo is ter zitting gebleken. Dat hij een eigen woning kan betalen, is door [gedaagde01] niet betwist. De dochter van partijen, die met haar twee kinderen bij [gedaagde01] inwoont, heeft geen baan maar heeft in het verleden wel betaald werk verricht. Ook zij is inmiddels op zoek naar eigen woonruimte, zo is ter zitting gebleken. De rechtbank leidt hieruit af dat ook zij in staat is een eigen woning te betalen. Uit de gestelde feiten en omstandigheden blijkt dus niet dat [gedaagde01] met haar kinderen en kleinkinderen noodzakelijkerwijs op straat komt te staan als de woning wordt verkocht.
4.6.3.
Daar staat tegenover dat [eiser01] een onzekere levensverwachting heeft en er belang bij heeft de kwestie van de woning bij leven af te wikkelen. [eiser01] wil - naar het oordeel van de rechtbank terecht - geen probleem achterlaten voor zijn nabestaanden, onder wie zijn nieuwe partner. [eiser01] heeft ook belang bij het te gelde maken van zijn aandeel in de woning. [eiser01] werkt als zzp’er in de bouw en zijn inkomen is sinds de echtscheiding door diverse omstandigheden (een ongeval, ziekte, minder opdrachten in corona-tijd) sterk gedaald terwijl de partneralimentatie gelijk is gebleven. [eiser01] heeft geen vermindering van de partneralimentatie willen aanvragen en heeft geen vermogen opgebouwd. Van zijn inkomen blijft, na betaling van de partneralimentatie en de vaste lasten, niets over. [eiser01] leeft daarom deels op kosten van zijn nieuwe partner. [eiser01] heeft de opbrengst van zijn aandeel in de woning dus nodig om zijn inkomen aan te vullen. [eiser01] heeft er ook belang bij dat zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld eindigt. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde01] , naast de hypotheekschuld, nog andere schulden heeft. Het risico dat [eiser01] door de hypotheekbank wordt aangesproken op betaling van de hypotheekrente en -aflossingen, is dus reëel. Bovendien verhindert de hypotheekschuld dat [eiser01] een woning kan kopen met zijn nieuwe partner.
4.6.4.
Dat het in de huidige woningmarkt lastig is om woonruimte te vinden, komt voor risico van [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft tot aan de dagvaarding zeven jaar de tijd gehad om maatregelen te treffen, maar dat heeft zij niet gedaan. Ook na ontvangst van de dagvaarding heeft [gedaagde01] niets ondernomen, behalve dat zij zich als woningzoekende heeft ingeschreven voor een sociale huurwoning.
4.6.5.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het belang van [gedaagde01] bij voortzetting van de bestaande situatie niet zwaarder weegt dan het belang van [eiser01] bij verkoop van de woning. Het is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dus niet onaanvaardbaar om gevolg te geven aan de tussen partijen overeengekomen verkoop van de woning.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de woning, zoals overeengekomen, verkocht moet worden. [gedaagde01] moet meewerken aan de verkoop en zal daartoe worden veroordeeld.
4.8.
Omtrent de wijze van verkoop van de woning hebben partijen geen afspraken gemaakt. Nu dit een onderdeel is van de verdeling van de woning en partijen hierover kennelijk niet tot overeenstemming kunnen komen, zal de rechtbank de wijze van verkoop vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemene belang (vgl. art. 3:185 lid 1 BW). De rechtbank is daarbij niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd (vgl. Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.9.
Met inachtneming van het voorgaande, zal de rechtbank [gedaagde01] veroordelen om mee te werken aan een verkoop van de woning op de wijze zoals hierna in 5.1 omschreven, waarbij de netto-opbrengst tussen partijen bij helfte wordt verdeeld.
4.10.
De rechtbank zal geen dwangsommen toewijzen omdat de noodzaak daartoe niet, althans onvoldoende is onderbouwd. Hetzelfde geldt voor het machtigen van [eiser01] om de ontruiming zo nodig zelf, met behulp van de sterke arm, op kosten van [gedaagde01] uit te voeren.
4.11.
Om het risico van executieproblemen zo veel mogelijk weg te nemen, zal de rechtbank wel bepalen dat, indien [gedaagde01] in gebreke blijft met het verrichten van een rechtshandeling waartoe zij op grond van dit vonnis verplicht is, dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als het deel van de akte waaruit die rechtshandeling moet blijken. De rechtbank zal het vonnis ook voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het is niet nodig om, zoals [eiser01] heeft verzocht, te bepalen dat dit vonnis in de openbare registers kan worden ingeschreven indien veertien dagen na betekening zijn verstreken, omdat zulks uit de wet (artikel 3:301 lid 1 BW) voortvloeit.
4.12.
[eiser01] heeft ook gevorderd te bepalen dat de kosten van de woning voor rekening van [gedaagde01] komen totdat de woning zal zijn geleverd aan de koper van de woning. De rechtbank vat dit op als een vordering tot verklaring voor recht dat de betreffende kosten voor rekening van [gedaagde01] komen. [gedaagde01] heeft tegen die vordering geen (gemotiveerd) verweer gevoerd.
4.13.
Uit artikel 4.9 van het echtscheidingsconvenant volgt dat de aanslagen in de onroerende raakbelasting, de opstalverzekeringspremie en de hypotheekrente en -aflossing en lokale heffingen die verband houden met het bezit of gebruik van de woning, vervallende na de inschrijvingsdatum van de echtscheiding in het register van de burgerlijke stand, voor rekening van [gedaagde01] komen. De rechtbank zal dus voor recht verklaren dat die kosten, voor rekening van [gedaagde01] komen totdat de woning zal zijn geleverd aan de koper van de woning.
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtgenoten) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om mee te werken aan een verkoop van de woning en de daaropvolgende levering van de woning aan de koper van de woning, op de navolgende wijze:
a. [eiser01] zal aan [gedaagde01] een lijst voorleggen van drie makelaars die werkzaam zijn in de regio Rotterdam. [gedaagde01] zal binnen veertien dagen na ontvangst van die lijst een makelaar van die lijst kiezen. Deze makelaar zal door partijen als verkoopmakelaar worden aangesteld. Als [gedaagde01] haar keuze niet tijdig aan [eiser01] kenbaar maakt, zal de makelaar die [eiser01] van de lijst kiest door partijen als verkoopmakelaar worden aangesteld;
b. [gedaagde01] zal op eerste verzoek van [eiser01] de overeenkomst van opdracht met de ingevolge sub a gekozen verkoopmakelaar (op de bij die makelaar gebruikelijke voorwaarden) ondertekenen en zal voorts elke andere rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning te komen, zoals het mede ondertekenen van de (ver)koopovereenkomst en de akte van levering;
c. indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs of over enige andere kwestie in verband met de verkoop en levering van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, zal ieder van hen gerechtigd zijn een bindend advies aan de verkoopmakelaar te vragen en zullen zij aan dat advies uitvoering geven;
d. [gedaagde01] zal op eerste verzoek van [eiser01] alle feitelijke handelingen verrichten die de verkoopmakelaar nodig acht om te komen tot een spoedige verkoop van de woning, zoals het openstellen van de woning voor het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en voor bezichtigingen;
e. [gedaagde01] zal uiterlijk twee dagen voor de notariële levering de woning leeg en bezemschoon opleveren;
f. de hypotheekschuld zal primair worden afgelost uit de opbrengst van de levensverzekering en voor het overige uit de verkoopopbrengst van de woning. Uit de daarna resterende verkoopopbrengst zullen de kosten van de verkoopmakelaar en eventuele andere verkoopkosten worden betaald. Het daarna resterende bedrag komt aan partijen ieder bij helfte toe.
5.2.
bepaalt dat, indien [gedaagde01] in gebreke blijft met het verrichten van een rechtshandeling waartoe zij op grond van dit vonnis verplicht is, dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als het deel van de akte waaruit die rechtshandeling moet blijken;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart voor recht dat de aanslagen in de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie en de hypotheekrente en -aflossing en lokale heffingen die verband houden met het bezit of gebruik van de woning, vervallende na de inschrijvingsdatum van de echtscheiding in het register van de burgerlijke stand, voor rekening van [gedaagde01] komen totdat de woning zal zijn geleverd aan de koper van de woning;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens, Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
3718/1451/3310