ECLI:NL:RBROT:2024:5830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
10518059 cv expl 23-14392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens onderverhuur van sociale huurwoning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonplus Schiedam en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. De eiseres, Woonplus, heeft gevorderd de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te ontbinden, omdat [gedaagde 1] de woning zonder toestemming heeft onderverhuurd aan [gedaagde 3]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door de woning aan [gedaagde 3] te onderverhuren, wat in strijd is met de huurvoorwaarden. De rechter heeft ook de belangen van het minderjarige kind van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat deze belangen niet in de weg staan aan de ontbinding van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst is ontbonden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn veroordeeld om de woning binnen één maand te ontruimen. Daarnaast zijn zij veroordeeld tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding aan Woonplus. De vorderingen tegen [gedaagde 3] zijn ingetrokken door Woonplus, en de vorderingen tegen [gedaagde 4] zijn afgewezen wegens gebrek aan belang.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10518059 CV EXPL 23-14392
datum uitspraak: 21 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonplus Schiedam,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Dibbets,
tegen

1.[gedaagde 1],

woonplaats: [woonplaats 1],
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. M.H. de Lange,

2.[gedaagde 2],

woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde sub 2,
die zelf procedeert,

3.[gedaagde 3],

woonplaats: [woonplaats 3],
gedaagde sub 3,
die zelf procedeert,
4. [gedaagde 4],
[gedaagde 4],
die niet zijn verschenen.
De partijen worden hierna ‘Woonplus’, ‘[gedaagde 1]’, ‘[gedaagde 2]’, ‘[gedaagde 3]’ en ‘[gedaagde 4]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 16 mei 2023, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het antwoord van [gedaagde 3];
  • de rolbeslissing van 21 juli 2023;
  • het antwoord van (de bewindvoerder van) [gedaagde 1], met producties;
  • de brief van 4 september 2023 waarin een zitting is bepaald;
  • de brief van 6 november 2023 van de gemachtigde van Woonplus met aanvullende producties;
  • de e-mail van 15 november 2023 van de gemachtigde van [gedaagde 1] met één bijlage;
  • de namens (de bewindvoerder van) [gedaagde 1] ter zitting overgelegde verklaring;
  • de conclusie van repliek, tevens inhoudende akte overlegging producties, tevens houdende akte wijziging eis, met bijlagen;
  • de brief van 26 december 2023 van [gedaagde 2];
  • de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte eiswijziging, tevens akte uitlaten producties, met één bijlage;
  • de akte overleggen productie betalingsbewijzen van [gedaagde 1];
  • de akte uitlaten in reactie op conclusie van dupliek, akte overleggen productie betalingsbewijzen en antwoordbrief [gedaagde 2];
  • de antwoordakte van [gedaagde 1].
1.2.
Op 17 november 2023 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens Woonplus [naam 1] en [naam 2], met mr. Dibbets. Daarnaast waren [gedaagde 1] met mr. De Lange, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], vergezeld van zijn vader, aanwezig. Namens [gedaagde 4] is niemand verschenen.
1.3.
Tijdens de zitting heeft Woonplus haar vorderingen tegen [gedaagde 3] ingetrokken.
[gedaagde 3] en zijn vader zijn vervolgens vertrokken en hebben de zitting niet verder bijgewoond. Verder is ter zitting vastgesteld dat het bewind over de goederen van [gedaagde 1] per 16 december 2023 wordt opgeheven, zodat hij vanaf dat moment zelf de procespartij is. Dat is in de kop van dit vonnis verwerkt.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde 1] huurt vanaf 24 januari 2019 van Woonplus de woning aan [adres] (hierna: de woning). Woonplus eist onder meer dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt omdat volgens Woonplus [gedaagde 1] de woning heeft onderverhuurd aan [gedaagde 3]. [gedaagde 1] is het niet eens met de eis en heeft aangevoerd dat hij slechts onderdak aan [gedaagde 3] heeft verleend om hem te helpen.
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning moeten verlaten en dat Woonplus geen belang heeft bij haar vorderingen tegen [gedaagde 4]. Hierna zullen deze beslissingen worden toegelicht.

3.De vorderingen

3.1.
Woonplus eist, na wijziging van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“jegens Huurder(kantonrechter: [gedaagde 1] en [gedaagde 2])
de huurovereenkomst tussen Woonplus en Huurder met betrekking tot het gehuurde gelegen aan het adres [adres] met onmiddellijke ingang te ontbinden;
Huurder te veroordelen om het gehuurde gelegen aan het adres [adres] met al hetgeen van Huurder is en ieder die bij Huurder verblijft, te ontruimen en verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonplus te stellen binnen 5 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, met machtiging van Woonplus om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van Huurder;
Huurder te veroordelen tot betaling aan Woonplus van de kosten van de ontruiming conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming, indien Huurder niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoet en Woonplus de ontruiming zelf bewerkstelligt met inschakeling van een deurwaarder;
(…)(kantonrechter: dit deel van de vordering is ingetrokken)
Huurder te veroordelen tot betaling van € 426,04 per maand met ingang van 1 januari 2024 tot en met de datum van ontruiming van het gehuurde gelegen aan het adres [adres];
Huurder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan Woonplus ter grootte van de genoten onderverhuurwinst, ad. € 867,92, althans een door U, kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Huurder te veroordelen in de kosten van deze procedure;
jegens Bewoners(kantonrechter: [gedaagde 4]),onder de voorwaarde dat sprake is van onderhuur als bedoeld in artikel 7:269 BW,
te bepalen dat de voortgezette huurovereenkomst tussen Woonplus en Bewoners voor het gehuurde gelegen aan het adres [adres] zal eindigen op hetzelfde tijdstip als waarop de (hoofd)huurovereenkomst met huurder eindigt, althans wordt ontbonden, althans op een door U, Kantonrechter te bepalen tijdstip;
Bewoners te veroordelen om de woning aan het adres [adres] met al hetgeen van Bewoners is en ieder die bij Bewoner verblijft, te ontruimen en verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonplus te stellen binnen vijf dagen nadat de voortgezette huurovereenkomst is geëindigd, met machtiging van Woonplus om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van Bewoners;
Bewoners te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 426,04 per maand of gedeelte daarvan bij wege van schadevergoeding, voor de periode na het einde van de voortgezette huurovereenkomst totdat Woonplus de vrije beschikking over het gehuurde heeft gekregen;
Bewoners (naast Huurder hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure.”

4.De beoordeling

Vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
Huurovereenkomst wordt ontbonden
4.1.
De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] enerzijds en Woonplus anderzijds omdat [gedaagde 1] te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en deze tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt.
4.2.
De tekortkoming van [gedaagde 1] bestaat er uit dat hij de woning aan [gedaagde 3] heeft onderverhuurd in de periode 21 december 2022 tot medio maart 2023.
4.3.
Dat [gedaagde 1] slechts een vriendendienst heeft verleend, omdat hij [gedaagde 3] die naar zijn zeggen destijds een vriend van hem was tijdelijk onderdak heeft verleend, volgt de kantonrechter niet.
4.4.
[gedaagde 3] heeft op de rolzitting van 24 mei 2023 verklaard dat hij de woning van [gedaagde 1] heeft gehuurd. Daarnaast heeft [gedaagde 3] op de mondelinge behandeling van 17 november 2023 verklaard dat hij op Facebook een advertentie heeft gezet dat hij een woning zocht, dat naar aanleiding daarvan [gedaagde 1] contact met hem heeft opgenomen met de mededeling dat hij een woning voor hem had, dat [gedaagde 3] de woning met zijn vriendin heeft bekeken, dat [gedaagde 1] heeft gezegd dat hij nog iemand had die de woning wilde huren, dat hij daarom snel een reactie van [gedaagde 3] wilde hebben en dat [gedaagde 3] een aanbetaling van € 250,- moest doen.
4.5.
Het had op de weg van [gedaagde 1] gelegen om naar aanleiding van deze verklaringen van [gedaagde 3] nader te onderbouwen dat er wel degelijk sprake was van het verlenen van een vriendendienst. [gedaagde 1] heeft echter geen nadere onderbouwing gegeven waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van het verlenen van een vriendendienst.
4.6.
Voorts heeft [gedaagde 3] op 11 december 2022 een bedrag van € 250,- betaald op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [gedaagde 1]. Dat deze betaling betrekking had op een lening van [gedaagde 3] aan [gedaagde 1], zoals door [gedaagde 1] op de zitting is verklaard, heeft [gedaagde 1] niet nader onderbouwd. Deze betaling is daarentegen wel in lijn met de verklaring van [gedaagde 3] en de berichten vanaf het Facebook Marktplaats account “[accountnaam 1]” en vanaf het Snapchat account “[accountnaam 2]”, waarin dit bedrag, met de naam en het rekeningnummer van [gedaagde 1], als een aanbetaling wordt genoemd voor de huur van de woning. Weliswaar heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat hij niet bekend is met Facebook of een Snapchat account met de naam [accountnaam 2], maar gelet op de inhoud van de berichten waaruit duidelijk blijkt dat het gaat om de woning van [gedaagde 1] en zijn rekeningnummer, is de enkele ontkenning van [gedaagde 1] onvoldoende om [gedaagde 1] daarin te volgen.
4.7.
Daarnaast heeft [gedaagde 3] vanaf 10 maart 2023 over de woning gecorrespondeerd met telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit is ook het telefoonnummer dat namens [gedaagde 1] in maart 2023 aan Woonplus is gegeven als het nummer waarop hij te bereiken is.
De berichten die met dit nummer zijn gedeeld, sluiten naadloos aan op de overgelegde berichten tussen [gedaagde 3] en respectievelijk “[naam 3]”, “[naam 4]”, “[accountnaam 2]” en “[accountnaam 1]”. [gedaagde 1] heeft geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat in deze berichten de woning van [gedaagde 1] aan [gedaagde 3] wordt aangeboden (eind november 2022), gevraagd wordt om een aanbetaling op het rekeningnummer op naam van [gedaagde 1] (die op 11 december 2022 is betaald), op een foto van 20 december 2022 sleutels te zien zijn, op foto’s van [gedaagde 3] van 22 december 2022 de lege woning te zien is, in de berichten door [gedaagde 3] op 14 februari 2023 is gevraagd of hij zich kon inschrijven op het adres van de woning, op 4 maart 2023 aan [gedaagde 3] is gevraagd om de sleutel in verband met een controle en vervolgens dat [gedaagde 3] is verteld dat hij de woning uit moet.
4.8.
Volgens de verklaring van [gedaagde 3] tijdens de zitting was de huur € 860,- en heeft hij de huur voor januari 2023 eind december betaald en de huur voor februari 2023 begin februari 2023. Dit strookt met het overgelegde bericht tussen [gedaagde 3] en “[naam 4]” van 1 februari 2023 waarin [gedaagde 1] schrijft “
Selem bro wou je snappen maar me snap is geblokkeerd mn ff kom vandaag ook langs voor de huurt en die post etc saff”. Tegen deze achtergrond heeft [gedaagde 1] zijn verweer dat geen sprake zou zijn geweest van huurbetalingen zoals door [gedaagde 3] verklaard onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Voorts zijn er onvoldoende aanwijzingen dat [gedaagde 1] in de periode 21 december 2022 tot medio maart 2023 zelf zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. De bankafschriften die [gedaagde 1] heeft overgelegd hebben, afgezien van het feit dat de tenaamstelling ontbreekt, geen betrekking op deze periode. Ondanks dat Woonplus dit al had opgemerkt, heeft [gedaagde 1] niet alsnog bankafschriften over deze periode in het geding gebracht. Ook uit de factuur van het laminaat kan niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] in de betreffende periode zijn hoofdverblijf in de woning had. Weliswaar staat bij de omschrijving: “
aankoop laminaat 50 m2 op 25-11-2022, laminaat zetten op 2-12-2022 (…)” echter de factuurdatum is: “
07-07-2023”, bij leverdatum staat: “07-07-2023” en bij de betaalgegevens is opgenomen: “
Te betalen € 2.178,00 (voor 21-07-2023)”. Die data liggen ruim een half jaar na de gestelde aankoopdatum en de datum waarop het laminaat zou zijn gezet. Voor die discrepantie is geen verklaring gegeven. Ook overigens blijkt uit niets dat het laminaat is besteld voor en gelegd is in de woning van [gedaagde 1].
4.10.
Ook de verklaringen van de buren en de schoonouders van [gedaagde 1] leveren geen (voldoende) onderbouwing op voor het standpunt van [gedaagde 1]. De verklaring van buurman [naam 5] is niet consistent. Zo verklaart hij dat hij “dagelijks” met [gedaagde 1] afsprak terwijl vervolgens wordt verklaard dat hij hem “wekelijk” heeft gezien althans “dagelijks tot wekelijks” heeft afgesproken. Daarnaast heeft [naam 5] het wel over “een logé” maar laat hij na te vermelden hoe hij weet dat het hier om een logee gaat. Dat geldt ook voor de verklaring van buurvrouw [naam 6]. Ook blijkt niet uit de verklaring waaruit [naam 6] heeft afgeleid dat [gedaagde 1] “altijd” in de woning heeft gewoond. Pas sinds [gedaagde 1] er met zijn vrouw woont, zegt [naam 6] dat zij hen dagelijks heeft gezien en gesproken. De schoonouders verklaren dat hun dochter na het huwelijk in maart 2023 bij [gedaagde 1] is ingetrokken en er veel in de woning is geklust en geïnvesteerd. Wanneer en door wie er is geklust staat niet in de verklaring. Over een logé wordt in de verklaring van de schoonouders niets gezegd. De verklaringen zijn – ook bezien in onderlinge samenhang – daarom onvoldoende concreet.
4.11.
De conclusie is dat [gedaagde 1] de (met stukken onderbouwde) stelling van Woonplus dat hij zijn woning aan [gedaagde 3] heeft onderverhuurd in de periode december 2022 tot medio maart 2023 onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat brengt mee dat dit verweer wordt verworpen en dat wordt uitgegaan van de juistheid van deze stelling van Woonplus. Hiermee staat vast dat [gedaagde 1] tekortgeschoten is de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst: hij mocht de woning immers niet onderverhuren en daarnaast was hij gehouden daar zijn hoofdverblijf te hebben.
De tekortkoming van [gedaagde 1] heeft ook gevolgen voor [gedaagde 2]
4.12.
[gedaagde 2] heeft verklaard dat zij na het huwelijk in maart 2023 bij [gedaagde 1] is ingetrokken. Weliswaar heeft de tekortkoming van [gedaagde 1] zich voorgedaan voordat zij in de woning is komen wonen, maar zij kan als medehuurder niet méér rechten verwerven dan [gedaagde 1] op dat moment als hoofdhuurder had. Dat betekent dat [gedaagde 2] in beginsel ook de rechtgevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst die is gebaseerd op een ten tijde van de toetreding bestaande tekortkoming tegen zich moet laten gelden (Hof Arnhem 9 augustus 2011, WR 2011/115). Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn niet gesteld of gebleken. Integendeel, [gedaagde 2] wist toen zij de woning betrok dat de onderhavige procedure aanstaande was.
De tekortkoming van [gedaagde 1] rechtvaardigt de ontbinding
4.13.
Iedere tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst geeft de wederpartij de bevoegdheid om te huurovereenkomst te ontbinden. Dit is slechts anders (de ‘tenzij-bepaling’:) als de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW). Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding (en de daaraan gekoppelde ontruiming van de woning) gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn en kan niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol worden toegekend. Beoordeeld moet worden of de tekortkoming, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden (ECLI:NL:HR:2018:1810). In deze beoordeling dient de rechter ook het belang van eventueel in de woning woonachtige minderjarige kinderen te betrekken. Dat volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). In dat verband stelt de kantonrechter voorop dat betwist, en niet nader onderbouwd, is dat [gedaagde 2] en het kind van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de woning wonen. Ten tijde van de zitting stond zij naar eigen zeggen nog ingeschreven op het adres van haar ouders én stond zij als eenoudergezin ingeschreven als woningzoekende. Voor het geval [gedaagde 2] en de zoon van [gedaagde 1] wel in het gehuurde wonen en [gedaagde 2] daarmee van rechtswege medehuurder is, wordt ook ten aanzien van haar/hen het volgende overwogen.
4.14.
De kantonrechter realiseert zich dat ontbinding van de huurovereenkomst een ingrijpende maatregel is met voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstrekkende gevolgen. Voor de kantonrechter weegt evenwel zwaar dat de woning behoort tot de categorie sociale huurwoningen, bestemd voor minder draagkrachtige huurders. Het in strijd met de huurvoorwaarden onderverhuren van een sociale huurwoning zoals [gedaagde 1] heeft gedaan, doet afbreuk aan het systeem van een evenwichtige woonruimteverdeling en ondermijnt het stelsel van sociale volkshuisvesting. Woonplus heeft daarom een gerechtvaardigd (maatschappelijk) belang om streng op te treden tegen de handelwijze van [gedaagde 1]. Dit geldt te meer omdat [gedaagde 1] ook nog een hogere onderhuur heeft ontvangen dan de door hem aan Woonplus betaalde huur. Er is aldus sprake van een ernstige tekortkoming die ontbinding rechtvaardigt.
4.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een minderjarige zoon, geboren op 17 juli 2023. Het spreekt voor zich dat een (ontbinding van de huurovereenkomst en) ontruiming heel ingrijpend is voor een minderjarig kind. In de onderhavige situatie staat dit echter niet in de weg aan ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. [gedaagde 2] heeft, hoewel zij bekend was met de procedure tot beëindiging van de huurovereenkomst, er welbewust gekozen om toch bij [gedaagde 1] in te trekken en haar op dat moment vaste woon- en verblijfplaats bij haar ouders te verlaten. Dat er omstandigheden zijn die eraan in de weg staan dat [gedaagde 2] met haar zoon terugkeert naar het adres van haar ouders, is niet gebleken. Tegen deze achtergrond komt de kantonrechter tot het oordeel dat de belangen van het kind zich niet verzetten tegen een ontbinding van de huurovereenkomst.
Ontruiming
4.16.
Omdat de huurovereenkomst wordt ontbonden, moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning met hun zoon en al hun spullen verlaten. De termijn van de ontruiming zal, gelet op de aanwezigheid van de minderjarige zoon worden gesteld op één maand na betekening van het vonnis.
Geen machtiging om de ontruiming zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.17.
De wet geeft alleen aan de deurwaarder de bevoegdheid om een gedwongen ontruiming uit te voeren. De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren wordt daarom afgewezen. De gevorderde ontruimingskosten worden ook afgewezen. Het staat nog niet vast of er kosten gemaakt gaan worden voor een ontruiming door een deurwaarder en zo ja, hoe hoog die kosten zijn.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten € 426,04 per maand betalen tot en met de datum ontruiming
4.18.
De vordering om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om € 426,04 per maand te betalen tot de dag van ontruiming zal worden toegewezen vanaf 1 februari 2024. De huur voor de maand januari 2024 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] immers op 27 januari 2024 voldaan. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na 27 januari 2024 nog huurbetalingen hebben verricht strekken deze betalingen op deze veroordeling in mindering.
[gedaagde 1] moet aan Woonplus een schadevergoeding betalen van € 867,92
4.19.
[gedaagde 1] wordt veroordeeld om aan Woonplus een bedrag van € 867,92 aan schadevergoeding te betalen. Op grond van artikel 6:104 BW kan de rechter op vordering van Woonplus de schade begroten op het bedrag van de winst die is genoten door de onrechtmatige onderhuur. [gedaagde 3] heeft ter zitting verklaard dat hij twee maal een bedrag van € 860,- heeft betaald. [gedaagde 1] heeft aldus een bedrag van € 1.720,- ontvangen. Op dit bedrag strekken de huurbetalingen van [gedaagde 1] (2 x € 426,04) in mindering, zodat een bedrag van € 867,92 aan winst resteert, aldus Woonplus. [gedaagde 1] heeft deze berekening van Woonplus niet betwist zodat de kantonrechter die zal volgen.
4.20.
De kantonrechter ziet geen grond om naast [gedaagde 1] ook [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van dit bedrag. In de periode dat [gedaagde 1] de woning aan [gedaagde 3] had onderverhuurd, was [gedaagde 2] nog geen medehuurder van de woning.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
4.21.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Woonplus op (€ 132,57 en € 129,86 =) € 262,43 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht, € 781,50 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 238,- en ½ punt x € 135,-) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.598,43. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 1.336,00. Daarnaast moet [gedaagde 1] € 132,57 betalen aan Woonplus voor de kosten van de ten behoeve van hem uitgebrachte dagvaarding. [gedaagde 2] moet daarnaast aan Woonplus € 129,86 betalen voor de aan haar uitgebrachte dagvaarding.
Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Vordering tegen [gedaagde 3]
Woonplus moet de proceskosten betalen
4.22.
[gedaagde 3] heeft tegen de vordering van Woonplus verweer gevoerd en is op de zitting verschenen. Woonplus heeft op de zitting haar vorderingen tegen [gedaagde 3] ingetrokken. Woonplus wordt daarom veroordeeld in de proceskosten die [gedaagde 3] heeft moeten maken. De kantonrechter begroot deze kosten op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.
Vordering tegen [gedaagde 4]
Verstek
4.23.
[gedaagde 4] zijn niet in de procedure verschenen. Tegen [gedaagde 4] is daarom verstek verleend.
De vordering wordt wegens gebrek aan belang afgewezen
4.24.
De vordering tegen [gedaagde 4] komt niet voor toewijzing in aanmerking. Woonplus heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er naast [gedaagde 1], [gedaagde 2], hun zoon en eventuele personen die bij hen verblijven, nog iemand anders in de woning woont.
4.25.
Daarbij komt dat een vordering als bedoeld in artikel 7:269 lid 2 BW pas kan worden ingesteld binnen zes maanden nadat de onderhuurder de huur op grond van lid 1 van dat artikel heeft voortgezet. Woonplus heeft geen feiten en of omstandigheden gesteld die er toe zouden kunnen leiden dat deze vordering eerder ingesteld zou kunnen worden. De vordering is (anders dan in de uitspraak van de Ktr Amsterdam van 5 december 2005 (WR 2006/27)) niet voorwaardelijk ingesteld en van de situatie dat de (verstek)uitspraak niet aan de hoofdhuurder kan worden betekend (zoals in Ktr Amsterdam 12 juni 2006, WR 2008/16) is – in elk geval vooralsnog – niet gebleken.
Woonplus moet de proceskosten van [gedaagde 4] betalen
4.26.
Woonplus moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde 4], omdat zijn niet zijn verschenen, op nihil.
Tot slot
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
4.27.
Dit vonnis wordt voor wat de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordelingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonplus dat eist en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] enerzijds en Woonplus anderzijds en veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen één maand na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan de [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonplus te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om vanaf 1 februari 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Woonplus te betalen € 426,04 per maand;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Woonplus een schadevergoeding te betalen van € 867,92 aan onderhuurwinst;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, die aan de kant van Woonplus worden begroot op € 1.598,43, op de navolgende wijze:
  • voor een bedrag van € 1.336,00 worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, veroordeeld tot betaling aan Woonplus;
  • [gedaagde 1] wordt daarnaast veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 132,57 aan Woonplus;
  • [gedaagde 2] wordt daarnaast veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 129,86 aan Woonplus;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Vordering tegen [gedaagde 3]
5.6.
veroordeelt Woonplus in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 3] worden begroot op € 50,-;
Vordering tegen [gedaagde 4]
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Woonplus in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 4] worden begroot op nihil;
En voorts
5.9.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
754