ECLI:NL:RBROT:2024:5822

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/10/678479 / KG ZA 24-395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over exhibitievordering en gedeeltelijke toewijzing op basis van artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, woonachtig in Parijs, een kort geding aangespannen tegen InterBurgo Europe B.V., gevestigd in Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door advocaten mrs. M. van Daal en L.M. Linskens, vordert in het kader van een bodemprocedure inzage in bepaalde documenten die door InterBurgo Europe worden vastgehouden. De bodemprocedure betreft een vordering van InterBurgo Europe tegen eiser, waarin wordt gesteld dat eiser als bestuurder van InterBurgo Europe zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld, met een schadevergoeding van bijna 10 miljoen euro als gevolg. Eiser stelt dat hij voor zijn verdediging in de bodemprocedure kopieën van documenten nodig heeft, maar InterBurgo Europe weigert deze te verstrekken.

De voorzieningenrechter heeft op 17 juni 2024 uitspraak gedaan. De rechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een beperkt aantal documenten, specifiek die waarin de trefwoorden "K-Mart" en "Ocean Bleu" voorkomen, en heeft InterBurgo Europe veroordeeld om deze documenten binnen drie weken te verstrekken. Voor de overige gevorderde documenten is de vordering afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat deze documenten bestaan. De rechter heeft een dwangsom van € 10.000 per dag opgelegd voor het geval InterBurgo Europe niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 500.000. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat eiser snel over de benodigde documenten kan beschikken voor zijn verdediging in de bodemprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/678479 / KG ZA 24-395
Vonnis in kort geding van 17 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Parijs (Frankrijk),
eiser,
advocaten mrs. M. van Daal en L.M. Linskens te Amsterdam,
tegen
INTERBURGO EUROPE B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.K. van den Berg te Amsterdam.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘InterBurgo Europe’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 mei 2024, met bijlagen 1 tot en met 25;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 18;
  • de bijlagen 26 tot en met 28 van [eiser];
  • de mondelinge behandeling op 3 juni 2024;
  • de pleitnotities van mr. Van Daal;
  • de pleitnota van mr. Van den Berg.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
InterBurgo Europe is een bodemprocedure tegen [eiser] gestart. In die procedure stelt InterBurgo Europe zich op het standpunt dat [eiser] bestuurder van InterBurgo Europe is geweest en dat [eiser] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld. Om die reden vordert InterBurgo Europe in de bodemprocedure – onder meer – € 9.978.499,00 aan schadevergoeding van [eiser]. [eiser] mag op 3 juli 2024 reageren op de dagvaarding van InterBurgo Europe in de bodemprocedure. [eiser] stelt zich in deze zaak op het standpunt dat hij daarvoor een kopie nodig heeft van stukken die InterBurgo Europe onder zich heeft. Omdat InterBurgo Europe die kopieën niet vrijwillig aan [eiser] wil verstrekken, vordert [eiser] in deze zaak – kort gezegd – een kopie van die stukken (onder druk van een dwangsom). InterBurgo Europe is het daar niet mee eens, omdat [eiser] geen spoedeisend belang heeft, een gedeelte van de gevorderde stukken nog zou moeten worden opgesteld en de vordering voor het overige – kort gezegd – te ruim, te vaag en aan interpretatie onderhevig is. De voorzieningenrechter veroordeelt InterBurgo Europe, uitvoerbaar bij voorraad, om een klein gedeelte van de door [eiser] gevorderde stukken onder druk van een dwangsom aan hem te verstrekken en wijst de vordering van [eiser] voor het overige af. Dit wordt hierna uitgelegd.
Wat staat er in artikel 843a Rv?
2.2.
In artikel 843a lid 1 Rv staan de vereisten voor toewijzing van een vordering tot het geven van een kopie van stukken (“afschrift van bescheiden”), zoals in deze zaak aan de orde is. Die vereisten zijn:
het hebben van een rechtmatig belang;
het moet gaan om bepaalde bescheiden;
men moet partij zijn bij de rechtsbetrekking; en
men kan het alleen vorderen van degene die de bescheiden ter beschikking of onder zijn berusting heeft.
2.3.
Degene die de bescheiden ter beschikking of onder zijn berusting heeft, hoeft niet aan de vordering te voldoen als (1) daarvoor gewichtige redenen zijn of (2) redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 2 Rv).
De gevorderde bescheiden onder (i)
2.4.
[eiser] vordert onder (i) afgifte van een overzicht van het cliëntenbestand van InterBurgo Europe, opgemaakt in (bijvoorbeeld) Excel of SAP (dan wel andere administratieve software), waarin (a) de cliënten van InterBurgo Europe per jaar zijn gespecificeerd en (b) per cliënt per jaar is aangegeven hoeveel producten en voor welk bedrag de betreffende cliënt heeft afgenomen en hoeveel korting is verleend.
2.5.
Dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen. InterBurgo Europe heeft weliswaar erkend dat zij over de informatie beschikt waarvan [eiser] kennis wil nemen, maar zij heeft uitdrukkelijk betwist dat een overzicht met al die informatie bestaat; volgens InterBurgo Europe zou zo’n overzicht moeten worden opgesteld aan de hand van informatie uit verschillende administratieve bronnen. [eiser] heeft onvoldoende feiten gesteld om te kunnen concluderen dat een overzicht zoals hij vordert al wel bestaat. Van dat bestaan kan dus niet worden uitgegaan. Alleen dat al betekent dat de vordering op dit punt niet toewijsbaar is. Artikel 843a Rv is namelijk niet bedoeld om te bewerkstelligen dat een stuk eerst wordt opgesteld om daarna in kopie aan de eiser te verstrekken.
2.6.
Het ligt overigens zeer voor de hand dat de door InterBurgo Europe aan haar cliënten verleende korting een punt van discussie wordt in de bodemprocedure en dat in het kader daarvan van belang zal zijn dat de informatie daarover zich bevindt in het domein van InterBurgo Europe. De voorzieningenrechter geeft InterBurgo Europe daarom in overweging om – mede in verband met de verplichting voor de partijen om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen (zie artikel 20 lid 2 Rv) – een overzicht zoals door [eiser] gevorderd alsnog op te stellen en aan [eiser] te verstrekken, al dan niet met weglating van bedrijfsvertrouwelijke informatie.
De gevorderde bescheiden onder (ii)
2.7.
[eiser] vordert onder (ii) afgifte van de correspondentie die is gevoerd per e-mail, (tele)fax, SMS, WhatsApp of brief in de periode van 1996 tot en met 2019 waarbij één of meerdere van twaalf verschillende personen als “verzender”, “ontvanger”, “bcc”, “cc” of “forward” betrokken zijn én waarin één of meerdere van 64 door hem genoemde trefwoorden (dan wel afkortingen en/of Koreaanse en/of Engelse equivalenten daarvan) voorkomen of waarin is gecorrespondeerd over één of meerdere van zeven door hem genoemde onderwerpen.
2.8.
De voorzieningenrechter wijst deze vordering uitsluitend toe voor zover in de correspondentie de trefwoorden “K-Mart” en/of “Ocean Bleu” voorkomen of waarin is gecorrespondeerd over “K-Mart in Frankrijk”. InterBurgo Europe maakt [eiser] in de tussen de partijen lopende bodemprocedure een concreet verwijt ten aanzien van de oprichting van K-Mart en Ocean Bleu, namelijk dat hij heeft gedaan alsof het ging om dochtervennootschappen van InterBurgo Europe terwijl het vennootschappen van hemzelf zijn. [eiser] heeft daarom een rechtmatig belang om over stukken te beschikken om zich tegen dat verwijt te kunnen verweren. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat in correspondentie die in het bezit is van InterBurgo Europe informatie staat die [eiser] voor zijn verweer kan gebruiken en daarom gaat het verweer van InterBurgo Europe op dit punt niet op. Onvoldoende is dat [eiser] – volgens InterBurgo Europe – eerder in ander verband heeft erkend dat hij over K-Mart geen open kaart heeft gespeeld en dat dit ook door de onderzoeker van de Ondernemingskamer is vastgesteld. Het gaat nu immers om mogelijkheden om zich te verweren tegen vorderingen in de procedure waarin [eiser] aansprakelijk wordt gehouden. Verder zijn de trefwoorden “K-Mart” en “Ocean Bleu” en het onderwerp “K-Mart in Frankrijk” voldoende bepaald en is niet in geschil dat aan de overige vereisten van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan. Er is geen sprake van gewichtige redenen om een afschrift te weigeren en InterBurgo Europe heeft niet gesteld dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Tot slot heeft [eiser] een spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vordering op dit punt, omdat hij op 3 juli 2024 mag reageren op de dagvaarding van InterBurgo Europe in de bodemprocedure. Dat [eiser] ook in de bodemprocedure een incidentele vordering in de zin van artikel 843a Rv kan instellen, is – anders dan InterBurgo Europe kennelijk meent – geen reden om de huidige vordering van [eiser] af te wijzen.
2.9.
Opmerking verdient wel dat de veroordeling alleen ziet op die correspondentie waar InterBurgo Europe (en dus – bijvoorbeeld – niet Inter Burgo Co. Ltd) op dit moment over beschikt. Verder hoeft InterBurgo Europe alleen een afschrift te verstrekken van de correspondentie in de periode van 2005 (het jaar vóór het jaar waarin K-Mart is opgericht) tot en met 2017 (het jaar waarin [eiser] bij InterBurgo Europe is vertrokken). Gelet op de lange periode waarover correspondentie moet worden verzameld en doorzocht en aangezien er ook sprake is van fysieke stukken, krijgt InterBurgo Europe een termijn van drie weken na betekening van dit vonnis om aan de veroordeling te voldoen. De veroordeling wordt verder beperkt tot correspondentie met concreet genoemde personen. De in de vordering genoemde categorie “vertegenwoordigers” van [naam 1] en de “Head of Planning and Coordination Office of IB Group” zijn als zodanig te vaag om toe te wijzen.
2.10.
Voor het overige wordt de vordering van [eiser] onder (ii) afgewezen.
2.10.1.
De 62 resterende trefwoorden zijn veelal vaag, onbepaald, generiek en bovendien onvoldoende eenduidig om daarop te kunnen zoeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om trefwoorden als “aanwijzing”, “hiërarchie”, “ondergeschikt”, “promotie” en “opslag”. Veel trefwoorden zijn bovendien bijzonder algemeen, zoals “Frankrijk”, “Engeland”, “investering”, “salaris”, “bestuur” en “arbeidsovereenkomst”. Onder die trefwoorden valt in potentie veel meer correspondentie dan de correspondentie waar [eiser] een rechtmatig belang bij heeft om daar een afschrift van te krijgen. Alle resterende trefwoorden neigen gelet op het voorgaande naar een fishing expedition en daar is artikel 843a Rv niet voor bedoeld. Het is bovendien onduidelijk of [eiser] wel voldoende belang heeft bij zijn vordering om een afschrift van correspondentie met de door hem genoemde Nederlandse trefwoorden, omdat [eiser] zelf stelt dat de correspondentie binnen InterBurgo Europe in het Zuid-Koreaans en anders in het Engels plaatsvond. Wat betreft het trefwoord “Hankook” zou dit mogelijk anders kunnen zijn. Uit de stukken van dit kort geding kan echter niet worden afgeleid dat [eiser] verwijten worden gemaakt met betrekking tot Hankook (de Engelse vestiging van InterBurgo Europe), zodat een rechtmatig belang bij inzage in stukken over Hankook niet aannemelijk is geworden.
2.10.2.
Ook de Engelse en Koreaanse equivalenten van de trefwoorden zijn overigens te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. [eiser] heeft namelijk geen opsomming van de door hem bedoelde Engelse en Koreaanse equivalenten in het geding gebracht en daarom zou toewijzing van dit gedeelte van zijn vordering betekenen dat het aan de interpretatie en beoordeling van InterBurgo Europe wordt overgelaten op welke equivalenten zij in de correspondentie moet zoeken. Dat is voer voor executiegeschillen. De formulering van de vordering ligt in de risicosfeer van [eiser]. Het is niet aan de voorzieningenrechter om, zoals in de dagvaarding opgenomen, “in goede justitie” zelf met Engelse en Koreaanse equivalenten te komen.
2.10.3.
Tot slot zijn ook de resterende zes onderwerpen veel te vaag (en daarmee onbepaald) om te kunnen worden toegewezen. Het gaat dan – enigszins samengevat weergegeven – om de onderwerpen “instructies en opdrachten die zijn verstuurd vanuit Zuid-Korea aan [eiser]”, “toezicht dat is gehouden vanuit Zuid-Korea op [eiser]”, “verantwoording die [eiser] heeft afgelegd voor de door hem uitgevoerde (arbeids)werkzaamheden ten behoeve van InterBurgo Europe”, “de familiaire en/of hiërarchische verhoudingen tussen [eiser] en anderen”, “het beleid bij InterBurgo Europe” en “het beleid bij Hankook Foods Ltd. en Interburgo France”. Toewijzing van dit gedeelte van de vordering zou er ook toe leiden dat het aan de interpretatie en beoordeling van InterBurgo Europe wordt overgelaten in welke correspondentie al dan niet over een bepaald onderwerp wordt gesproken en dat is opnieuw voer voor executiegeschillen.
De dwangsom
2.11.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden, zodat er een stok achter de deur is dat InterBurgo Europe daadwerkelijk op tijd aan de veroordeling voldoet. De dwangsom wordt gesteld op € 10.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00. Bij het bepalen van dit maximum heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op de hoogte van de vordering van InterBurgo Europe op [eiser] à € 9.978.499,00 in de tussen de partijen lopende bodemprocedure.
De proceskosten
2.12.
In de omstandigheid dat de vorderingen van [eiser] maar voor een klein gedeelte worden toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
[eiser] heeft gevraagd om de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. InterBurgo Europe voert daar verweer tegen. In zo’n geval moet de voorzieningenrechter het belang van [eiser] om dit vonnis direct ten uitvoer te kunnen leggen afwegen tegen het belang van InterBurgo Europe om de uitspraak in een eventueel hoger beroep af te kunnen wachten. Die afweging valt uit in het voordeel van [eiser]. [eiser] heeft een zwaarwegend belang om op korte termijn over de toegewezen afschriften te beschikken, omdat hij op de dagvaarding in de bodemprocedure moet reageren. Dat de verstrekking van de afschriften onomkeerbaar is, staat niet aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de weg. Verder heeft InterBurgo Europe gelet op de beperkte toewijzing van de vordering van [eiser] en de termijn van drie weken voldoende tijd om ervoor te zorgen dat zij geen dwangsommen verbeurt, zodat ook daarin onvoldoende belang is gelegen voor InterBurgo Europe om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. De conclusie luidt dat dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt InterBurgo Europe om binnen drie weken na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [eiser] een (fysiek of digitaal) afschrift te verstrekken van de correspondentie die is gevoerd per e-mail, (tele)fax, SMS, WhatsApp of brief in de periode van 2005 tot en met 2017 waarbij [eiser], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10] en/of [naam 11] als “verzender”, “ontvanger”, “bcc”, “cc” of “forward” betrokken zijn én waarin de trefwoorden “K-Mart” en/of “Ocean Bleu” voorkomen of waarin is gecorrespondeerd over “K-Mart in Frankrijk”;
3.2.
veroordeelt InterBurgo Europe om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 per dag dat InterBurgo Europe niet aan de veroordeling onder 3.1. voldoet, met dien verstande dat InterBurgo Europe maximaal € 500.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.
3349 / 1980