ECLI:NL:RBROT:2024:5819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
10717833 CV EXPL 23-26276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijswijzigingsbeding als oneerlijk beoordeeld, gevolgen voor huurverhogingen en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dilhar B.V. en een gedaagde partij over een huurprijswijzigingsbeding in de huurovereenkomst. De procedure volgde op een tussenvonnis van 29 maart 2024, waarin werd vastgesteld dat de huurovereenkomst was geëindigd en dat de gedaagde de woning moest ontruimen. De kern van het geschil betrof de vraag of het huurprijswijzigingsbeding oneerlijk was. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel Dilhar zich aan een wettelijk maximum had gehouden, het beding de verhuurder een onevenredig voordeel gaf, wat het evenwicht tussen huurder en verhuurder verstoorde. Hierdoor werden alle huurverhogingen ongedaan gemaakt en moest de gedaagde de oorspronkelijke huurprijs betalen sinds het einde van de huurovereenkomst.

De kantonrechter oordeelde verder dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen en dat zij een gebruiksvergoeding van € 1.275,- per maand aan Dilhar moest betalen tot de ontruiming. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.434,32 werden begroot, inclusief wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. Dit vonnis benadrukt de bescherming van huurders tegen oneerlijke contractuele bepalingen en de verantwoordelijkheden van verhuurders in huurrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10717833 CV EXPL 23-26276
datum uitspraak: 21 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Dilhar B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. S. Velthuizen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Scheltes.
De partijen worden hierna ‘Dilhar’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 29 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van Dilhar van 25 april 2024, met bijlage;
  • de akte van [gedaagde] van 23 mei 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is overwogen dat de huurovereenkomst tussen Dilhar en [gedaagde] is geëindigd en dat [gedaagde] de woning twee weken na betekening van het vonnis zal moeten ontruimen. In dit eindvonnis moet nog worden geoordeeld over de gebruiksvergoeding die [gedaagde] tot en met de dag van ontruiming moet betalen. Partijen hebben zich in de aktes van 25 april 2024 en 23 mei 2024 uitgelaten over het huurprijswijzigingsbeding in de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis voorlopig geoordeeld dat dit beding oneerlijk is.
2.2.
Dilhar meent dat geen sprake is van een oneerlijk beding, omdat zij gebonden was aan een wettelijk maximum en feitelijk ook niet boven dit maximum is verhoogd. Daarnaast zou na vernietiging van het huurprijswijzigingsbeding uit de huurovereenkomst worden teruggevallen op artikel 16 van de geldende algemene bepalingen, op grond waarvan de huurprijs verhoogd mocht worden.
2.3.
Onder 2.13 van het tussenvonnis is al overwogen dat niet relevant is welke indexering er werkelijk heeft plaatsgevonden. Beoordeeld moet worden welke mogelijkheid het beding de verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft gegeven en of die mogelijkheid, op dat moment, het evenwicht tussen huurder en verhuurder heeft verstoord. Daarvan is hier naar het oordeel van de kantonrechter sprake, omdat Dilhar het recht had om de huurprijs met een extra percentage te verhogen, welke extra verhoging zij zelf kon bepalen en die dus niet van tevoren vast stond.
2.4.
Van het terugvallen op de algemene bepalingen kan geen sprake zijn. Dat zou erop neerkomen dat de afspraken tussen partijen over de huurprijswijziging worden gesplitst in een eerlijk en een oneerlijk deel. Onder 2.14 van het tussenvonnis is al overwogen dat daarvan geen sprake is.
2.5.
Gelet op het voorgaande moeten alle verhogingen van de kale huurprijs die er zijn geweest komen te vervallen. De kale huurprijs is daarmee € 1.025,- gebleven. De servicekosten mochten wel worden verhoogd. Uit de door Dilhar overgelegde aanzeggingen volgt dat dit voorschot tot 1 juni 2023 € 150,- per maand bedroeg en vanaf 1 juni 2023 € 250,- per maand. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om vanaf 1 juni 2023 een bedrag van € 1.275,- aan Dilhar te betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.6.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Dilhar op € 107,32 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.434,32. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Dilhar dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Dilhar te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 juni 2023 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Dilhar te betalen € 1.275,- per maand;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Dilhar worden begroot op € 1.434,32 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909