Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2024 in de zaak tussen
[verzoeker], uit [plaatsnaam 1], verzoeker
[naam],uit [plaatsnaam 2] (de werkgever).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het UWV, welke afwijzing is gebaseerd op het feit dat hij slechts 10,63% arbeidsongeschikt is. De verzoeker heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in acute financiële problemen verkeert. Tijdens de zitting is besproken dat de verzoeker bij zijn ouders woont en dat hij een bijstandsuitkering kan aanvragen, wat de voorzieningenrechter heeft meegenomen in haar beoordeling.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen medische informatie in de uitspraak kan worden opgenomen, omdat de verzoeker geen toestemming heeft gegeven om deze informatie met de werkgever te delen. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van de verzoeker betwist, omdat hij bij zijn ouders woont en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onmiddellijk in ernstige financiële problemen komt zonder voorschot. Ondanks de financiële problemen die de verzoeker heeft aangegeven, zoals achterstanden bij de zorgverzekeraar en andere rekeningen, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het niet aannemelijk is dat de verzoeker in de bezwaarprocedure alsnog een WIA-uitkering zal krijgen. De verzoeker is erop gewezen dat hij de mogelijkheid heeft om aanvullende medische stukken in te dienen in de bezwaarprocedure. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter op 25 juni 2024, en er is geen hoger beroep of verzet mogelijk tegen deze uitspraak.