ECLI:NL:RBROT:2024:5805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/10/667890 / HA ZA 23-935
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van echtscheidingsconvenant en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. De man heeft beroep gedaan op de vernietiging van het echtscheidingsconvenant, dat op 23 oktober 2020 was ondertekend, en stelt dat dit tot stand is gekomen door bedreiging en/of misbruik van omstandigheden. Daarnaast vordert hij dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt vastgesteld, omdat hij meent benadeeld te zijn voor meer dan een kwart. De vrouw betwist deze claims en stelt dat de man geen geslaagd beroep kan doen op vernietiging van het convenant.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over bedreiging en misbruik van omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de man niet kan aantonen dat hij onder druk is gezet om het convenant te ondertekenen. Ook het beroep op benadeling voor meer dan een kwart wordt afgewezen, omdat de man niet voldoende feiten heeft gesteld om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de man zijn stellingen niet heeft kunnen bewijzen en wijst zowel de vorderingen in het incident als in de hoofdzaak af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667890 / HA ZA 23-935
Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Maasdijk,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2023, met producties 1 tot en met 27;
  • de conclusie van antwoord in incident, met producties 1 tot en met 12;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 11 december 2023 waarin een
mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • de akte overleggen producties van de man, met producties 28 tot en met 31;
  • de mondelinge behandeling op 6 mei 2024.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten in het incident en in de hoofdzaak

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. De (financiële) gevolgen van de echtscheiding hebben zij in onderling overleg geregeld. Zowel de man als de vrouw werd daarbij bijgestaan door een advocaat.
2.2.
Op 4 juni 2019 heeft in de echtscheidingsprocedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben partijen enkele afspraken met elkaar gemaakt die zijn opgenomen in een beschikking van deze rechtbank van 2 juli 2019. Voor zover hier relevant luiden die afspraken als volgt:
“2.5.5. Ter zitting is de verdeling van bovenstaande bestanddelen besproken. Partijen zijn
het eens over de verdeling van de inboedel, de paarden en de hond. Een aantal bestanddelen
dient nog te worden gewaardeerd. Partijen hebben ter zitting de volgende (werk)afspraken
gemaakt:
- (…)
- Partijen zijn overeengekomen dat de inboedel, zonder verdere verrekening, wordt
toegedeeld aan de vrouw. De vrouw zal de persoonlijke spullen van de man aan de
man overhandigen op het moment dat partijen samen met de makelaar in de
echtelijke woning aanwezig zijn.
- Partijen zullen elkaar, binnen vier weken, op de hoogte stellen van de saldi die op
de peildatum (28 september 2018) op de bankrekeningen aanwezig waren. De man
zal nagaan of er op peildatum nog meer bankrekeningen aanwezig waren dan de
rekeningen die door de vrouw onder punt 13 van haar verzoekschrift zijn
aangegeven.
- Partijen zijn overeengekomen dat de paarden, zonder verdere verrekening, worden
toegedeeld aan de vrouw.
- Partijen zijn overeengekomen dat hond Lucca, zonder verdere verrekening, wordt
toegedeeld aan de vrouw.
- Partijen zullen [naam 1] van DRV Corporate Finance B.V.
gezamenlijk opdracht geven om de ondernemingen te waarderen. (…)
De peildatum voor waardering van de ondernemingen is 28 september 2018.
De man zal de kosten van [naam 1] voorschieten. Partijen zullen bij de
afrekening ieder de helft van de kosten van [naam 1] dragen.
(…)
Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw in de auto mag blijven rijden totdat het
lease contract is afgelopen en dat de onderneming de kosten van de auto zal blijven
voldoen. De vrouw kan tevens gebruik blijven maken van de veewagen.
(…)”
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 juli 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 23 oktober 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Om partijen in de gelegenheid te stellen de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verder in onderling overleg te regelen, is de beslissing over de verdeling aangehouden.
2.4.
Bij e-mail van 16 september 2019 heeft de advocaat van de vrouw onder meer het volgende aan de advocaat van de man bericht:
“Geachte confrère,
Zojuist sprak ik u telefonisch ten aanzien van het voorstel van uw cliënt. Fijn dat partijen toch
samen tot afspraken lijken te komen.
Ik lees het voorstel als volgt.
1. uw cliënt betaalt een bedrag van € 7.500 per maand aan mijn cliënte in het kader van de
vermogensrechtelijke afwikkeling voor een periode van 12 jaar;
2. Uw cliënt is bereid zijn aandeel in de woning over te dragen en te leveren aan mijn cliënte
en haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor wat betreft de hypothecaire geldlening te
ontslaan, uw cliënt zal de hypotheek aflossen (in een keer of in termijnen);
3. Uw cliënt zal de Mazda afkopen en deze zal worden toebedeeld aan mijn cliënte.
Indien dit inderdaad de bedoeling is dan gaat cliënte hiermee akkoord. Echter er zullen nog wel een aantal andere afspraken opgenomen dienen te worden die verband houden met de echtscheiding. (…)”
2.5.
Op 23 oktober 2020 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend (hierna: het convenant) waarin de afspraken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn vastgelegd. Het convenant luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“ (…)
Artikel 3. VERDELING OVERIGE VERMOGENSBESTANDDELEN VAN DE HUWELIJKS GEMEENSCHAP
Peildatum
3.1
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij nemen als peildatum voor
de samenstelling en de waardering van de gemeenschap 28 september 2018, tenzij
anders wordt bepaald.
(…)
Aandelen B.V.
3.7
Tot de gemeenschap van goederen behoren alle aandelen in de besloten
vennootschap Kruisweg Holding B.V. (KVK nr. (…) en de aandelen Gino &
Tess Holding B.V (KVK nr. (…), (beiden gevestigd te ([adres 1]
). De aandelen in Kruiswijk Holding B.V en Gino & Tess
Holding B.V worden toegedeeld aan de man. Partijen hebben zich terzake de
(fiscale) gevolgen van de overdracht van de aandelen aan de man laten adviseren
door [naam 2] van C&B More B.V., gevestigd te ([adres 2]
(…)
3.11
Uit hoofde van de hiervoor genoemde toedeling, komen partijen in onderling overleg overeen dat de man voor een bedrag van € 1.321.522,50 is overbedeeld ten
opzichte van de vrouw. In dit bedrag is rekening gehouden met de door de man aan de vrouw uitgekeerde bevoorschotting en en de overige maandelijks door de man aan de vrouw uitgekeerde bedragen. De man kan deze bedrag derhalve niet additioneel nog claimen bij de vrouw. Het bedrag ad € 1.321.522,50 is een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet. De man dient een bedrag van € 1.321.522,50 aan de vrouw te voldoen. Voldoening vindt plaats op de wijze zoals hierna vermeld in art. 3.12 en 3.13.
Totale overbedelingsvordering
3.12
Met betrekking tot het in artikel 3.11 genoemde bedrag zijn partijen overeengekomen
dat aan de vrouw overeenkomstig artikel 2.8 van het echtscheidingsconvenant een
bedrag van € 343.947,50 wordt toebedeeld in het kader van de toedeling van het
erfpachtsrecht, vrij van hypotheek (of onder de verplichting van de man de
hypothecaire geldlening als eigen schuld te dragen met uitzondering van de vrouw).
Het verschuldigde resterende bedrag van € 977.575 zal worden omgezet in een
geldlening ten behoeve van de vrouw waarover de man met ingang van 1 januari
2021 aan de vrouw een rente verschuldigd is van 3 % (samengesteld) op jaarbasis,
welke geldlening maandelijks zal worden afgelost op de wijze genoemd in artikel 3.13.
3.13
De hoofdsom zal met ingang van 1 januari 2020 voor een periode van twaalf jaren in
maandelijks termijnen worden voldaan, waarbij maandelijks een bedrag aan rente en
aflossing wordt betaald overeenkomstig
bijlage 1. De man zal de maandelijkse
bedragen voor of op de eerste van iedere maand op de bankrekening van de vrouw
storten. Het overzicht in
bijlage 1geeft het verloop van deze geldlening weer,
waarbij in de laatste kolom de bedragen staan die de man maandelijks in totaal aan
de vrouw verschuldigd is (het totaalbedrag van rente en aflossing). Dit overzicht
maakt een onlosmakelijk deel uit van het convenant.
(…)
Artikel 6 KWIJTING EN VRIJWARING
6.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met
inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld
en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen
genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar
algehele en finale kwijting te verlenen.
(…)”
2.6.
Het convenant is op verzoek van partijen opgenomen in de eindbeschikking van 30 november 2020 in de echtscheidingsprocedure.

3.Het geschil

in het incident

3.1.
De man vordert in incident voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen de onder punt 22 a tot en met m van de dagvaarding genoemde stukken aan de man verstrekken, binnen twee weken na dagtekening van het vonnis, althans binnen een termijn door de rechtbank te bepalen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) waarop de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen, althans op straffe van een dwangsom zoals door de rechtbank te bepalen;
II. de in artikel 3.13 van het echtscheidingsconvenant opgenomen en bij beschikking d.d. 30 november 2020 van de rechtbank Rotterdam vastgestelde betalingsverplichting van de man jegens de vrouw ter aflossing van zijn
schuld wegens overbedeling bij verdeling van de huwelijksgemeenschap op te schorten, totdat door de rechtbank in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist over de vordering van de man tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten.
in de hoofdzaak
3.3.
De man vordert voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat het echtscheidingsconvenant door bedreiging en/of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en het beroep van de man op vernietiging van het convenant te aanvaarden, dan wel een verklaring voor recht dat de in het echtscheidingsconvenant tot stand gekomen verdeling nietig is, wegens benadeling van de man voor meer dan een kwart;
II. de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen, dan wel de wijze van verdeling te gelasten conform het nog door de man in het geding te brengen voorstel, dan wel een verdeling vast te stellen c.q. een wijze van verdeling te gelasten zoals door de rechtbank te bepalen, dan wel partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ten overstaan van notaris [naam 3], althans een door de rechtbank aan te wijzen notaris, met benoeming van een onzijdig persoon;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
Ter zitting heeft de man zijn vorderingen, voor zover die betrekking hebben op hetgeen in het convenant is bepaald omtrent het levensonderhoud van de vrouw (de partneralimentatie), ingetrokken.
3.4.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen in het incident en in de hoofdzaak zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in het incident en in de hoofdzaak

In het incident

4.1.
De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot het verstrekken van diverse (financiële) bescheiden aan de man. De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat het convenant tot stand is gekomen door bedreiging en/of misbruik van omstandigheden, althans dat hij bij de gemaakte afspraken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is benadeeld voor meer dan een kwart. In de hoofdzaak beroept de man zich op vernietiging van het convenant c.q. de verdeling. De gevorderde stukken zijn van belang om die vordering te kunnen onderbouwen, meer in het bijzonder om te kunnen onderbouwen dat hij bij de verdeling is benadeeld voor meer dan een kwart. De man vordert voorts opschorting van zijn betalingsverplichting jegens de vrouw uit hoofde van de in artikel 3.13 van het convenant gemaakte afspraak totdat door de rechtbank in de hoofdzaak onherroepelijk zal zijn beslist op zijn vorderingen.
4.2.
De rechtbank gaat eerst in op de vordering van de man tot het verstrekken van stukken, en vervolgens op de door de man gevorderde opschorting van zijn betalingsverplichting jegens de vrouw.
De vordering tot het verstrekken van stukken
4.3.
Ter zitting heeft de man verduidelijkt dat zijn vordering tot het verstrekken van stukken is gegrond op artikel 223 Rv. Ingevolge het bepaalde in artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering en dient naar haar aard gericht te zijn op het treffen van een maatregel van voorlopige aard. De rechtbank laat in het midden of een vordering tot het verstrekken van stukken kan worden ingesteld op grond van artikel 223 Rv. Een vordering tot inzage in stukken moet namelijk in elk geval getoetst worden aan de voorwaarden van artikel 843a Rv, dat een specifieke regeling voor dergelijke vorderingen bevat, en uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat de vordering van de man niet aan die voorwaarden voldoet.
4.4.
Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij een rechtmatig belang heeft
inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
De aangiften en aanslagen IB 2020, 2021 en 2022 en de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
4.5.
De man vordert overlegging van de aangiften en (voorlopige) aanslagen inkomstenbelasting van de vrouw over de jaren 2020 tot en met 2022, alsmede de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
4.6.
De vrouw heeft als productie 9 bij haar conclusie van antwoord in incident overgelegd:
  • haar aangiften inkomstenbelasting 2020 en 2021 en de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2020 en 2021;
  • haar aangifte inkomstenbelasting 2022 met daarin opgenomen de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2022.
Nu deze stukken door de vrouw in het geding zijn gebracht, heeft de man geen belang meer bij zijn vordering op dit punt. Dit is door de man ter zitting erkend. Dit onderdeel van de vordering van de man wordt daarom afgewezen.
Betaalbewijzen eigenaarsheffingen
4.7.
De man vordert dat de vrouw betaalbewijzen verstrekt van de eigenaarsheffingen met betrekking tot de voormalig echtelijke woning aan [adres 3] (hierna: de woning). Deze betaalbewijzen zijn door de vrouw als productie 10 bij haar conclusie van antwoord in incident overgelegd. De man heeft dus geen belang meer bij toewijzing van dit deel van het gevorderde. Dit is door de man ter zitting erkend. Dit onderdeel van de vordering van de man wordt daarom afgewezen.
Polis opstalverzekering en betaalbewijzen
4.8.
De man vordert ook afgifte van de polis van de door de vrouw afgesloten opstalverzekering voor de woning, alsmede de betaalbewijzen van de verschuldigde premies. Volgens de man zijn partijen in het convenant overeengekomen dat de premies voor de opstalverzekering van de woning worden betaald door de vrouw, maar zijn de premies tot begin 2022 door de man voldaan.
4.9.
De vrouw heeft als productie 11 bij haar conclusie van antwoord in incident bankafschriften overgelegd waaruit maandelijkse betalingen aan “Nationale-Nederlanden verzekeringen” blijken. Volgens de vrouw beschikt zij niet over de polis, maar wel over een e-mail waaruit blijkt dat zij een opstalverzekering heeft afgesloten. Die e-mail heeft de vrouw eveneens als productie 11 overgelegd.
4.10.
Met de bankafschriften heeft de vrouw de verzochte betaalbewijzen overgelegd. Dit is door de man ter zitting erkend. De polis van de opstalverzekering heeft de vrouw niet overgelegd, maar de man heeft niet duidelijk gemaakt wat zijn belang is om te beschikken over de polis, nog daargelaten dat de vrouw heeft verklaard niet over de polis te beschikken. Dit onderdeel van de vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
Rekeningafschriften bankrekeningen
4.11.
De man wenst voorts verstrekking van de rekeningafschriften van de volgende bankrekeningen op peildatum 28 september 2018:
- ABN AMRO Bank Privérekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1]
ten name van de man;
- ABN AMRO Bank Direct Sparen rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2]
ten name van de man;
- ING Bank betaalrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten
name van de man;
- Oranje Spaarrekening gekoppeld aan de ING Bank betaalrekening met
rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van de man;
- Rabobank Direct Rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten
name van de vrouw;
- Rabobank Internet Sparen rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5]
ten name van de vrouw.
De man stelt dat in het convenant ten onrechte is opgenomen dat de saldi op de genoemde bankrekeningen op de peildatum tussen partijen zijn verdeeld. De man beschikt zelf niet over afschriften van zijn bankrekeningen. Na zijn vertrek uit de woning had de man geen toegang meer tot internetbankieren. Hij kon niet meer inloggen bij ING bank en ABN Amro bank. Inmiddels zijn de bankrekeningen op naam van de man opgeheven, zodat de bank aan hem geen afschriften kan verstrekken. Nu de administratie volgens de man bij de vrouw is achtergebleven, beschikt zij wel over de gevraagde rekeningafschriften, aldus de man.
4.12.
De vrouw heeft als productie 12 bij haar conclusie van antwoord in incident de rekeningafschriften van de twee bankrekeningen op haar naam overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij niet (meer) over de gevraagde rekeningafschriften van de rekeningen op naam van de man beschikt. Het is inmiddels zes jaar geleden dat de man is vertrokken.
4.13.
De rechtbank acht het, mede gelet op het tijdsverloop, niet onbegrijpelijk dat de vrouw niet (meer) beschikt over de rekeningafschriften van de rekeningen op naam van de man. Nu de vrouw over die stukken niet (meer) beschikt, kan zij deze stukken niet afgeven, nog daargelaten dat het op de weg van de man had gelegen deze afschriften te bewaren. Ten aanzien van de gevorderde afschriften van de twee rekeningen op naam van de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de vrouw met verstrekking van de afschriften zoals genoemd onder 4.12 voldoende inzage heeft verschaft. De man heeft geen belang meer bij toewijzing van dit deel van het gevorderde. Dit betekent dat de vordering van de man ook op dit onderdeel zal worden afgewezen.
Onderbouwde schatting van de waarde op de peildatum 28 september 2018 van hond Luca en de paarden met toebehoren
4.14.
De man vordert voorts een overzicht met onderbouwde schatting van de waarde van de hond en de paarden met toebehoren. De man heeft ter zitting verduidelijkt dat het met name om de waarde van de paarden gaat. Volgens de vrouw is een dergelijk overzicht of document er niet. De vrouw heeft de paarden nooit laten taxeren.
4.15.
Artikel 843a Rv ziet alleen op bescheiden die iemand tot zijn of haar beschikking of onder zijn of haar berusting heeft. De man heeft niet gesteld dat een dergelijk document bestaat en dat de vrouw daarover beschikt. Deze vordering zal daarom ook worden afgewezen.
Opschorting betalingsverplichting
4.16.
De man vordert in het incident ook opschorting van zijn maandelijkse betalingsverplichting jegens de vrouw, die voortvloeit uit artikel 3.13 van het convenant. Op grond van die bepaling lost de man thans een bedrag van € 8.154,00 per maand af op de schuld die hij aan de vrouw heeft wegens overbedeling bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Nu de man in de hoofdzaak vernietiging van het convenant heeft gevorderd en hij bij toewijzing daarvan niet langer gebonden zal zijn aan voormelde betalingsverplichting, kan van hem niet worden verwacht dat hij in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak nog langer iedere maand € 8.154,00 aan de vrouw betaalt. De man heeft het financieel zwaar.
4.17.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden. Volgens haar toont de man niet aan dat hij niet meer in staat is om aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen te voldoen. De vrouw stelt dat het niet voldoende aannemelijk is dat de vorderingen van de man in de hoofdzaak uiteindelijk tot vernietiging van het convenant zullen leiden.
4.18.
De rechtbank zal de vordering van de man afwijzen. In dit vonnis zal de rechtbank een eindbeslissing geven in de hoofdzaak. Er is dan geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een dergelijke voorlopige voorziening kan immers alleen getroffen worden voor de duur van het geding, en het geding eindigt met dit vonnis.
In de hoofdzaak
Vernietiging convenant?
4.19.
Het gaat in de hoofzaak om de vraag of partijen gebonden zijn aan de afspraken die zij hebben gemaakt in het echtscheidingsconvenant. De man stelt dat het convenant (met uitzondering van hetgeen daarin is bepaald omtrent partneralimentatie) moet worden vernietigd. Volgens hem is het convenant tot stand gekomen onder invloed van een wilsgebrek, te weten bedreiging en/of misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW). Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat hij bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor meer dan een kwart is benadeeld, op grond waarvan de verdeling vernietigbaar is. De vrouw voert verweer en stelt dat de man geen geslaagd beroep kan doen op de vernietiging van (de verdeling in) het convenant.
4.20.
Alvorens de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vorderingen van de man, zal de rechtbank ingaan op de kennelijke wens van de man om na ontvangst van de onder 4.5 tot en met 4.15 genoemde stukken een termijn te krijgen voor het wijzigen c.q. vermeerderen van zijn vorderingen in de hoofdzaak. De man stelt dat hij op het moment dat hij deze procedure startte over onvoldoende informatie beschikte om zijn vordering in de hoofdzaak volledig te kunnen onderbouwen. De vrouw voert verweer.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft alle informatie die de man heeft gevraagd en waar hij recht op heeft ruim vijf maanden vóór de mondelinge behandeling verstrekt. Indien de man op basis van die informatie zijn vorderingen in de hoofdzaak had willen wijzigen, dan heeft hij daar reeds ruimschoots de tijd voor gehad. Een extra schriftelijke ronde leidt tot onnodige vertraging. Dit is in strijd met een goede procesorde. Aan de man wordt daarom geen termijn verleend om zijn vordering te wijzigen.
Wilsgebrek: bedreiging / misbruik van omstandigheden
4.22.
De man stelt primair dat het convenant (met uitzondering van hetgeen daarin is bepaald omtrent partneralimentatie) moet worden vernietigd vanwege een wilsgebrek. Hij voert aan dat de vrouw, door hem en zijn toenmalig nieuwe partner lastig te vallen en te bedreigen, hem dusdanig heeft beïnvloed en onder druk gezet dat hij het convenant heeft ondertekend terwijl hij op dat moment onvoldoende en onjuist geadviseerd was. De vrouw betwist het door de man gestelde. Volgens haar heeft zij de man nimmer onder druk gezet of bedreigd. Voorts stelt de vrouw dat de man zelf het voorstel voor wat betreft de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap heeft gedaan. Hij is gedurende de gehele echtscheidingsprocedure bijgestaan door een advocaat en geadviseerd door een fiscalist.
4.23.
Een rechtshandeling is op grond van artikel 3:44 lid 1 BW vernietigbaar wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bedreiging is ingevolge lid 2 aanwezig “wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen”. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.
Van misbruik van omstandigheden is volgens lid 4 van artikel 3:44 BW sprake “wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand brengen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden”.
4.24.
Het beroep van de man op wilsgebreken faalt. Het door de man gestelde dreigen en lastigvallen door de vrouw, als daar al sprake van is geweest, vormt geen bedreiging in de zin van artikel 3:44 lid 1 BW. Bedreigen in de zin van dat artikel is het in het vooruitzicht stellen van nadeel. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw de man nadeel in het vooruitzicht heeft gesteld voor het geval hij het convenant niet zou tekenen. Evenmin is gebleken dat de man het convenant niet getekend zou hebben als hij beter was geadviseerd. Integendeel, de aanbevelingen van de fiscalist van de man zijn volledig overgenomen in het convenant.
4.25.
Ook het beroep van de man op misbruik van omstandigheden wordt afgewezen. De man heeft niet gesteld dat de vrouw moest begrijpen dat hij door haar gedrag bewogen werd tot ondertekening van het convenant. En de man heeft ook niet gesteld dat de vrouw die ondertekening heeft bevorderd, wetende dat zij hem daarvan moest weerhouden. Aldus heeft de man voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden onvoldoende feiten gesteld.
Benadeling voor meer dan een kwart?
4.26.
De man doet subsidiair een beroep op artikel 3:196 lid 1 BW dat bepaalt dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. De man stelt dat hij is uitgegaan van onjuiste informatie ten aanzien van de waarde van in ieder geval de woning, de inboedel, de hond, de paarden, de auto en de onderneming van de man. De man stelt daardoor voor meer dan een vierde gedeelte te zijn benadeeld. Ter zitting heeft de man desgevraagd verduidelijkt dat de benadeling volgens hem vooral is veroorzaakt door de keuze voor 8 september 2018 (de datum van het verzoek tot echtscheiding) als peildatum voor de waardering van de onderneming van de man. In oktober 2020, toen het convenant werd getekend waarin die waardepeildatum is afgesproken, heerste de coronapandemie in Nederland. De man had toen geen idee dat het zoveel slechter zou gaan met zijn onderneming. Als een peildatum in 2020 was gekozen, dan zou de onderneming op een veel lager bedrag gewaardeerd zijn, aldus de man.
4.27.
De vrouw betwist het standpunt van de man. Zij stelt dat er geen sprake is van benadeling en dwaling en dat de man afstand heeft gedaan van zijn recht om vernietiging van het convenant te vorderen, omdat hij de verdeling heeft aanvaard. De vrouw stelt voorts dat de man niet kan hebben gedwaald omtrent de waarde van de woning omdat die waarde is gebaseerd op de overeengekomen taxatiewaarde. Zowel over de hond als de paarden zijn ter gelegenheid van de zitting in de echtscheidingsprocedure afspraken gemaakt. Voorts hebben partijen tijdens die zitting in overleg besloten om als peildatum voor het waarderen van de onderneming en de overige vermogensbestanddelen uit te gaan van 28 september 2018. Daarbij is de wens van de man leidend geweest. De waarde van de onderneming is daarna vastgesteld door een in gezamenlijk overleg benoemde deskundige, [naam 1] van DRV Corporate Finance B.V. (hierna: de deskundige). De man is degene geweest die de deskundige de benodigde input heeft gegeven, althans had kunnen geven. De vrouw onderbouwt met e-mailberichten dat het de man was die vervolgens het voorstel heeft gedaan op basis waarvan het convenant tot stand is gekomen. De man kan niet dwalen over zijn eigen voorstel, aldus de vrouw.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat voor vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:196 BW geen grond bestaat. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.29.
Artikel 3:196 BW bevat een bijzondere regeling voor de vernietigbaarheid van een verdeling wegens dwaling. In artikel 3:196 lid 1 BW is bepaald dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer te verdelen goederen of schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Het tweede lid bepaalt dat wanneer een benadeling voor meer dan een vierde bewezen wordt, de benadeelde wordt vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen te hebben gedwaald.
4.30.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van benadeling moeten de vermogensbestanddelen worden gewaardeerd naar het moment van verdeling of, indien partijen een andere datum zijn overeengekomen, naar die andere datum. Partijen zijn in het convenant overeengekomen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap 28 september 2018 te nemen. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of de man is benadeeld gekeken moet worden naar de waarde van de onderneming en van de overige vermogensbestanddelen op 28 september 2018. Dat deze datum voor de man achteraf bezien niet goed uitkomt, doet niet ter zake.
4.31.
Mogelijk heeft de man een beroep op onvoorziene omstandigheden willen doen (artikel 6:258 BW), in die zin dat de coronapandemie als een onvoorziene omstandigheid van dien aard moet worden beschouwd dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden vastgehouden aan een verdeling tegen de waarde per de overeengekomen peildatum van 28 september 2018. Voor de beantwoording van de vraag of die situatie zich voordoet, heeft de man echter onvoldoende feiten gesteld. Met name valt uit de door de man gestelde feiten niet af te leiden wat de gevolgen van de coronapandemie voor zijn onderneming zijn geweest, en of die gevolgen van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden vastgehouden aan de overeengekomen peildatum. De rechtbank wijst er daarbij op dat een verslechtering van de resultaten van de onderneming van de man na 2018, als daarvan sprake is, niet noodzakelijkerwijs (volledig) het gevolg hoeft te zijn van de coronapandemie. Ook heeft de man niet met feiten onderbouwd waarom de gevolgen van de coronapandemie voor zijn onderneming ten tijde van de ondertekening van het convenant, dus op 23 oktober 2020, ruim zeven maanden na het uitbreken van de pandemie, niet te voorzien waren. Voor zover de man een beroep heeft willen doen op onvoorziene omstandigheden, heeft de man dat beroep dus onvoldoende onderbouwd en moet dat beroep wegens het niet voldoen aan de stelplicht worden afgewezen.
4.32.
Het voorgaande leidt ertoe dat voor de verdeling van de gemeenschap tussen partijen en voor de beantwoording van de vraag of bij die verdeling sprake is geweest van benadeling van de man voor meer dan een vierde, moet worden uitgegaan van de waarde van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en schulden op de overeengekomen waardepeildatum van 28 september 2018.
4.33.
Onbetwist is dat de waarde van de onderneming van de man op 28 september 2018 € 4.356.000,- bedroeg. Partijen zijn bij de toedeling van de onderneming aan de man niet uitgegaan van een hogere waarde. Volgens de vrouw zijn partijen juist van een lagere waarde uitgegaan en is de man dus bevoordeeld bij de toedeling van de onderneming. Wat hiervan zij, dat de man bij de toedeling van de onderneming is benadeeld, uitgaande van de waarde van de onderneming per 28 september 2018, is gesteld noch gebleken.
4.34.
Wat betreft de overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en schulden op de peildatum heeft de man uitsluitend de gestelde benadeling bij de verdeling van de woning, de levensverzekering en de hypothecaire schuld met feiten onderbouwd. De man komt daarbij uit op een benadeling van € 36.412,45, die door de vrouw gemotiveerd wordt betwist. Ten aanzien van de saldi van diverse bankrekeningen, de inboedel, de auto, de hond, de paarden en de schuld in rekening-courant aan de onderneming van de man, heeft de man slechts gesteld te zijn benadeeld (hetgeen door de vrouw is betwist) zonder daarbij aan te geven voor welk bedrag hij meent te zijn benadeeld en zonder deze stelling met feiten te onderbouwen. Zo vermoedt de man dat spaargeld van de vrouw niet in de verdeling is betrokken, maar hij noemt geen bedrag en stelt geen feiten die dit vermoeden onderbouwen.
4.35.
Daarnaast zijn de door de man gestelde feiten onvoldoende om de conclusie te dragen dat de benadeling, als daarvan sprake is, meer dan een vierde bedraagt van de waarde van het aandeel van de man in de gemeenschap. Immers, voor de beantwoording van de vraag of benadeling heeft plaatsgevonden moet rekening worden gehouden met alle goederen en schulden van de gemeenschap. De man heeft geen feiten gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld wat per saldo de waarde is van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en de gemeenschappelijke schulden op de peildatum, zodat niet kan worden vastgesteld wat de waarde is van het aandeel van de man in de gemeenschap en evenmin kan worden vastgesteld of het bedrag waarvoor de man meent benadeeld te zijn meer bedraagt dan een vierde van de waarde van dat aandeel.
4.36.
Gelet op het voorgaande heeft de man zijn stelling dat sprake is van benadeling voor meer dan een vierde gedeelte als bedoeld in artikel 3:196 onvoldoende onderbouwd om tot bewijslevering te worden toegelaten. De vordering van de man tot vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:196 BW zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.37.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie (ex-echtgenoten), zowel in het incident als in de hoofdzaak worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
3645/3268/3310