In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. van [persoon A] achterstallige zorgpremies voor de maanden november 2019, juli 2021, november 2021 en maart 2022 tot en met mei 2022, in totaal € 901,57. [persoon A] heeft een zorgverzekering bij VGZ afgesloten, maar stelt dat hij deze premies niet verschuldigd is omdat hij sinds 3 januari 2018 permanent in een verpleeghuis verblijft en onder de Wet Langdurige Zorg (Wlz) valt. Hij is van mening dat alle aanvullende zorg door de Wlz wordt gedekt en dat VGZ daarom geen risico heeft gelopen. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een risico is gelopen, omdat de dekking van de aanvullende verzekering en de Wlz niet hetzelfde zijn. De zorgplicht van VGZ is niet geschonden, omdat VGZ niet op de hoogte was van de Wlz-indicatie van [persoon A]. De rechter concludeert dat [persoon A] de gevorderde premies verschuldigd is en wijst de tegenvordering van [persoon A] af. De rente en incassokosten worden toegewezen aan VGZ, en [persoon A] wordt veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.