In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2024, gaat het om de ontvankelijkheid van eisers in hun vordering tegen Stichting Veritas, die als bewindvoerder optreedt over de goederen van gedaagde. Eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben op 19 april 2021 een woning gekocht van gedaagde, maar hebben na de levering gebreken geconstateerd. Gedaagde heeft aansprakelijkheid afgewezen, waarna eisers een procedure zijn gestart. Gedaagde werd bij verstekvonnis op 30 augustus 2023 veroordeeld tot betaling van € 16.565,00, maar staat sinds 17 mei 2023 onder bewind, met Veritas als bewindvoerder. Hierdoor kunnen eisers het verstekvonnis niet executeren.
Eisers hebben Veritas gedagvaard, maar Veritas stelt dat eisers niet ontvankelijk zijn omdat zij niet in haar hoedanigheid van bewindvoerder zijn gedagvaard. De kantonrechter oordeelt echter dat eisers ontvankelijk zijn in hun vordering. De onjuiste partij aanduiding in de dagvaarding leidt niet tot niet-ontvankelijkheid, mits het voor alle betrokkenen duidelijk is welke partij in rechte wordt betrokken. In dit geval was het voor Veritas redelijkerwijs duidelijk dat zij in haar hoedanigheid van bewindvoerder werd betrokken, ondanks het verzuim in de dagvaarding.
De kantonrechter heeft besloten de zaak met partijen te bespreken en heeft Veritas verzocht om haar inhoudelijke verweer schriftelijk in te dienen. De partijen moeten ook hun beschikbaarheid voor een zitting doorgeven. Het vonnis benadrukt het belang van kenbaarheid voor partijen en de noodzaak om excessief formalisme te vermijden, in lijn met artikel 6 van het EVRM.