ECLI:NL:RBROT:2024:5725

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/197
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Verzoeker, die een schuldregeling had aangeboden aan zijn schuldeisers, verzocht de rechtbank om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met deze regeling. De schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], waren niet verschenen op de zitting en hebben hun standpunten niet toegelicht. Verzoeker had zeven concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 7.782,35. Hij had een schuldregeling aangeboden die gebaseerd was op zijn afloscapaciteit, die was gedaald van € 1.088,76 naar € 828,53 per maand na zijn verhuizing. Vijf van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] weigerden. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zich niet in een problematische schuldsituatie bevond en dat hij in staat was om zijn schulden binnen afzienbare tijd volledig te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van verzoeker en wees het verzoek om een gedwongen schuldregeling af. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 mei 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[plaatsnaam],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 12 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], hierna te noemen: [schuldeiser 1];
  • [schuldeiser 2], hierna te noemen: [schuldeiser 2],
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 16 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
- verzoeker;
mevrouw A. Changur, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen: schuldhulpverlening);
- mevrouw A. Goncalves, werkzaam bij stichting Maaszicht (hierna te noemen: begeleider).
De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven concurrente schuldeisers met negen vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 7.782,35 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 10 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 100% aan de aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt thans via een uitzendbureau. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij bezig is om zijn rijbewijs te halen. Zodra hij zijn rijbewijs heeft behaald, zal hij in vaste dienst treden en zal zijn inkomen stijgen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting meegedeeld dat er bij aanvang van de schuldregeling sprake was van een afloscapaciteit van € 1.088,76 per maand. Met ingang van februari 2024 woont verzoeker samen en betaalt hij kostgeld. Hierdoor is de afloscapaciteit afgenomen tot € 828,53 per maand. Schuldhulpverlening heeft daarnaast verklaard dat er vanaf de startdatum van de schuldregeling is gereserveerd voor de schuldeisers. Het precieze gespaarde bedrag heeft schuldhulpverlening ter zitting niet beschikbaar. Budgetbeheer loopt goed. Verzoeker komt gemaakte afspraken na. De begeleider heeft ter zitting verklaard dat verzoeker geen hulpvragen meer heeft en dat de hulp met ingang van juni 2024 zal worden geëindigd.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 69,50 op verzoeker en [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 856,28 op verzoeker.

3.Het verweer

[schuldeiser 1] heeft aan schuldhulpverlening meegedeeld dat zij niet akkoord gaan met het aanbod, omdat de vordering uit handen is gegeven aan een incassobureau.
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven dat er een voorstel wordt gedaan van minimaal 50% tegen finale kwijting. [schuldeiser 2] stelt zich op het standpunt de volledige vordering binnen 36 maanden kan worden voldaan. Omdat betaling van het volledige bedrag binnen 36 maanden mogelijk is, is er geen sprake van een problematische schuldenlast.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben de weigerende schuldeisers geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker heeft inkomsten uit arbeid. Tot februari 2024 was er sprake van een maandelijkse aflossingscapaciteit van € 1.088,76 per maand. In februari 2024 is verzoeker gaan samenwonen met zijn vriendin. Sindsdien bedraagt de aflossingscapaciteit € 828,53 per maand. De rechtbank gaat er van uit dat op basis van voornoemde bedragen inmiddels een bedrag van circa € 6.400,-- voor de schuldeisers is gereserveerd. De schuldenlast bedraagt
€ 7.782,35. Uitgaande van het reeds gereserveerde saldo voor de schuldeisers en de maandelijkse afloscapaciteit van verzoeker, kan verzoeker binnen enkele maanden zijn volledige schuldenlast voldoen.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker zich niet bevindt in een problematische schuldsituatie. Verzoeker bevindt zich niet in een klemmende en uitzichtloze situatie. Verzoeker heeft perspectief om zijn schuldenlast volledig te voldoen binnen een afzienbare periode.
Gelet op het bovenstaande moet bij afweging van wederzijdse belangen voorrang worden gegeven aan het belang van de schuldeisers bij volledige betaling. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.