ECLI:NL:RBROT:2024:5671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/10/670011 / FA RK 23-8934
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kinderalimentatie in een situatie van bijstandsuitkeringen voor beide ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. V. de Roo, verzocht de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans, om een bijdrage van € 50,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De vader ontkende de mogelijkheid om deze bijdrage te betalen, aangezien hij een bijstandsuitkering ontvangt en vrijgesteld is van arbeidsverplichtingen door psychische klachten. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vader, ondanks zijn bijstandsuitkering, niet in staat is om kinderalimentatie te betalen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de langdurige strijd tussen de ouders en de financiële situatie van beide partijen. De rechtbank concludeert dat het opleggen van een onderhoudsverplichting in deze situatie onwenselijk zou zijn, omdat dit de vader in financiële problemen zou kunnen brengen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de kinderalimentatie vastgesteld op nihil (€ 0,-). Tevens is bepaald dat beide ouders hun eigen proceskosten moeten dragen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/670011 / FA RK 23-8934
Kinderalimentatie
Beschikking van 18 april 2024
in de zaak van:
[moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V. de Roo,
e n
[vader],
wonende in Rotterdam,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 8, binnengekomen op 7 december 2023;
het verweerschrift van de vader met bijlagen 1 en 2;
het bericht namens de vader van 10 april 2024, met een bijlage en;
het bericht namens de vader van 11 april 2024, met een bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 15 april 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
mr. R.W. de Gruijl, kantoorgenoot van mr. De Roo, en;
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3.
De moeder heeft niet deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Op 25 maart 2019 had de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking beslist dat de vader een bedrag van € 170,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moest betalen. Bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 27 november 2019 is die beschikking vernietigd en is het verzoek om kinderalimentatie alsnog afgewezen.
Wat ligt voor?
2.4.
De moeder wil dat de vader – na vermindering van haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling – een bedrag van € 50,- per maand gaat betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zij acht de vader in staat deze bijdrage te betalen, omdat hij een bijstandsuitkering ontvangt. Zij vraagt deze bijdrage per 4 september 2023 in te laten gaan, omdat op die dag de vader hierover voor het eerst is aangeschreven.
2.5.
De vader is het niet eens met het verzoek en vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij stelt dat hij de gevraagde bijdrage niet kan betalen. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en hij is daarbij vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Dit omdat de vader ernstige (psychische) klachten ondervindt van de jarenlange strijd tussen de ouders, waarbij de moeder de kinderen geen toestemming geeft om vrij contact met hun vader te hebben. Als er al een bijdrage wordt vastgesteld, dan mag die volgens de vader niet eerder ingaan dan per datum van indiening van het verzoekschrift door de moeder.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de kinderalimentatie nihil (€ 0,-) per maand zal bedragen. Dat betekent dat de vader geen bedrag aan kinderalimentatie verschuldigd is. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
de vader kan geen bijdrage betalen
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat er een reden is om de kinderalimentatie opnieuw te beoordelen, nadat het Gerechtshof Den Haag eerder een verzoek daartoe heeft afgewezen. Er heeft zich namelijk daarna een wijziging van omstandigheden voorgedaan, aangezien de vader nu een bijstandsuitkering heeft waar hij die destijds nog niet had.
3.3.
Ondanks dat de vader nu een inkomen uit een bijstandsuitkering heeft, acht de rechtbank hem nog steeds niet in staat om een bedrag aan kinderalimentatie te betalen. Weliswaar beveelt de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak aan om in een geval waarin een alimentatieplichtige een inkomen tot bijstandsniveau heeft een draagkracht aan te nemen van € 50,- per maand voor twee of meer kinderen, maar de rechtbank ziet in dit geval redenen om daarvan af te wijken. Het inkomen van de vader is al jaren minimaal en voorkomen moet worden dat de vader door het opleggen van een onderhoudsverplichting in de schulden komt. Vanuit de overheid is er ook steeds meer aandacht voor de schuldenproblematiek in Nederland en het voorkomen van problematische schulden. Het opleggen van een onderhoudsverplichting in deze situatie zou daar haaks op staan. Daarbij weegt de rechtbank mee dat tussen partijen al jarenlang een strijd gaande is over de zorg voor de kinderen. Die gepaard gaat met de nodige procedures, wat de nodige kosten met zich brengt, zoals griffierecht en (eigen bijdragen voor de) kosten van rechtsbijstand. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat ook de moeder een bijstandsuitkering ontvangt en zij in die zin zich in een vergelijkbare situatie als de vader bevindt. Een door de vader te betalen kinderalimentatie komt daarbij in mindering op haar uitkering, zodat een bijdrage uiteindelijk alleen ten goede komt aan de gemeente van wie de moeder haar uitkering ontvangt.
3.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. De moeder heeft aangegeven dat zij vanuit de gemeente is gedwongen om deze procedure te voeren, omdat het nalaten daarvan mogelijk gevolgen zou hebben voor haar uitkering. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de gemeente daarmee uitvoering geeft aan haar wettelijke taak, acht de rechtbank het in deze situatie uiterst onwenselijk om van de moeder te verlangen een procedure te starten. De verhoudingen tussen deze ouders zijn namelijk al zeer gespannen en deze procedure leidt alleen maar tot een verdere verwijdering tussen hen. Dit terwijl de gemeente via haar informatiesysteem zelf had kunnen concluderen dat ook de vader een bijstandsuitkering ontvangt en dat daarmee zijn draagkracht (voor zover die er al is) uiterst beperkt zou zijn. In een dergelijke situatie wegen de maatschappelijke kosten voor de samenleving, namelijk de kosten voor de toevoegingen van advocaten voor beide partijen en de kosten van de procedure, niet op tegen de baten voor de gemeente waar de moeder woonachtig is.
proceskosten
3.5.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de moeder af en stelt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op nihil (€ 0,-);
4.2.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.