ECLI:NL:RBROT:2024:5655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
24/4723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen oplegging cursus door CBR na snelheidsovertredingen

Op 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de oplegging van een cursus door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vanwege snelheidsovertredingen. Verzoeker was het niet eens met de beslissing van het CBR, die was gebaseerd op een proces-verbaal van de politie waarin stond dat hij op 16 juli 2023 met een snelheid van 140 en later 194 kilometer per uur had gereden, waar 100 kilometer per uur was toegestaan. Verzoeker betwistte de juistheid van het proces-verbaal en voerde aan dat natuurkundige berekeningen aantonen dat de metingen niet mogelijk waren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het CBR terecht had vertrouwd op de juistheid van het proces-verbaal, dat op ambtsbelofte was opgemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om aan de snelheidsovertredingen te twijfelen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dit betekent dat verzoeker verplicht blijft om de cursus te volgen, en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierechten of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4723

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. Met het besluit van 4 augustus 2023 heeft het CBR aan verzoeker een cursus opgelegd (Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer, oftewel EMG). Met het bestreden besluit van 7 maart 2024 op het bezwaar van verzoeker is het CBR bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Als de politie twijfelt aan iemands geschiktheid om deel te nemen aan het verkeer, dan meldt de politie dat bij het CBR. Dit gebeurt bijvoorbeeld als iemand onverantwoord heeft gereden. Het CBR kan in zo’n geval besluiten dat iemand een cursus moet volgen, om ervoor te zorgen dat deze persoon in de toekomst veilig deelneemt aan het verkeer.
Wat is er gebeurd?
5. Het CBR heeft van de politie een proces-verbaal gekregen over verzoeker. Volgens de politie reed verzoeker op 16 juli 2023 met een gecorrigeerde snelheid van 140 kilometer per uur, waar 100 kilometer per uur was toegestaan. En reed verzoeker enige tijd later met een gecorrigeerde snelheid van 194 kilometer per uur, waar 100 kilometer per uur was toegestaan.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. Naar aanleiding van de politiemelding heeft het CBR aan verzoeker de verplichting opgelegd om een cursus te volgen. Verzoeker is het hier niet mee eens en hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij de cursus niet hoeft te volgen totdat er op zijn beroep is beslist.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Waarom beslist de voorzieningenrechter niet op het beroep?
8. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak. [1] Tijdens de zitting heeft verzoeker aangegeven dat zijn strafzaak op 18 augustus 2024 wordt behandeld door de kantonrechter. Verzoeker wil de uitkomst van die zaak betrekken bij de behandeling van zijn beroepschrift. De voorzieningenrechter ziet daarom af van zijn bevoegdheid om ook in de beroepszaak uitspraak te doen.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
9. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
10. Verzoeker heeft de kosten voor het volgen van de cursus al betaald en hij heeft de cursusdagen ingepland in augustus/september 2024. Volgens verzoeker zijn deze dagen lastig te combineren met zijn werkzaamheden in het familiebedrijf. Daarbij komt dat er sprake is van een onomkeerbare situatie: als hij deze cursusdagen heeft gevolgd, dan kan hij die dagen niet meer terugkrijgen. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Waarom wordt het verzoek afgewezen?
11. Verzoeker betwist de feiten die aan het opleggen van de cursus ten grondslag zijn gelegd. Hij verwijst naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarin een besluit tot het opleggen van een cursus is geschorst omdat die zaak zich niet goed leende voor een beoordeling in de voorlopige voorzieningenprocedure. [2] De voorzieningenrechter ziet geen reden om dit voorbeeld te volgen, omdat in dit geval in voldoende mate kan worden beoordeeld of het beroep van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
12. Het proces-verbaal over verzoekers snelheidsovertredingen is door een politieagent opgemaakt op ambtsbelofte. Dat onder een proces-verbaal staat dat dit op ambtsbelofte is opgemaakt, dient als waarborg voor de betrouwbaarheid van het proces-verbaal. Het CBR mag in beginsel uitgaan van de juistheid van zo’n proces-verbaal, behalve als er aanleiding bestaat om eraan te twijfelen.
13. Verzoeker heeft aangevoerd dat de meting van 194 kilometer per uur natuurkundig niet mogelijk is. Verzoeker zou kort na de Botlektunnel met een snelheid van 140 kilometer per uur langs de stilstaande politieagent zijn gereden en het is volgens verzoekers berekeningen dan niet mogelijk dat de agent hem binnen het traject heeft bereikt als verzoeker inderdaad tussen de 140 en 194 kilometer per uur zou hebben gereden. De politieagent heeft (in de bezwaarfase) per e-mail een reactie gegeven op deze stelling:
“Ik stond inderdaad op betreffende plaats en heb behoorlijk moeten sturen om bij meneer te komen. Toen ik bij hem kwam zag ik dat hij achter een personenauto reed.
Ik kreeg zicht op de bestuurder toen hij de botlektunnel uit kwam. Zou mij niks verbazen als meneer deze gehele tijd achter een stoetje auto’s heeft gereden en de snelheid niet hoger lag dan 90. Eenmaal op het rechte stuk ging het gas open en heb ik gemeten zoals in het procesverbaal omschreven.”
14. Zoals ter zitting is besproken, kan deze reactie van de politieagent op meerdere manieren worden begrepen, onder meer voor wat betreft de chronologie van de beschreven gebeurtenissen. Het CBR heeft tijdens de zitting erkend dat de reactie van de politieagent niet uitblinkt in duidelijkheid. Het had op de weg van het CBR gelegen om een nadere uitleg te vragen. Het CBR heeft dat niet gedaan.
15. De voorzieningenrechter vindt echter dat verzoeker onvoldoende heeft aangevoerd om te twijfelen aan de in het proces-verbaal genoemde snelheidsovertredingen. Verzoeker heeft tijdens de zitting erkend dat zijn natuurkundige berekeningen uitgaan van de situatie dat verzoeker over het gehele traject tussen de twee metingen heeft gereden met een hoge snelheid (hoger dan 140 kilometer per uur). Niet uitgesloten is echter dat verzoeker zijn snelheid tussen de twee metingen zo heeft aangepast (of heeft moeten aanpassen) dat het voor de politieagent mogelijk was om bij verzoeker te geraken en de tweede snelheidsovertreding te constateren.
16. Er is daarom onvoldoende reden voor de conclusie dat het CBR niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal. Bij de tweede snelheidsovertreding is er sprake van een overschrijding van de maximumsnelheid van meer dan 60 kilometer per uur. Naar voorlopig oordeel heeft het CBR op grond van deze constatering terecht een cursus opgelegd. [3]

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker vooralsnog verplicht is om de cursus te volgen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit heet kortsluiten en kan op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van 13 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH6332.
3.Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.