ECLI:NL:RBROT:2024:5633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24-147
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid na erkenning van betalingsonmacht

Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure tegen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De verzoeksters, twee stichtingen, hebben verzocht om de faillietverklaring van de verweerster, die erkende geen betalingscapaciteit meer te hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, wat blijkt uit de openstaande vorderingen van de verzoeksters en de steunvordering van de Belastingdienst. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift meerdere keren aangehouden op verzoek van de verzoeksters, waarbij verweerster in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen dat er een betalingsregeling met de belastingdienst was getroffen. Dit bleek echter niet het geval te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er summierlijk bewijs is van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de verweerster in de faillissementstoestand verkeert. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring toegewezen en de verweerster in staat van faillissement verklaard. Tevens zijn mr. P.J. Neijt benoemd tot rechter-commissaris en mr. L. Veldkamp tot curator. De rechtbank heeft bepaald dat de verdere behandeling van de zaak zal worden overgedragen aan de rechtbank Midden-Nederland.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: C/10/24/217F
Uitspraak: 4 juni 2024
VONNIS op het op 4 maart 2024 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
1. de stichting
[verzoekster 1]
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1],
en
2. de stichting
[verzoekster 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2],
verzoeksters,
advocaat: mr. S.K. Tuithof
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
kantoorhoudende te [adres]
,
statutair gevestigd te Rotterdam,
verweerster.

1.De procedure

De rechtbank heeft de behandeling van het ingekomen verzoekschrift bepaald op 26 maart 2024.
Op verzoek van verzoekster heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden tot 23 april 2024. Op verzoek van verzoekster heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek vervolgens aangehouden tot 7 mei 2024. Ten slotte heeft de rechtbank op verzoek van verzoekster de behandeling van het verzoek aangehouden tot
21 mei 2024.
Ter zitting van 21 mei 2024 zijn in raadkamer verschenen en gehoord:
- mr. J. Janssen, waarnemend advocaat van verzoeksters;
- de W. den Ouden, bestuurder van verweerster.
Verweerster heeft voor de zitting op 17 mei 2024 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden. Een kopie van deze stukken heeft verweerster aan de raadsman van verzoeksters gezonden.
De rechtbank heeft verweerster in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 mei 2024 aan te tonen dat er een betalingsregeling met de belastingdienst is getroffen. Verzoekers zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 30 mei 2024 op het bericht van verweerster te reageren. Verzoekers hebben op 29 mei 2024 een schriftelijke reactie aan de rechtbank toegezonden. Verweerster heeft bij monde van mr. R.M.M. Righarts op 29 mei 2024 een e-mailbericht aan de rechtbank toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunt van partijen

Standpunt verzoekers
Verzoekster sub 1 heeft in haar verzoekschrift en ter zitting gesteld dat zij uit hoofde van pensioenpremies een opeisbare vordering op verweerster heeft van € 372.484,08 in hoofdsom. Verzoekster sub 2 heeft in haar verzoekschrift gesteld dat zij uit hoofde van premies van verweerster te vorderen heeft een bedrag van € 225,49. Verzoekster sub 2 heeft ter zitting verklaard dat het juist is dat de vordering van verzoekster sub 2 is voldaan. Er is echter sprake van een steunvordering van de Belastingdienst van ruim € 283.000,--. Bij bericht van 29 mei 2024 heeft de raadsman van verzoekers een e-mailbericht van de Belastingdienst van 23 mei 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat er van een betalingsregeling met de Belastingdienst geen sprake is. Daarnaast beroept verzoekster sub 1 zich op een dwangbevel waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Verzoekster sub 1 persisteert in haar verzoek tot faillietverklaring.
Standpunt verweerster
Verweerster heeft ter zitting erkend dat er sprake is van een openstaande vordering, echter zij heeft zich in haar bericht van 17 mei 2024 en ter zitting op het standpunt gesteld dat de vordering van het pensioenfonds veel te hoog is, nu de vordering betrekking heeft op ambtshalve aanslagen. Zij stelt dat de openstaande vordering hoogstens circa € 2.000,-- zal bedragen. Bij e-mailbericht van 29 mei 2024 heeft verweerster bij monde van haar raadsman, mr. R.M.M. Righarts aan de rechtbank laten weten dat zij geen betalingscapaciteit meer heeft en het treffen van nadere regelingen niet (meer) in de rede ligt. Verweerster refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en deelt voorts mee dat het faillissement kan worden uitgesproken.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Bestaan van vorderingsrecht en pluraliteit schuldeisers
De rechtbank stelt vast dat verweerster niet betwist dat verzoekster sub 1 een opeisbare vordering heeft van tenminste € 2.000,--. Ook is de overgelegde steunvordering van de Belastingdienst van ruim € 283.000,-- niet betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van het vorderingsrecht van verzoekster sub 1 en van het bestaan van de steunvordering summierlijk is gebleken. Daarbij geldt dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat er namens verzoekster sub 1 een dwangbevel is opgelegd voor een hoofdsom van € 33.600,--, waarop slechts € 2.400,-- voldaan is. De rechtbank acht dan ook summierlijk aannemelijk dat de vordering van verzoekster sub 1 substantieel hoger is dan de genoemde € 2.000,-- zoals genoemd door verweerster.
Faillissementstoestand
Verweerster heeft in haar e-mailbericht van 29 mei 2024 erkend dat verweerster geen betalingscapaciteit meer heeft en dat het treffen van nadere regelingen niet meer in de rede ligt. De rechtbank is dan ook (met inachtneming van de constatering dat meerdere vorderingen onbetaald zijn gebleven) van oordeel dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verweerster] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. P.J. Neijt, lid van de rechtbank Midden-Nederland;
- stelt aan tot curator mr. L. Veldkamp, advocaat te Utrecht;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
bepaalt:
- dat de taken die de wet in een faillissement aan de rechtbank opdraagt, met uitzondering van de tegen de faillietverklaring in te stellen rechtsmiddelen, na deze beslissing en de publicatie daarvan, door de rechtbank Midden-Nederland worden uitgevoerd;
- dat door de griffier een afschrift van dit vonnis en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken per post aan de rechtbank Midden-Nederland worden gezonden;
- dat de griffier van de rechtbank Midden-Nederland wordt verzocht de ontvangst van genoemd vonnis en genoemde stukken en het overnemen van de behandeling van de zaak schriftelijk te bevestigen aan de griffier van deze rechtbank;
- dat de zaak nadat door de rechtbank Midden-Nederland daaraan een dossiernummer is toegekend uitsluitend met dat nummer zal worden aangeduid;
- dat de curator alleen verslag behoeft uit te brengen aan de benoemde rechter-commissaris en dat alle betrokkenen zich vanaf heden uitsluitend zullen richten tot de rechtbank Midden-Nederland dan wel de benoemde rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland;
- dat de rechtbank Rotterdam dit vonnis zal publiceren en dat alle verdere publicaties zullen worden verricht door de rechtbank te Midden-Nederland.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende veertien dagen na de dag van deze uitspraak, verzet instellen. Het verzet kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de rechtbank die van deze zaak kennis moet nemen.