In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen, valsheid in geschriften en het bezit van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 (witwassen) en 3 (valsheid in geschriften), omdat niet bewezen kon worden dat de gehuurde auto afkomstig was van een misdrijf en dat de verdachte de vervalste documenten had gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto uit een misdrijf afkomstig was. Evenzo was er onvoldoende bewijs dat de verdachte de vervalste documenten had gebruikt om een huurovereenkomst te verkrijgen.
Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk ongeveer 955,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de berging van zijn woning, aangezien deze op een zodanige manier was aangetroffen dat het onwaarschijnlijk was dat iemand anders deze daar had geplaatst. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, en heeft de in beslag genomen cocaïne onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf.