ECLI:NL:RBROT:2024:5619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
10/206082-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vuurwapenbezit met aanmerkelijke kans op dodelijk letsel

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 25 juni 2023 in Rotterdam meermalen met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten. Eén van de kogels heeft het slachtoffer in het bovenbeen geraakt, wat leidde tot een femurfractuur. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en vuurwapenbezit. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces), omdat er geen feiten of omstandigheden waren die een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding konden aantonen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde, met de toevoeging van een gedragsbeïnvloedende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, een onaanvaardbare inbreuk had gemaakt op de integriteit van het slachtoffer en dat zijn handelen schokkend was voor de samenleving. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het schietincident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/206082-23
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. N.F. Hoogervorst, advocaat te Hilversum.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de poging tot doodslag omdat er geen sprake is van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft het slachtoffer juist gewaarschuwd door tweemaal, met tussenpozen, een -niet op slachtoffer gericht- waarschuwingsschot te lossen. Hij is weggerend en heeft uiteindelijk -richting het slachtoffer- naar beneden geschoten om zichzelf te verdedigen. Uit de jurisprudentie blijkt dat door het gericht schieten op het been, een plek waar zich geen vitale organen bevinden, geen aanmerkelijke kans op de dood ontstaat.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte meermalen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten waarbij één van de kogels het slachtoffer daadwerkelijk in het bovenbeen heeft geraakt. Naar uiterlijke verschijningsvorm is dit handelen gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel.
Niet is gebleken dat de verdachte een geoefend schutter is, of dat hij bewust heeft gericht op het bovenbeen van het slachtoffer. De overige schoten hebben niemand geraakt, hetgeen een extra indicatie oplevert dat de verdachte niet gericht op het bovenbeen heeft geschoten en ook niet in staat was (in die mate) gericht te schieten. Op relatief korte afstand van de plaats waar het slachtoffer is geraakt bevinden zich beenslagaders die bij doorboren met kogels al snel leiden tot levensgevaarlijke verwondingen. Bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte en het slachtoffer op het moment dat er werd geschoten aan het rennen waren. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank ook een aanmerkelijke kans op het raken van andere delen van het lichaam. De verdachte heeft aldus (tenminste) welbewust het risico genomen dat één of meer van zijn schoten het slachtoffer dodelijk zouden treffen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1 primair
hij op 25 juni 2023 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in zijn bovenbeen werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 juni 2023 te Rotterdam, - een wapen als bedoeld in art 2 lid 1 van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet van een tot op heden onbekend merk/type/kaliber en- munitie in de zin van art 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet van de Categorie III te weten een hoeveelheid bij voornoemd vuurwapen behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1 primair
poging tot doodslag;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.2.
Beroep op noodweer(exces) ten aanzien van de poging doodslag
5.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer, waartegen verdediging geboden was. Naar aanleiding van een dreigende situatie heeft de verdachte twee schoten gelost naar een plek waar niemand stond, waarop een worsteling ontstond. De verdachte is toen weggerend en werd vervolgens door het slachtoffer achterna gezeten. Hij kon op enig moment geen kant meer op in de doodlopende steeg. Dat was een zeer bedreigende situatie, waarin hij zich genoodzaakt heeft gevoeld een schot te lossen om daar weg te komen.
5.2.2.
Beoordeling beroep op noodweer(exces)
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario in een laat stadium – vlak voor de pro formazitting van 7 februari jl. – naar voren is gebracht. Daarvoor heeft hij steeds gezwegen. Daarnaast vindt de verklaring van de verdachte over de toedracht geen steun in het dossier. Zo blijkt uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [1] dat één kogel door de deur van de auto in de dorpel terecht is gekomen. Dat komt niet overeen met de verklaring van de verdachte dat hij eerst waarschuwingsschoten heeft gelost die op niemand waren gericht. Verder blijkt uit de camerabeelden dat de verdachte uit het voertuig stapte met een vuurwapen in zijn hand, dat hij degene was die steeds de groep van het slachtoffer opzocht en continu contact bleef zoeken met de inzittenden van het andere voertuig. De door de verdachte geschetste omstandigheden zijn door de rechtbank niet waargenomen op de beelden en worden ook niet beschreven door de verbalisanten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Omdat niet aannemelijk is dat sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf en maatregel

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich – nadat hij nog maar anderhalve maand daarvoor voorwaardelijk in vrijheid was gesteld – schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer op de openbare weg in zijn bovenbeen geraakt. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een femurfractuur opgelopen, is hij geopereerd en zijn benen zijn als gevolg van het schot niet meer even lang.
De verdachte is na het schietincident direct weggereden, zonder zich te bekommeren om het slachtoffer. Door zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is louter geluk dat het slachtoffer dit heeft overleefd.
Dit soort strafbare feiten is in zijn algemeenheid schokkend voor de samenleving – in het bijzonder voor de buurtbewoners, van wie een aantal getuige was van het schietincident – en zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid.
De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Dat is een feit waartegen streng dient te worden opgetreden, te meer daar het vuurwapengeweld in Rotterdam steeds heftiger vormen aanneemt. Vrijwel elk weekend is het raak, en als gevolg daarvan komen jonge mensen te overlijden. De rechtbank acht het dan ook zeer zorgelijk dat de verdachte de keuze heeft gemaakt om met een geladen vuurwapen naar druk bezochte uitgaansgelegenheden te gaan. Het ongeoorloofd bezit van wapens leidt niet zelden tot het gebruik daarvan, hetgeen de onderhavige zaak nog maar eens pijnlijk onderstreept.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte onder meer eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit weegt in strafverzwarende zin mee.
6.3.2.
Rapportages
PBC-rapport
De verdachte is van 24 januari 2024 tot 13 maart 2024 ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Psycholoog [naam 1], psychiater [naam 2] en forensisch milieuonderzoeker [naam 3] hebben gezamenlijk een rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 24 mei 2024. Daaruit blijkt het volgende.
Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische trekken en zwakbegaafdheid. Hij komt vanaf zijn vroege jeugd in aanraking met politie en justitie en past zijn gedrag ondanks jarenlange behandel- en begeleidingstrajecten niet aan de maatschappelijke normen aan. Verdachte is zich bewust van de heersende normen en waarden in de maatschappij. Wanneer het echter zijn eigen ontoelaatbaar gedrag en handelen betreft, bagatelliseert hij zijn verantwoordelijkheid door de oorzaak ervan buiten zichzelf te leggen (externaliseren) of zijn eigen rol en aandeel kleiner te maken. De geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid betreft een patroon van duurzame aard dat chronische beperkingen veroorzaakt in het persoonlijk functioneren op alle levensterreinen en was dan ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Op basis van het onderhavige onderzoek en de beperkingen daarvan doordat de verdachte niet volledig heeft meegewerkt, kan er echter geen uitspraak worden gedaan over de eventuele doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde.
De rapporteurs komen – op basis van het patroon van agressie en delinquentie blijkend uit het strafdossier, in combinatie met de aanwezigheid van een veelheid aan klinische risicofactoren en het ontbreken van duidelijke beschermende factoren – tot de conclusie dat het risico op recidive van gewelddadig gedrag statistisch gezien 'hoog' is.
Tot slot komen de rapporteurs op basis van het onderhavige onderzoek tot de conclusie dat het vanuit forensisch gedragskundig oogpunt niet mogelijk is gebleken om een interventieadvies te formuleren teneinde het recidiverisico te beperken.
Reclasseringsrapport
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 mei 2024.
Doordat de verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC is er onvoldoende zicht gekomen op de daadwerkelijke problematiek en de benodigde behandel- en interventiebehoeften.
De reclassering adviseert om naast een onvoorwaardelijke straf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor wapen- en geweldsfeiten. Ten tijde van het bewezenverklaarde was hij net voorwaardelijk vrij. Uit de rapporten komt een beeld naar voren van iemand tegen wie de maatschappij bescherming behoeft. Hij heeft in ieder geval een antisociale persoonlijkheidsstoornis en is zwakbegaafd, maar heeft geen ziekte-inzicht en ziet geen reden voor hulp of behandeling om zo het grote recidiverisico te verkleinen. Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank ter bescherming van de samenleving de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar zal opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de inhoud van de justitiële documentatie van de verdachte, de aard en inhoud van de bewezenverklaarde feiten in combinatie met de hierboven beschreven conclusies uit het PBC-rapport en het reclasseringsrapport, is de rechtbank van oordeel dat de kans reëel aanwezig is dat het recidiverisico na ommekomst van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau zal zijn teruggedrongen. De rechtbank zal daarom de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen zodat, indien dat te zijner tijd noodzakelijk wordt geacht, toezicht kan worden gehouden op de situatieve context waarin de verdachte zich dan beweegt. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel en de rechtbank acht het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.In beslag genomen voorwerpen

7.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon, merk Apple iPhone terug te geven aan de verdachte.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen omtrent het beslag.
7.2.
Beoordeling
De rechtbank zal – mede gelet op het standpunt van de officier van justitie – ten aanzien van de in beslag genomen telefoon een last geven tot teruggave aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij] – vertegenwoordigd door mr. Y.L. Zandbergen – ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.826,50 aan materiële schade, een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade en een vergoeding voor nader te onderbouwen (toekomstige) schade van € 3.000,-.
8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de materiële en immateriële schade. Ten aanzien van de nader te onderbouwen schade heeft zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging dat de verdachte al € 10.000,- aan de benadeelde partij heeft betaald, zodat hem om die reden geen vorderingsrecht toekomt.
Meer subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank en dient de immateriële schade te worden gematigd.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade geheel toewijzen, nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en niet is weersproken door de verdachte.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het verweer dat de verdachte al een bedrag van € 10.000,- aan de benadeelde partij heeft betaald, zal de rechtbank passeren. De verdachte heeft deze stelling pas ter zitting gedaan en daarvoor in het geheel geen onderbouwing en/of bewijsstukken aangedragen, zodat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de post nader te onderbouwen schade zal de rechtbank – conform de standpunten van de officier van justitie en de advocaat van de benadeelde partij – de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 juni 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 9.326,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: 1 STK GSM (omschrijving: [proces-verbaalnummer 1], zwart, merk: Apple iPhone);
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 9.326,50 (zegge: negenduizend driehonderdzesentwintig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 1.826,50 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 9.326,50(hoofdsom,
zegge: negenduizend driehonderdzesentwintig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 9.326,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
81 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en A.A.T. Visscher, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. primair
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op/naar, althans in de richting van, die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in zijn bovenbeen, althans het lichaam, werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een midschacht femurfractuur en/of een interne fixatie femurfractuur middels een RAFN en/of een comminutieve diafysaire femur, althans een schotwond in het been, heeft toegebracht door meermalen met een vuurwapen te schieten op/naar, althans in de richting van, die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in zijn bovenbeen, althans het lichaam, werd geraakt;
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten op/naar, althans in de richting van, die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in zijn bovenbeen, althans het lichaam, werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
- een wapen als bedoeld in art 2 lid 1 van de categorie II en/ of III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet van een tot op heden onbekend merk/type/kaliber en/of
- munitie in de zin van art 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1 en/of van de Categorie III te weten een hoeveelheid bij voornoemd vuurwapen behorende munitie van een onbekend merk/type/kaliber voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, nummer [proces-verbaalnummer 2], p. 88 t/m 102.