ECLI:NL:RBROT:2024:5601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
10-013412-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor strafbare voorbereidingshandelingen op basis van de Opiumwet met vrijspraak voor andere tenlastegelegde feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van het vervoeren van verdovende middelen en het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen in zijn woning. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het vervoeren van verdovende middelen en het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen in zijn woning. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen door een ruimte in zijn woning ter beschikking te stellen voor de verwerking van verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn open houding tijdens het proces en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen geldbedrag van € 101.150,- niet verbeurd werd verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van dit bedrag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-013412-24
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadslieden mrs. D.N. de Jonge en M.A.M. Dekkers, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, te weten het medeplegen van witwassen;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 (primair) ten laste gelegde, te weten het medeplegen van het voor handen hebben en vervoeren van harddrugs, met dien verstande dat de bewezenverklaring met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde ziet op 1 kilogram heroïne en 420 gram MDMA en met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde op 11,5 kilogram heroïne, 1.480 gram cocaïne en 2.040 gram MDMA.
  • vrijspraak voor het overige.
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat er voldoende bewijs is voor het medeplegen van het vervoeren van de verdovende middelen die in de rugzak zaten die de medeverdachte (hierna: [medeverdachte] ) droeg en het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De verdachte wist van de verdovende middelen in de tas en in de woning en hij heeft nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte] ten aanzien van de opslag van die verdovende middelen. Hij is daarvoor ook gecompenseerd omdat hij in ruil hiervoor drugs kreeg. Het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan dus worden bewezen, aldus de officier van jusitie.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het procesdossier blijkt het volgende. Door politieagenten is waargenomen dat [medeverdachte] de voordeur van de woning van de verdachte opende met een sleutel en toen naar binnen ging. [medeverdachte] droeg op dat moment een op het oog lege rugzak bij zich. Ongeveer een kwartier later is waargenomen dat [medeverdachte] en de verdachte beiden de woning verlieten, terwijl de rugzak die [medeverdachte] op zijn rug droeg toen niet meer leeg leek te zijn.
Politieagenten hebben geprobeerd de verdachte en [medeverdachte] staande te houden. [medeverdachte] probeerde daarop weg te rennen, hetgeen mislukte. In de rugzak werden blokken aangetroffen, met het voorkomen van verdovende middelen. Na de aanhouding van de verdachten is de woning van de verdachte doorzocht. In één van de kamers op de eerste verdieping van de woning zijn verdovende middelen aangetroffen. Ook lag er een drugspers en in een rugzak werd het onder feit 3 ten laste geldbedrag van in totaal € 101.150,- aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet bewezen worden dat de verdachte en [medeverdachte] met betrekking tot het vervoer van de verdovende middelen in de rugtas of het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen in de woning nauw en bewust hebben samengewerkt. Feitelijk kan er op grond van de bewijsmiddelen enkel worden vastgesteld dat de verdachte een deel van zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte] . Uit de verklaring van verdachte blijkt verder dat hij zich niet bemoeide met de handel en wandel van [medeverdachte] . De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij wist dat [medeverdachte] een beperkte hoeveelheid cocaïne in zijn bergruimte bewaarde en overpakte in ponypacks, maar dat gegeven is onvoldoende om te komen tot de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . Hij deelde ook niet mee in de opbrengsten van de drugshandel, hij had slechts toestemming om af en toe wat te ‘snoepen’ van een voorraadje cocaïne dat [medeverdachte] in zijn woonkamer legde. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde vrijspreken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen nu de handelingen van de verdachte onvoldoende zijn voor het ten laste gelegde medeplegen. Daarom wordt de verdachte daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Hij heeft verklaard dat hij (een deel van) zijn woning beschikbaar heeft gesteld aan [medeverdachte] om daar verdovende middelen te verwerken. De verdachte heeft in dat kader ook zijn huissleutel aan [medeverdachte] gegeven.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte niet op de hoogte was van de diverse soorten en hoeveelheden verdovende middelen die in zijn woning zijn aangetroffen, zodat hij van dat deel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Dat verweer zal worden verworpen. Zoals hierboven al weergegeven, heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat [medeverdachte] verdovende middelen bewaarde in zijn bergruimte en daar ponypacks mee vulde. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij in die ruimte een doos met pakketten heeft zien staan waarvan hij aannam dat het heroïne of cocaïne was. Ook heeft hij een drugspers zien staan en blijkt uit de foto’s van de desbetreffende kamer dat het (drugs)stof en enkele attributen die gebruikt worden voor de verwerking van verdovende middelen, zoals een zeef, duidelijk zichtbaar waren. De verdachte kwam zelf ook regelmatig in die ruimte. Dit tezamen maakt dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen. Dat geldt ook voor de met een klein slotje afgesloten tas die in de bergruimte werd aangetroffen. Het gegeven dat deze tas was afgesloten maakt nog niet dat bij de verdachte het voorwaardelijk opzet op het verwerken van de daarin aangetroffen verdovende middelen ontbreekt.
De verdediging heeft voorts verweer gevoerd ten aanzien van de specifiek ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen. Het bewijs daarvoor volgt uit de bewijsmiddelen, zodat dit feit voor het overige zonder nadere bespreking bewezen zal worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 januari 2024 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk verwerken, van ongeveer
-
10,96kilogram van een materiaal bevattende heroïne, en
- 2,
5kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, en
- 2,
6kilogram van een materiaal bevattende MDMA
zijnde heroïne en cocaïne en MDMA, middel
enals
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
- een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
door een ruimte in zijn, verdachtes, woning aan de [adres] ter beschikking te stellen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2 subsidiair
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen door een ruimte in zijn woning ter beschikking te stellen aan een ander om daar verdovende middelen te kunnen verwerken. Harddrugs zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Ten slotte leidt handel in en gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft een faciliterende rol gespeeld en heeft daardoor bijgedragen aan het in stand houden van de negatieve effecten van drugshandel.
In het voordeel van de verdachte is rekening gehouden met zijn proceshouding. De verdachte heeft vanaf het begin open verklaard, neemt afstand van zijn handelen en schaamt zich voor de gevolgen daarvan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 april 2024. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De houding van de verdachte kan worden gezien als een beschermende factor, dat geldt ook voor zijn sociale netwerk. Er zijn verder geen aanwijzingen voor risico-verhogende factoren. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Interventies of toezicht worden niet noodzakelijk geacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die veel langer duurt dan het voorarrest, gelet op de beperkte rol van de verdachte, zijn (proces)houding, en de grote gevolgen die een langere gevangenisstraf voor hem zullen hebben.
In plaats daarvan worden een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een maximale taakstraf opgelegd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel. Aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van het in beslag genomen geldbedrag, de overige gronden voor verbeurdverklaring ex artikel 33 Wetboek van Strafrecht evenmin van toepassing zijn en zowel de verdachte als de medeverdachte te kennen hebben gegeven dat het geldbedrag niet van hen is, zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het geldbedrag van € 101.150,- ( [nummer proces-verbaal] );
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 mei 2024.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 Januari 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
- 4,20 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- 1,9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- 0,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde meth/amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een woning aan de [adres] ) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
- 11,500 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- 2,816 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 2,48 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 51 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 januari 2024 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van ongeveer
- 11,500 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- 2,816 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 2,48 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 51 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, in elk geval een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen
en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden
heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door een kamer, althans een ruimte in zijn, verdachtes woning aan de [adres] ter beschikking te stellen;
3.
hij op of omstreeks 12 januari 2024, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag ad Eur 101.150,-
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel en/of gedeeltelijk, onmiddellijk en/of middellijk,
afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf.