In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het pogen om twee minderjarigen te bewegen tot ontuchtige handelingen. De verdachte, geboren in 1977, was als voetbaltrainer betrokken bij de minderjarigen en zou hen gedurende een langere periode seksueel getinte vragen hebben gesteld en opmerkingen hebben gemaakt terwijl zij onder de douche stonden na trainingen. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 60 uur.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de minderjarigen en de aangifte werden niet als voldoende overtuigend beschouwd. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij enkel in de kleedkamer aanwezig was om op te ruimen en de jongens aan te sporen om zich te haasten. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De vordering kan enkel bij de burgerlijke rechter worden ingediend. De kosten van de verdediging zijn vastgesteld op nihil, aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard.