ECLI:NL:RBROT:2024:5586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10-239937-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 2000, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het slachtoffer. De zaak betrof een incident dat plaatsvond tussen 5 november 2021 en 1 december 2021, waarbij de aangeefster, geboren in 2006, op dat moment twaalf jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd door zijn geslachtsdeel in de mond van de aangeefster te brengen. De rechtbank weegt de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster en concludeert dat de verdachte schuldig is aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, beoordeeld en een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen voor immateriële schade, terwijl een deel van de vordering voor toekomstige schade werd afgewezen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-239937-22
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, nu niet buiten alle twijfel kan worden vastgesteld dat aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Alleen de aangeefster heeft verklaard over de periode waarbinnen het seksuele contact zou hebben plaatsgevonden, maar haar verklaring is op meerdere punten ongeloofwaardig en onbetrouwbaar. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat het ontuchtig karakter aan de handeling ontbreekt. Er is geen sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen aangeefster en de verdachte, zij hadden al contact met elkaar en de seksuele handelingen zijn niet strijdig met de sociaal-ethische norm.
4.1.2.
Beoordeling
Het feit en betrokkenheid van de verdachte
Vaststaat dat aangeefster de verdachte heeft gepijpt. Dit volgt zowel uit de verklaring van aangeefster als de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft zijn geslachtsdeel in de mond van aangeefster gebracht en een aantal minuten in haar mond gehouden. De aangeefster en verdachte verschillen van mening over of de seksuele handeling vrijwillig plaatsvond. De aangeefster is van mening dat zij werd gedwongen, de verdachte meent dat het initiatief vanuit aangeefster kwam. De raadsman van de verdachte heeft terechte vragen gesteld over de verklaring van aangeefster op dit punt, over de aanloop naar deze ontmoeting en het contact hierna. Nu dwang niet ten laste is gelegd, hoeft de rechtbank zich niet uit te laten over het gedwongen karakter van de handeling en zijn de door de raadsman opgeworpen vragen hieromtrent dus beperkt relevant.
Pleegperiode en leeftijd van aangeefster
Hoewel de rechtbank het met de raadsman eens is dat de verklaringen van de aangeefster over de omstandigheden waaronder en de context waarin het pijpen plaatsvond vragen oproepen in het licht van de rest van het dossier, ziet zij evenwel geen aanleiding om te twijfelen aan haar verklaringen over het moment waarop de seksuele handeling plaatsvond. In het informatief gesprek zeden verklaarde de aangeefster dat het pijpen ergens in november 2021 zou hebben plaatsgevonden, tussen 5 november 2021 en woensdag 1 december 2021. Dit informatief gesprek vond plaats op 8 februari 2022. De aangeefster deed vervolgens op 1 maart 2022 aangifte van verkrachting. In deze aangifte heeft zij het moment waarop het pijpen plaatsvond gespecificeerd: namelijk op 19 november 2021. Ten behoeve van haar aangifte heeft zij dit nagekeken. De verdachte is in zijn verhoor bij de politie bovendien geconfronteerd met de aangifte en met de datum 19 november 2021. De verdachte maakte duidelijk dat hij gelijk wist dat het over [voornaam slachtoffer] ging en vertelde dat zij hem toen bij een school in Vlaardingen heeft gepijpt. De verdachte heeft niet gezegd dat deze datum niet klopte of dat dit in een hele andere periode (veel recenter) zou hebben plaatsgevonden.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het pijpen heeft plaatsgevonden op 19 november 2021, dus in de periode zoals ten laste is gelegd. In die gehele periode had de aangeefster de leeftijd van twaalf jaar bereikt, maar niet de leeftijd van zestien jaar. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdediging dat de aangeefster niet meer minderjarig was ten tijde van het pijpen.
Handeling met ontuchtig karakter
De rechtbank overweegt dat pijpen een vorm is van seksueel binnendringen van het lichaam en als dit plaatsvindt met een minderjarige is dit in beginsel een ontuchtige handeling.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet dan wel onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Deze bescherming strekt zich ook uit tot eventuele door dergelijke minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege die bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is daaromtrent dus niet vereist.
Onder uitzonderlijke omstandigheden kan het ontuchtig karakter aan seksuele contacten tussen volwassenen en personen tussen twaalf en zestien jaar ontbreken. In deze zaak is van dergelijke omstandigheden geen sprake. Het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de aangeefster is substantieel en hoewel het erop lijkt dat zij elkaar wel kenden, zijn er in ieder geval geen aanwijzingen dat er sprake was van een bestendige, langdurige affectieve relatie tussen beiden. Het enkele feit dat dat de aangeefster en de verdachte voorafgaand aan de ten laste gelegde seksuele handelingen al enig contact met elkaar lijken te hebben (al dan niet over seks) gehad, is niet voldoende om het ontuchtig karakter van de ten laste gelegde handelingen weg te nemen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdediging op dit punt.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 5 november 2021 tot en met 1 december 2021 te
Vlaardingen,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen en vervolgens houden van zijn
penis in de mond van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Bewezen is dat de verdachte seksueel contact heeft gehad met de aangeefster waarbij zij hem heeft gepijpt in een auto, op de parkeerplaats van haar middelbare school. De aangeefster was toen 15 jaar oud, terwijl de verdachte 21 jaar oud was. Hij heeft met dit handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en haar lichamelijke integriteit aangetast. Dit terwijl juist van belang is dat minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid worden beschermd bij het bewaken van hun seksuele integriteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, namelijk verkrachting, meermalen gepleegd, in 2018. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft op 3 februari 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Daaruit blijkt dat de verdachte geen problemen heeft op het gebied van wonen, werk en financiën. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, en de verdachte heeft kennelijk vaker seksueel contact gehad buiten zijn relatie zonder hierin een probleem te erkennen. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van (seksuele) problematiek. Ondanks gerichte begeleiding en behandeling in het verleden is de verdachte gerecidiveerd. Het risico op seksuele recidive wordt door de reclassering daarom ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat op grond van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht het taakstrafverbod van toepassing is.
De rechtbank zal echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelet op de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en wat de verdachte daarover heeft verklaard. Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen hoe goed de aangeefster en de verdachte elkaar kenden en wat de aard van hun relatie was, biedt het dossier aanknopingspunten voor de verklaring van de verdachte op dit punt. Hij heeft gezegd dat zij elkaar kenden en al vaker contact met elkaar hadden gehad. Bij het bepalen van de strafmaat moet worden uitgegaan van het perspectief van aangeefster of het perspectief van verdachte. Omdat de rechtbank dat niet met zekerheid kan vaststellen, dient – ook met het voorgaande in het achterhoofd – te worden uitgegaan van het perspectief van verdachte. Immers, een feit te licht bestraffen, is erg. Een feit te zwaar bestraffen nog erger. Dit doet echter niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring.
De rechtbank weegt bij het achterwege laten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook mee dat sinds het feit een geruime tijd is verstreken, waaronder een aantal maanden na het verstrijken van de redelijke termijn, zodat een inbreuk is gemaakt op artikel 47 HGEU en artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank zal zoals gezegd de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de (bijzondere) voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank vindt een meldplicht en ambulante behandeling niet noodzakelijk. Wel zal de rechtbank een contactverbod met de aangeefster opleggen.
Alles afwegend veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich [slachtoffer] in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en zij vordert € 2.000,- aan nader te onderbouwen toekomstige materiële en immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van € 5.000,- aan immateriële schade is toewijsbaar. De vordering van
€ 2.000,- aan toekomstige materiële en immateriële schade moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair moet de gehele vordering worden afgewezen, omdat vrijspraak moet volgen. Subsidiair moet de vordering worden gematigd. De verdachte heeft geen oogmerk gehad om nadeel aan het slachtoffer toe te brengen. De jurisprudentie die is aangedragen is niet vergelijkbaar.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom zal die immateriële schade op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar billijkheid worden vastgesteld op
€ 1.500,-.
De benadeelde partij zal voor de overige immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Hierover wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De vordering van toekomstige schade van € 2.000,- zal worden afgewezen. Onduidelijk is of toekomstige schade zich zal verwezenlijken en hoe hoog die schade dan zal zijn.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 december 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2006 te [geboorteplaats 2] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
1 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 1.500,-(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en R.B. Schiphuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 mei 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2021 tot en met 1 december 2021 te
Vlaardingen,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] ,
te weten het brengen en/of duwen en/of vervolgens houden en/of bewegen van zijn
penis in de mond van die [slachtoffer]
( art 245 Wetboek van Strafrecht )