ECLI:NL:RBROT:2024:5583

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
71/159672-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen en voorbereidingshandelingen inzake harddrugs

Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen van contante geldbedragen ter waarde van € 4.037.195,- en het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer, uitvoer en verkoop van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als geldkoerier heeft gefunctioneerd en grote contante bedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bedragen afkomstig waren van misdrijven. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van de handel in verdovende middelen door via versleutelde communicatie te communiceren over prijzen, beschikbaarheid en transport van deze middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het verzoek van de verdediging om nader onderzoek naar de detentiegeschiktheid van de verdachte werd afgewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder geldtelmachines en een Mercedes.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/159672-22
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J.A. Huttenhuis heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen en van het onder 2 ten laste gelegde plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen Mercedes, type AMG, kentekenen [kentekennummer] , en twee geldtelmachines.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 (gewoontewitwassen):
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte wordt verweten het medeplegen van gewoontewitwassen van tien ten laste gelegde geldbedragen van (in totaal) € 4.037.195,- in de pleegperiode van 19 mei 2020 tot en met 25 februari 2021. De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij in opdracht van een derde persoon geldbedragen heeft aangepakt en afgegeven. De verdediging heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Het staat vast dat de verdachte als geldkoerier in de pleegperiode diverse grote contante geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat deze geldbedragen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Uit het dossier blijkt niet wat de herkomst is van de geldbedragen. Ten aanzien van deze geldbedragen is echter zonder meer sprake van een witwasvermoeden. Het gaat immers om grote contante geldbedragen die anoniem aan of door de verdachte werden overgedragen in de openbare ruimte. Dit brengt aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich en is hoogst ongebruikelijk als het geld op legale wijze zou zijn verkregen. De verdachte communiceerde bovendien over de overdrachten via Encrochat en Sky-ECC, via welke platforms door de verdachte ook (versluierd) werd gecommuniceerd over de handel in verdovende middelen. De verdachte beschikte ten slotte niet over een legaal inkomen of vermogen voor het verrichten van dergelijke grote contante geldtransacties.
Gelet op het vorenstaande mag van de verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van de ontvangen en overgedragen contante geldbedragen. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven. Hij heeft op de terechtzitting van 21 mei 2024 verklaard dat hij niets weet over de herkomst van de door hem ontvangen, bewaarde en overgedragen contante geldbedragen, omdat hij hierover niet heeft doorgevraagd. Hij had wel het vermoeden dat het geen ‘zuivere koffie’ was.
Gelet op het vorenstaande kan het niet anders zijn dan dat deze contante geldbedragen - middellijk dan wel onmiddellijk - afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte daarvan wetenschap had (in de vorm van voorwaardelijk opzet).
Gelet op de hoeveelheid chatberichten met onbekend gebleven medeverdachten en de intensieve betrokkenheid van de verdachte bij de tien ten laste gelegde geldoverdrachten over een periode van 9 maanden, is sprake van medeplegen van witwassen en heeft de verdachte daarvan een gewoonte gemaakt.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.2.
Feit 2 (voorbereidings-/bevorderingshandelingen artikel 10A van de Opiumwet):
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De summiere Encrochat- en Sky ECC-berichten uit het dossier kunnen niet worden aangemerkt als strafbare voorbereidingshandelingen. De inhoud van deze gesprekken is te mager en de gesprekken zijn slechts verkennend van aard. Uit geen van die gesprekken blijkt dat er concrete afspraken worden gemaakt. Wat de verdachte heeft gezegd, betrof grootspraak waarmee de verdachte indruk wilde maken. Het enkel uitwisselen van kennis- en informatie-uitwisseling is niet strafbaar in de zin van artikel 10a van de Opiumwet (hierna OW).
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidings- of bevorderingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Ow. De wetgever heeft met de zelfstandige strafbaarstelling van voorbereidings- of bevorderingshandelingen beoogd om in een zo vroeg mogelijk stadium in te grijpen in de organisatie van internationale handel in verdovende middelen zonder dat dit een voltooid misdrijf of strafbare poging daartoe behoeft op te leveren.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft via SKY-ECC (met het account [accountnaam 1] ) en via Encrochat (via de accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] ) diverse keren versluierd gecommuniceerd over (de handel in) verdovende middelen. Gelet op de inhoud en het verloop van de chatgesprekken die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, alsmede de wijze van communiceren, blijkt dat de verdachte marktkennis heeft en dat hij vertrouwd is met de manier van onderlinge informatie-uitwisseling. Uit de chatgesprekken blijkt voorts dat de verdachte, al dan niet als tussenpersoon, telkens concreet en serieus in chatgesprekken informatie heeft gevraagd en ontvangen op vragen van derden en zelf ook vragen heeft doorgezet die gaan over marktprijzen, aantallen, herkomst, verkoop, beschikbaarheid, en transportlijnen van verdovende middelen. Uit de berichten blijkt duidelijk dat dit geen vrijblijvende informatie-uitwisseling was, maar dat de intentie van de verdachte gericht was op de bevordering- en/of voorbereiding van de invoer, uitvoer en verkoop van verdovende middelen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat personen die zich bezighouden met (internationale) drugshandel de verdachte zouden benaderen, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, als hij aan zijn rol als tussenpersoon geen serieuze invulling zou hebben gegeven en zijn informatie slechts ‘grootspraak’ zou zijn.
Gelet op het vorenstaande zijn de bovengenoemde gedragingen van de verdachte aan te merken als het opzettelijk plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen als bedoeld in artikel 10a OW.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt verworpen. Bewezen is het onder 2 ten laste gelegde plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gevoegd van wettige bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft het onder 1 en 2 ten laste gelegde begaan op die wijze dat:
1.
hij
inde periode van 19 mei 2020 tot en met 25 februari 2021 te Landsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geldbedragen, met een totaalwaarde van € 4.037.195,-, te weten:
- een geldbedrag van € 159.300,- (afgegeven op 26 mei 2020, zie ZD 01);
- een geldbedrag van € 536.000,- (ontvangen op 17 juni 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 338.000,- (ontvangen op 18 juni 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 562.000,- (afgegeven op 4 december 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 650.000,- (ontvangen op 6 december 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 328.600,- (ontvangen op 25 februari 2021, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 737.345,- (ontvangen op 19 mei 2020, zie ZD 03);
- een geldbedrag van € 249.700,- (ontvangen op 5 juni 2020, zie ZD 03);
- een geldbedrag van € 176.250,- (ontvangen op 5 juni 2020, zie ZD 03);
- een geldbedrag van € 300.000,- (ontvangen op 12 juni 2020, zie ZD 03).
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wist(en, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
2.
hij in
de periode vanomstreeks 27 maart 2020 tot en met 26 januari 2021 in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne, en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- zich of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
door, middels encrypted communicatie;
- met derden te spreken over de beschikbaarheid van voornoemde verdovende middelen ten behoeve van de aankoop/verkoop van voornoemde middelen, en/of;
- te communiceren over de te hanteren verkoopprijs, en/of;
- te communiceren over het vervoer van voornoemde verdovende middelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken;
2.
om een feit als bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich of een ander daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en/of omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende negen maanden samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een geldbedrag van (in totaal) ruim
€ 4.000.000,- door grote contante geldbedragen te verplaatsen voor anonieme personen buiten het zicht van (financiële) toezichthouders. De verdachte had hierin een rol als geldkoerier, beheerder van de contante geldbedragen en coördinator bij de verplaatsing van deze geldbedragen. De verdachte nam de contante geldbedragen aan, beheerde en telde deze met behulp van telmachines en maakte met gebruik van cryptotelefoons afspraken voor de overdacht aan onbekende personen.
Witwassen van dergelijke grote geldbedragen is een ernstig misdrijf en is onlosmakelijk verbonden met andere zeer ernstige vormen van (georganiseerde) criminaliteit, zoals fraude en drugshandel, waardoor de criminele inkomsten verhuld in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
Voorts heeft de verdachte zich als tussenpersoon schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor de invoer, uitvoer, verkoop en het vervoer van harddrugs door via cryptotelefoons te informeren naar harddrugs en inlichtingen te verschaffen over (onder meer) prijzen van harddrugs en wijze van transport.
De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de georganiseerde drugshandel, die doorgaans ook gepaard gaat met ernstige geweldscriminaliteit. Voorts levert het gebruik van harddrugs gevaar op voor de volksgezondheid vanwege de verslavende werking van drugs en schadelijkheid van de hierin verwerkte (chemische) stoffen voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast plegen de gebruikers van harddrugs vaak vermogensdelicten om in hun verslaving te kunnen voorzien, waardoor veel overlast voor de samenleving veroorzaakt wordt.
Uit de verklaring van de verdachte is gebleken dat hij heeft gehandeld uit economisch gewin en onverschilligheid ten opzichte van de wet vanwege de behandeling die hem vanuit de politie, als zijn voormalige werkgever, ten deel is gevallen. Door zijn eigen belang en ongenoegens zo voorop te stellen heeft de verdachte geen oog gehad voor de bovengenoemde schadelijke gevolgen die zijn handelen heeft voortgebracht voor de samenleving. Dit zijn zeer ernstige feiten en de rechtbank rekent het handelen van de verdachte dan ook zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 april 2024. Dit rapport houdt - voor zover relevant - het volgende in.
De verdachte is arbeidsongeschikt en heeft geen zinvolle dagbesteding. Hoewel economisch gewin een rol speelde, lijkt de meest aannemelijke reden voor het delictgedrag van de verdachte voort te komen uit problemen op het gebied van zijn psychosociaal functioneren. De verdachte ervoer een gebrek aan zorg bij de politie nadat hij in zijn functie als politieambtenaar PTSS heeft opgelopen, een diagnose die in 2016 is gesteld. Door de preventieve hechtenis die de verdachte in de onderhavige zaak heeft ondergaan, zijn de PTSS-klachten, die hij eerder met behulp van De Waag redelijk onder controle had, verergerd. Verdachte is opnieuw aangemeld voor een intensieve traumabehandeling bij het Sinai Centrum van Arkin. Naast een traumabehandeling acht de reclassering het wenselijk dat de verdachte zijn delictgedrag gaat onderzoeken in het kader van delictpreventie. De verdachte heeft verklaard dat hij wil meewerken aan gedragsverandering. De reclassering schat de responsiviteit als gemiddeld in. Voorts acht de reclassering het van belang dat de verdachte gaat toewerken naar een zinvolle dagbesteding.
De bovengenoemde behandeling en het werken aan een zinvolle dagbesteding kunnen als bijzonder voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel binnen reclasseringstoezicht plaatsvinden. De reclassering schat het risico op recidive, op letsel en het onttrekken aan voorwaarden laag in.
De reclassering heeft geadviseerd bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de detentiegeschiktheid van de verdachte te laten onderzoeken door het NIFP.
7.3.3.
Detentiegeschiktheid en verzoeken van de verdediging
Volgens de verdediging nemen de gezondheidsklachten van de verdachte toe tijdens detentie en zal detentie hem gezondheidsschade toebrengen. Daarbij wordt verwezen naar de over de verdachte uitgebrachte rapportages. De verdediging verzoekt primair op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte om geen gevangenisstraf hoger dan het voorarrest op te leggen, met eventueel een fors voorwaardelijk deel en een forse taakstraf. De verdachte zou alsdan ook bereid zijn om afstand te doen van de onder hem inbeslaggenomen diamanten, de Mercedes, de scooter, het contante geldbedrag en de bitcoin-wallet. De verdediging verzoekt subsidiair en voorwaardelijk, namelijk indien de rechtbank een gevangenisstraf zou willen opleggen die hoger is dan het voorarrest, om de mate van detentiegeschiktheid van de verdachte te laten onderzoeken door het NIFP of het BIMA.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging aangevoerde onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de verdachte niet in staat is om een gevangenisstraf te ondergaan. Uit het bericht van de psycholoog van P.I. [naam PI] van 10 november 2022, waar de verdachte op dat moment verbleef, volgt weliswaar dat de PTSS- en stemmingsklachten van de verdachte in detentie zijn toegenomen, maar hieruit volgt niet dat het ondergaan van deze detentie voor de verdachte niet vol te houden was. De psycholoog trekt die conclusie niet en stelt een nadere behandeling van de verdachte met medicijnen voor. Ook uit de andere rapportages die over de verdachte zijn opgemaakt (in het bestek van deze strafzaak: de rapportages van de heer [persoon A] van 20 september 2023 en 12 april 2024 en van de reclassering, en buiten dat bestek: oudere rapportages uit 2015 en 2018 die door respectievelijk de officier van justitie en de raadsvrouw zijn overgelegd) volgt niet het beeld dat het ondergaan van vrijheidsbeneming voor de verdachte in redelijkheid niet of nauwelijks te dragen is. Aldus bestaat niet de noodzaak om naar de detentiegeschiktheid van de verdachte nader onderzoek te (laten) doen. Het verzoek van de verdediging daartoe wordt afgewezen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat, zoals hierna uiteen zal worden gezet, met de medische klachten van de verdachte bij de aan hem op te leggen straf rekening zal worden gehouden en dat de detentiegeschiktheid van de verdachte verder in het kader van de tenuitvoerlegging aan de orde kan komen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken bij de categorie fraude.
De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat detentie, vanwege de PTSS van verdachte, naar verwachting zwaarder zal uitvallen dan bij gedetineerden die geen PTSS-klachten ervaren. Voorts wordt rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde strafbare feiten en de strafoplegging.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om een aanzienlijk deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Evenals de reclassering acht de rechtbank de oplegging van bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk.
Alles afwegend is het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de verbeurdverklaring van de voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen in bijlage IV onder:
  • nummer 11: de personenauto van het merk Mercedes, kenteken [kentekennummer] ;
  • nummer 12: de geldtelmachine van het merk Hitachi;
  • nummer 13: de merkloze geldtelmachine.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) verzocht om teruggave aan de verdachte van de voorwerpen op voornoemde lijst onder:
  • nummer 19: het (omgerekend) geldbedrag van € 122.858,91;
  • nummer 23: de crypto hardwallet Trezor;
  • nummer 26: de motorfiets van het merk Piaggio;
  • nummer 2: de diamanten in het gripzakje;
  • nummer 3: het horloge;
  • nummer 9: de DS Doos;
  • nummer 11: de Mercedes;
  • nummer 16: het geldbedrag van € 19.300,-.
8.3.
Beoordeling
De onder nummers 12 en 13 inbeslaggenomen geldtelmachines zullen worden verbeurdverklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.
Ten aanzien van de onder nummer 11 inbeslaggenomen Mercedes zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Het voorwerp behoort de verdachte toe. De Mercedes is weliswaar gebruikt voor het vervoeren contante geldbedragen, maar lijkt voornamelijk bestemd te zijn voor legale doeleinden. Er is ook niet gebleken dat deze auto een specifieke voorziening had voor het plegen van het onderhavige feit, zoals een verborgen ruimte voor illegale geldtransporten. De rechtbank is van oordeel dat de verbeurdverklaring van de Mercedes in het onderhavige geval een disproportionele bijkomende straf zou zijn.
Voorts zal er een last tot teruggave worden gegeven aan de verdachte ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen onder:
  • nummer 19: het geldbedrag van € 122.858,91;
  • nummer 23:de crypto hardwallet Trezor;
  • nummer 26: de motorfiets;
  • nummer 2: de diamanten in het gripzakje;
  • nummer 3: het horloge;
  • nummer 16: het geldbedrag van € 19.300,-
Nu er geen grondslag is om deze goederen verbeurd te verklaren of te onttrekken aan het verkeer en deze goederen nog niet door de officier van justitie zijn teruggegeven kan er op de voet van artikel 353 Sv geen andere beslissing worden genomen dan de last tot teruggave aan de verdachte.
Tot slot zal een last tot teruggave worden gegeven ten aanzien van de in beslag genomen doos (met garantiekaart) onder 9 aan degene die thans redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, zijnde [persoon B] .

9.Beslissing over de voorlopige hechtenis

Wat betreft de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt het volgende overwogen. Bij beslissing van deze rechtbank van 22 november 2022 werd de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van die datum geschorst tot aan de einduitspraak van de rechtbank. De schorsing van de voorlopige hechtenis is dan ook geëindigd met ingang van heden (4 juni 2024). De raadsvrouw heeft op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht de voorlopige hechtenis (wederom) te schorsen. De rechtbank ziet, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aanleiding om de voorlopige hechtenis met ingang van heden opnieuw te schorsen. Dit zal gebeuren onder de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de raadkamer van 22 november 2022.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33b, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
18 (achttien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag/Sinai Centrum van Arkin of een andere, nader door de reclassering te bepalen, zorgverlener voor zijn problematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, zodra zijn PTSS-klachten weer onder controle zijn, teneinde bij te dragen aan het voorkomen van delictgedrag;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het onder 1 bewezenverklaarde feit de volgende voorwerpen:
- onder nummer 12: de geldtelmachine van het merk Hitachi;
- onder nummer 13: de geldtelmachine zonder merk;
-
gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
- onder nummer 19: het (omgerekend) geldbedrag van € 122.858,91;
- onder nummer 23: de crypto hardwallet Trezor;
- onder nummer 26: de motorfiets van het merk Piaggio;
- onder nummer 2: de diamanten in het gripzakje;
- onder nummer 3: het horloge;
- onder nummer 11: de Mercedes;
- onder nummer 16: het geldbedrag van het geldbedrag van € 19.300,-;
-
gelast de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, zijnde [persoon B] , van het voorwerp:
- onder nummer 9: DS Doos;
beveelt dat de
voorlopige hechtenisvan de verdachte onder de volgende voorwaarden (opnieuw) zal worden
geschorst met ingang van heden,
4 juni 2024, 13.00 uur:
de verdachte zal zich, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen,
aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet onttrekken;
de verdachte zal zich, ingeval hij wegens een feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, aan de tenuitvoerlegging daarvan niet onttrekken;
de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
4. de verdachte zal zich gedurende de schorsingsperiode niet aan enig strafbaar feit
schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en A. Sennef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juni 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks de periode van 19 mei 2020 tot en met 25 februari 2021 te Landsmeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) meerdere geldbedragen, met een totaalwaarde van € 4.037.195,-, te weten:
- een geldbedrag van € 159.300,- (afgegeven op 26 mei 2020, zie ZD 01);
- een geldbedrag van € 536.000,- (ontvangen op 17 juni 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 338.000,- (ontvangen op 18 juni 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 562.000,- (afgegeven op 4 december 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 650.000,- (ontvangen op 6 december 2020, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 328.600,- (ontvangen op 25 februari 2021, zie ZD 02);
- een geldbedrag van € 737.345,- (ontvangen op 19 mei 2020, zie ZD 03);
- een geldbedrag van € 249.700,- (ontvangen op 5 juni 2020, zie ZD 03);
- een geldbedrag van € 176.250,- (ontvangen op 5 juni 2020, zie ZD 03);
- een geldbedrag van € 300.000,- (ontvangen op 12 juni 2020, zie ZD 03).
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedragen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedragen voorhanden had(den) en/of
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans rederlijkwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks 27 maart 2020 tot en met 26 januari 2021 te Landsmeer, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne, en/of amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar
mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door, middels encrypted communicatie;
- met derden te spreken over de beschikbaarheid van voornoemde verdovende middelen ten behoeve van de aankoop/verkoop van voornoemde middelen, en/of;
- te communiceren over de te hanteren verkoopprijs, en/of;
- te communiceren over het vervoer van voornoemde verdovende middelen.
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)