ECLI:NL:RBROT:2024:5577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10773212
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichting en informatieplicht in opdrachtovereenkomst tussen advocaat en cliënt

In deze zaak vorderde Vogelaar Bosch Spijer Advocaten (VBS) betaling van een openstaande declaratie van € 3.012,95 van hun cliënt, [persoon A]. De zaak betreft een opdrachtovereenkomst die in augustus 2022 tot stand kwam, waarbij [persoon A] een voorschot van € 5.000,- betaalde voor juridische bijstand. VBS stuurde drie declaraties ter waarde van € 8.012,95, maar [persoon A] weigerde te betalen, omdat hij vond dat VBS hem onvoldoende had geïnformeerd over de totale kosten van de opdracht. De kantonrechter oordeelde dat VBS inderdaad tekort was geschoten in haar informatieplicht, waardoor de betalingsverplichting van [persoon A] met 25% werd verminderd. Dit resulteerde in een te betalen bedrag van € 2.259,71.

De kantonrechter behandelde ook de tegenvordering van [persoon A], die een vermindering van 20 uur van de in rekening gebrachte uren eiste en terugbetaling van teveel betaalde bedragen. De rechter wees deze vordering af, omdat [persoon A] niet voldoende had onderbouwd dat VBS tekort was geschoten in de uitvoering van de opdracht. De kantonrechter concludeerde dat VBS niet alleen de juiste uren had gedeclareerd, maar ook dat de werkzaamheden goed waren uitgevoerd. De wettelijke rente werd toegewezen aan VBS, maar de kantonrechter wees de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten af, omdat de algemene voorwaarden van VBS een oneerlijk beding bevatten.

Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VBS het vonnis onmiddellijk kon uitvoeren, ook als [persoon A] in hoger beroep ging. De zaak benadrukt de belangrijke rol van informatieplicht in opdrachtovereenkomsten tussen advocaten en cliënten, en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10773212 CV EXPL 23-28982
datum uitspraak: 31 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Vogelaar Bosch Spijer Advocaten,
vestigingsplaats: Maasdijk (gemeente Westland),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
vertegenwoordigd door: mr. E. Spijer,
tegen
[persoon A],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
vertegenwoordigd door: de heer [persoon B] .
De partijen worden hierna ‘VBS’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 oktober 2023;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 19 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. J.A.J. Hendriks (advocaat bij VBS);
  • de heer [persoon B] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
De heer [persoon B] is de schoonzoon van [persoon A] . [persoon B] heeft zich namens [persoon A] in augustus 2022 tot VBS gewend voor juridische bijstand naar aanleiding van het hoger beroep dat door de ex-echtgenote van [persoon A] was ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank. Tussen partijen is daarna een opdrachtovereenkomst tot stand gekomen en [persoon A] heeft een voorschot van € 5.000,- betaald. VBS heeft voor haar werkzaamheden drie declaraties aan [persoon A] gestuurd van in totaal € 8.012,95 inclusief btw (26 gewerkte uren en € 343,- aan griffierecht). [persoon A] heeft de declaraties niet betaald. VBS eist daarom dat [persoon A] nog € 3.012,95 met rente en (proces)kosten aan haar betaalt. [persoon A] is niet tevreden over de manier waarop VBS, in het bijzonder mr. Hendriks, de opdracht heeft uitgevoerd. Hij eist daarom zelf een (minimale) vermindering van 20 uur van de in rekening gebrachte uren en terugbetaling van het teveel betaalde. Daarnaast eist [persoon A] dat VBS een factuur van € 5.904,80 voor gemaakte consultancykosten betaalt.
Conclusie
2.2.
De kantonrechter vermindert de betalingsverplichting van [persoon A] met 25%, omdat VBS hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de totale prijs van de opdracht. [persoon A] moet € 2.259,71 met rente aan VBS betalen. Omdat in de algemene voorwaarden een oneerlijk beding staat over de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, hoeft [persoon A] die kosten niet te betalen. De tegeneis van [persoon A] wordt afgewezen.
Schending (pre)contractuele informatieverplichting over de prijs van de opdracht
2.3.
De eis van VBS is gebaseerd op een overeenkomst die is gesloten tussen een handelaar (VBS) en een consument ( [persoon A] ) anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet vóór het sluiten van de overeenkomst aan de consument bepaalde informatie worden verstrekt en deze informatie moet aan de consument worden bevestigd op een duurzame gegevensdrager. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of sprake is van een schending van zo’n verplichting. Als sprake is van een voldoende ernstige schending dan moet de kantonrechter de betalingsverplichting van de consument (gedeeltelijk) vernietigen.
2.4.
Op grond van artikel 6:230l onder c BW moet de volledige prijs van de opdracht worden verstrekt aan de consument. Als dat redelijkerwijs niet kan, moet de manier waarop de prijs wordt berekend duidelijk zijn. VBS heeft niet aangetoond dat hieraan is voldaan. Zij heeft in de opdrachtbevestiging van 25 augustus 2022 een uurtarief van € 230,- exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw genoemd en opgemerkt dat maandelijks wordt gedeclareerd. Dat is niet voldoende om [persoon A] bij benadering in staat te stellen de uiteindelijke financiële consequenties van de overeenkomst te overzien en met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen. [1] Een inschatting van het aantal uur dat VBS aan de zaak zal besteden, ontbreekt bijvoorbeeld. Weliswaar stelt VBS dat zij vanwege de tijdsdruk en het ontbreken van stukken op voorhand geen inschatting kon geven, maar ook als dat zo was, had het op haar weg gelegen om dit schriftelijk te bevestigen aan [persoon A] . Dat heeft zij niet gedaan. De kantonrechter vindt daarom dat artikel 6:230l onder c BW is geschonden. Dat heeft tot gevolg dat de betalingsverplichting van [persoon A] wordt verminderd met 25%.
Het verweer van [persoon A] slaagt niet
2.5.
Het verweer van [persoon A] slaagt niet. Dat betekent dat hij 75% van de hoofdsom moet betalen aan VBS. Dat is een bedrag van € 2.259,71. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.6.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [persoon A] zo dat hij stelt dat VBS tekortgeschoten is in de uitvoering van de opdracht. Hoewel [persoon A] in zijn schriftelijke verweer daar geen rechtsgevolg aan verbindt, heeft [persoon B] in zijn e-mail van 12 december 2022 de overeenkomst namens [persoon A] ontbonden omdat volgens hem sprake is van misleiding en overtreding van artikel 16 lid 1 van de Gedragsregels advocatuur. In dat artikellid staat dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken, die de advocaat ter voorkoming van misverstanden ook schriftelijk moet bevestigen aan zijn cliënt.
2.7.
Volgens [persoon A] heeft een kantoorgenoot van mr. Hendriks (mr. Todorov) bij het binnenhalen van de opdracht artikel 16 van de Gedragsregels overtreden door onjuiste informatie te verstrekken. Zij zou hebben medegedeeld volledig geëquipeerd te zijn om de zaak in behandeling te nemen, waarop [persoon A] de opdracht aan haar heeft verstrekt. Daarna heeft mr. Todorov zonder overleg en onder protest de zaak op het allerlaatste moment overgedragen aan mr. Hendriks, aldus [persoon A] . VBS betwist dat sprake is van een overtreding van artikel 16 van de Gedragsregels en dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is. Volgens haar heeft op 22 augustus 2022 een bespreking plaatsgevonden met [persoon B] en mr. Hendriks, waarna mr. Hendriks de opdrachtovereenkomst op 25 augustus 2022 voorwaardelijk heeft bevestigd in afwachting van de bevindingen van [persoon B] in verband met het op te stellen verweerschrift. Daarop heeft [persoon B] zijn input gestuurd aan mr. Hendriks en aangegeven dat [persoon B] en [persoon A] veel van hem verwachten. Dit heeft [persoon B] vervolgens niet weersproken. Voor zover [persoon A] klaagt over andere punten die mr. Hendriks niet goed zou hebben gedaan, geldt dat hij daaraan geen rechtsgevolg heeft verbonden. Een tekortkoming in de nakoming in de uitvoering van de opdracht betekent namelijk niet zonder meer dat de betalingsverplichting van [persoon A] (gedeeltelijk) komt te vervallen. Hoewel duidelijk uit de stukken blijkt dat er veel (fiscaaltechnische) discussie was over de inhoud van het verweerschrift, heeft [persoon A] niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat mr. Hendriks daadwerkelijk fouten heeft gemaakt in de uitvoering van de opdracht.
2.8.
Daarnaast vindt [persoon A] dat mr. Hendriks buitensporig veel tijd aan de zaak heeft besteed. Hij eist daarom dat de declaratie verminderd wordt met 20 uur. De kantonrechter ziet in het verweer van [persoon A] en de toelichting van [persoon B] tijdens de zitting overigens niet dat hij concreet betwist dat mr. Hendriks daadwerkelijk 26 uur aan werkzaamheden heeft verricht. Voor zover [persoon A] dat wel betwist, geldt dat de omvang van de werkzaamheden door VBS is gemotiveerd door de urenspecificaties waarin de urenomvang per tijdseenheid van 6 minuten is verantwoord. [persoon A] heeft niet concreet aangegeven op welke de punten volgens hem de urenspecificatie niet klopt. Daarom staat vast dat mr. Hendriks 26 uur aan de zaak heeft besteed. Het uitgangspunt is dat [persoon A] de uren die zijn besteed, moet betalen. De stelling dat mr. Hendriks buitensporig veel tijd heeft besteed aan de zaak, heeft [persoon A] onvoldoende onderbouwd. Kennelijk vindt [persoon A] dat mr. Hendriks slechts zes uur aan de zaak had mogen besteden, maar waarom hij dat vindt, is niet duidelijk. Het enkele feit dat de advocaat in eerste aanleg volgens [persoon A] in totaal 21,4 uur aan de zaak heeft besteed, is daarvoor onvoldoende. Het is bovendien voorstelbaar dat de (uitvoerige) discussies die zijn gevoerd over het verweerschrift hebben geleid tot aanzienlijk meer werk voor mr. Hendriks.
[persoon A] moet rente betalen
2.9.
De wettelijke rente wordt toegewezen, omdat VBS genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon A] dat niet heeft betwist.
[persoon A] hoeft geen incassokosten en proceskosten te betalen
2.10.
De kantonrechter wijst de buitengerechtelijke incassokosten af en wijst geen proceskosten toe. In de algemene voorwaarden van VBS staat hierover namelijk een oneerlijke bepaling (artikel 4). Omdat die bepaling oneerlijk is, mag VBS daar geen beroep op doen en kan zij ook geen aanspraak maken op buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten uit de wet. [2] De bepaling is oneerlijk, omdat [persoon A] door de bepaling meer incassokosten en proceskosten moet betalen dan op grond van de wet. Daarmee wijkt de bepaling in het nadeel van een consument af van de wet. Dat maakt deze bepaling oneerlijk.
VBS hoeft de factuur van [persoon B] niet te betalen
2.11.
[persoon A] eist zelf dat VBS een factuur van het consultancybedrijf van [persoon B] betaalt, omdat [persoon B] herhaaldelijk dezelfde dingen moest uitleggen aan mr. Hendriks en hij veel tijd heeft besteed aan het controleren van het verweerschrift. De eis wordt afgewezen. Hoewel [persoon A] geen grondslag heeft gesteld voor deze eis, begrijpt de kantonrechter dat het gaat om een schadevergoeding (artikel 6:74 BW). Hiervoor is overwogen dat VBS niet tekortgeschoten is in de nakoming van de opdrachtovereenkomst, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat [persoon A] de consultancyfactuur van [persoon B] , die op naam van VBS is gesteld, moet betalen en dat hij dus schade heeft geleden die VBS moet vergoeden.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat VBS dat eist en [persoon A] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon A] om aan VBS te betalen € 2.259,71 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom die na iedere wijziging vanaf 18 oktober 2022 heeft opengestaan tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
49039

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 12 januari 2023 C-395/21.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia).