ECLI:NL:RBROT:2024:557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
10/960154-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de strafrechtelijke vervolging van een verdachte in een complexe zaak met betrekking tot de Telecommunicatiewet en witwaspraktijken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1950, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder overtredingen van de Telecommunicatiewet en witwaspraktijken. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste ten laste gelegde feiten, waaronder de overtredingen van de Telecommunicatiewet. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte of de aan hem gerelateerde rechtspersonen de PGP-telefoons in de handel hebben gebracht zonder te voldoen aan de administratieve voorschriften. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften, gepleegd door een rechtspersoon, en het medeplegen van begunstiging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 10.000,-. Tevens is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de straffen gematigd in verband met het grote tijdsverloop sinds de aanhouding van de verdachte en de complexiteit van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960154-15
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
Verkort vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1950,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres01] , [postcode02] [verblijfplaats01] ,
raadslieden mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda, en mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • bewezenverklaring van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 180 dagen
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 4.

4.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie (de officieren van justitie mrs. M.R.A. IJzendoorn en F.A. Demmers; hierna: de officier van justitie) en de verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden, hebben een overeenkomst gesloten waarbij afspraken zijn gemaakt over de afdoening van deze strafzaak. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een door hen ondertekende overeenkomst. De procesafspraken behelzen - voor zover relevant - het volgende:
  • het Openbaar Ministerie zal het vonnis in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte01] van 20 januari 2022 (met parketnummer 10/960205-16), waartegen geen hoger beroep is ingesteld, als leidraad zien voor het in te nemen standpunt over de aan de verdachte ten laste gelegde feiten;
  • het Openbaar Ministerie zal, in verband daarmee, ter terechtzitting:
  • rekwireren tot vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten en zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit refereren aan het oordeel van de rechtbank, en;
  • eisen dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis;
  • het Openbaar Ministerie zal de gelegde beslagen opheffen;
  • de verdediging zal geen onderzoekswensen indienen;
  • de verdediging zal geen (bewijs)verweren voeren;
  • de verdachte erkent de feiten 5 en 6;
  • de verdediging en het Openbaar Ministerie zullen geen hoger beroep instellen indien de rechtbank komt tot een strafoplegging conform de eis van de officier van justitie of daarvan niet meer dan 10% afwijkt.
De rechtbank heeft tijdens de zitting benoemd dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel
6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven procesafspraken, van het afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Ter zitting heeft de verdachte op vragen van de rechtbank geantwoord dat hij de gemaakte procesafspraken begrijpt, dat hij deze vrijwillig heeft gemaakt en dat hij het inhoudelijk eens is met die afspraken. Ook heeft hij verklaard dat hij zich bewust is van de gevolgen van de gemaakte afspraken, met name van de afspraken waarbij hij verdedigingsrechten opgeeft.
Op grond van de bespreking ter zitting van de procesafspraken met de verdachte, is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de rechtsgevolgen van de gemaakte afspraken, gekomen is tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten indien de rechtbank overeenkomstig dit voorstel beslist.
Ook overigens is sprake van een eerlijk proces en wordt voldaan aan de eisen die artikel
6 van het EVRM stelt.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie en beoordeling feit 4

5.1.
Inleiding
In het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte01] heeft de rechtbank ambtshalve de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld. De rechtbank is in dat vonnis tot het oordeel gekomen dat, gelet op de uitgangspunten van het handhavingsbeleid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de Telecommunicatiewet bestuursrechtelijke handhaving in de rede zou hebben gelegen in plaats van strafrechtelijk ingrijpen. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de medeverdachte [medeverdachte01] ten aanzien van overtreding van de Telecommunicatiewet.
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de gemaakte procesafspraken ten aanzien van dit feit primair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de officier van justitie en de raadslieden verzocht om zich ten behoeve van de volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting ter zitting ondanks de procesafspraken uit te laten over de ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 4 en de bewijsbaarheid van dit feit.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie in deze zaak terecht heeft gekozen voor strafrechtelijk ingrijpen ten aanzien van dit feit. In lijn met de wetsgeschiedenis van de Telecommunicatiewet en de Aanwijzing handhaving Telecommunicatiewet was strafrechtelijke handhaving in deze zaak aangewezen, omdat bestuursrechtelijke middelen minder effectief zouden zijn en de overtreding zodanig ernstig was dat een bestuursrechtelijke reactie niet gepast was. Ook meent de officier van justitie dat dit feit kan worden bewezen. Hij heeft hierbij echter benadrukt dat een bewezenverklaring geen invloed heeft op de overeengekomen strafeis.
5.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft onder verwijzing naar de gemaakte afspraken geen ontvankelijkheids-of bewijsverweer gevoerd.
5.4.
Beoordeling ontvankelijkheid officier van justitie
Het staat de officier van justitie in beginsel vrij om een zaak strafrechtelijk te vervolgen, tenzij het Openbaar Ministerie handhavingsbeleid heeft vastgesteld op grond waarvan bestuursrechtelijke handhaving voorgaat.
Handhaving van de Telecommunicatiewet kan door middel van het strafrecht en het bestuursrecht plaatsvinden. In de Memorie van Toelichting van de Telecommunicatiewet staat het volgende:
(…) bij de uitvoering in de praktijk (rb: van de Telecommunicatiewet) zal het accent liggen op het bestuursrechtelijk instrumentarium. Bij de inzet van het strafrecht zal de nodige terughoudendheid worden betracht. Strafrechtelijke handhaving zal met name aan de orde zijn als de bestuursrechtelijke middelen minder effectief blijken te zijn [1] .
In de Aanwijzing handhaving Telecommunicatiewet (hoofdstukken 3 en 10) staat:
In de praktijk ligt het accent bij de handhaving van de Tw op de bestuursrechtelijke aanpak. De inzet van strafrechtelijke middelen is aan de orde wanneer het bestuursrechtelijk instrumentarium ontoereikend is, bijvoorbeeld in het geval dat inbeslagneming en/of binnentreding in een woning noodzakelijk is, bij recidive en bij ernstige overtredingen waarbij gevaar is veroorzaakt of een potentieel gevaarlijke situatie is ontstaan. (…). [2]
Het Openbaar Ministerie heeft, met inachtneming van deze aanwijzing, in redelijkheid kunnen komen tot de beslissing tot strafrechtelijke handhaving. Op het moment dat besloten werd de verdachte te vervolgen voor overtreding van de Telecommunicatiewet liep er sinds 2015 een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte. Er was sprake van een verdenking van meerdere strafbare feiten waartussen een nauwe samenhang bestond. Deze overtreding van de Telecommunicatiewet vormt onder meer het gronddelict voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde witwasfeiten. Het ligt daarom niet in de rede dat voor dit feit zou zijn gekozen voor afzonderlijke bestuursrechtelijke handhaving door de daartoe aangewezen instanties. Bovendien was er sprake van een complex strafrechtelijk (internationaal) onderzoek met de noodzakelijke inzet van allerlei strafrechtelijke bevoegdheden. Gelet daarop is strafrechtelijke vervolging van het onder 4 ten laste gelegde opportuun gezien in het licht van het geheel van de verdenking tegen de verdachte.
De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom ontvankelijk in de strafvervolging ten aanzien van feit 4.
5.5.
Beoordeling feit 4
In het dossier is een beschrijving gegeven van de organisatiestructuur van de aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] gerelateerde rechtspersonen en is geconcludeerd dat deze rechtspersonen feitelijk handelden als één rechtspersoon. Het geheel van deze rechtspersonen wordt daarom in het dossier aangeduid als [bedrijf01] . Beschreven is dat [bedrijf01] de enige distributeur in Nederland was van PGP-encrypted BlackBerry’s (hierna: BB’s). De verdachte en [medeverdachte01] importeerden hiertoe uit Canada [bedrijf01] -pakketten om versleuteld te kunnen communiceren die geïnstalleerd werden op BlackBerry’s. [bedrijf01] verkocht deze BB’s direct aan gebruikers of via resellers. [3]
Het onder feit 4 en laste gelegde verwijt betreft – kort weergegeven – dat [bedrijf01] dan wel de verdachte telefoons in de handel heeft gebracht of heeft verhandeld, terwijl niet is voldaan aan administratieve voorschriften uit toepasselijke Europese Richtlijnen. Daarbij is onderscheid gemaakt in twee periodes omdat vanaf 28 december 2016 de Telecommunicatiewet is gewijzigd ter implementatie van een nieuwe Europese Richtlijn. De verdachte wordt primair verweten dat hij samen met anderen leiding heeft gegeven aan deze overtredingen en subsidiair dat hij deze zelf samen met anderen heeft begaan.
Ten aanzien van het eerste deel van feit 4 (periode tot 28 december 2016)
Dit deel van de tenlastelegging heeft betrekking op bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a, b, c en e Telecommunicatiewet (oud) gestelde voorschriften (zoals nader beschreven in de artikelen 3, 6, 10 en 12 van Richtlijn nr 1999/5/EG en/of in de artikelen 8, 10 en 13 van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007). De voorschriften richten zich tot degene die de uitrusting in de handel brengt of deze verhandelt.
Het in de handel brengen wordt in artikel 1.1. van de Telecommunicatiewet gedefinieerd als het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het in gebruik nemen na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, of het in gebruik nemen na invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [bedrijf01] of de verdachte als pleger de BB’s heeft geïmporteerd van buiten de EU. Daarom is niet bewezen dat sprake is van het in de handel brengen van de BB’s.
De in de tenlastelegging beschreven feitelijke handelingen (achter de vier gedachtestreepjes) betreffen het nalaten te voldoen aan voorschriften uit het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 die zijn gericht aan degene die deze producten in de handel brengt. Niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf01] of de verdachte daartoe behoort.
Wel is sprake van het verhandelen van de BB’s. Op grond van artikel 10.1 Telecommunicatiewet (oud) is het ook verboden om uitrusting te
verhandelendie niet aan de krachtens artikel 13, eerste lid onderdelen a, b, c en e gestelde voorschriften voldoet.
Dit verbod geldt op grond van artikel 18 van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 niet wanneer voldaan wordt aan de vereisten betreffende het aanbrengen van markeringen, het verstrekken van een afschrift van de verklaring van conformiteit en het verschaffen van informatie.
Uit het dossier blijkt niet dat de verkochte BB’s niet aan deze vereisten voldeden, zodat niet kan worden bewezen dat de BB’s in strijd met het verbod van artikel 10.1 Telecommunicatiewet (oud) zijn verhandeld.
Daarom kan het eerste deel van feit 4 niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het tweede deel van feit 4 (periode vanaf 28 december 2016)
De in dit deel van de tenlastelegging opgenomen administratieve voorschriften betreffen verplichtingen die zijn gesteld in de destijds geldende Richtlijn nr. 2014/53/EU. Het niet voldoen aan deze verplichtingen is in strijd met artikel 10.3 van de met ingang van 28 december 2016 gewijzigde Telecommunicatiewet. Deze verplichtingen golden alleen voor fabrikanten en voor importeurs/distributeurs die op grond van artikel 10.7 van de Telecommunicatiewet en de Richtlijn nr. 2014/53 EU als fabrikant worden beschouwd.
Dit is het geval wanneer een importeur/distributeur een apparaat of een radioapparaat onder eigen naam of handelsmerk in de handel brengt of een al in de handel gebracht apparaat of radioapparaat zodanig wijzigt dat de conformiteit met de genoemde richtlijn in het gedrang kan komen.
Uit de inhoud van zaaksdossier Telecommunicatiewet komt naar voren dat uit een (aanzienlijk) deel van de door [bedrijf01] in de handel gebrachte BB’s de microfoon was verwijderd. Het is echter onvoldoende duidelijk geworden of dit een zodanige wijziging betreft dat de conformiteit met de Richtlijn 2014/53/EU in het gedrang kan komen. Het rapport van bevindingen van het Agentschap Telecom d.d. 7 februari 2018 stelt dat een dergelijke modificatie “invloed heeft op de mate waarin het product voldoet aan de Richtlijn” en dat daarom sprake is van een nieuw product zodat PGP-Safe moet worden aangemerkt als fabrikant. De stelling dat het verwijderen van de microfoon invloed heeft op de conformiteit aan de Richtlijn wordt echter niet onderbouwd. De rechtbank leest in de tekst van artikel 3 van de Richtlijn niet dat de aanwezigheid van de microfoon één van de essentiële eisen betreft waaraan het product moet voldoen. Ook is niet gebleken dat het een zodanige aanpassing van het product betreft, dat dit moet worden aangemerkt als een nieuw product en dat daarom opnieuw getoetst moet worden aan die conformiteit. Gelet daarop is onvoldoende duidelijk of [bedrijf01] (en/of de verdachte en zijn mededader(s)) als fabrikant is aan te merken in de zin van artikel 10.7 Telecommunicatiewet.
Gelet hierop is het tweede deel van feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Het onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Vrijspraak feiten 1, 2 en 3

De officier van justitie heeft ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde witwasfeiten vrijspraak gevorderd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

7.Bewijswaardering feiten 5 en 6

7.1.
Standpunt officier van justitie
Voor de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten is voldoende wettig en overtuigend bewijs
aanwezig voor het medeplegen van deze feiten.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging onthoudt zich van (bewijs)verweren en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Beoordeling
Feit 5
Op grond van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de facturen die in de tenlastelegging zijn opgenomen vals zijn.
Gelet op de bewijsmiddelen is ook bewezen dat [bedrijf02] B.V. in de ten laste gelegde periode van 6 januari 2015 tot en met 9 mei 2017 opzettelijk voorhanden heeft gehad en gebruik heeft gemaakt van deze valse facturen en dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Ook is bewezen dat [bedrijf02] B.V. alsook de verdachte zelf wist dat deze facturen vals waren en bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst. De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf02] B.V. de valse facturen laten opnemen in de administratie/boekhouding van [bedrijf02] B.V. Niet is bewezen dat hij samen met een ander of anderen aan deze gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Feit 6
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan begunstiging, zoals strafbaar gesteld in artikel 189, eerste lid onder 3 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte voerde wipe- of kill-verzoeken uit in het kader van zijn werkzaamheden voor [bedrijf01] , zodat deze gedragingen ook redelijkerwijs aan deze organisatie kunnen worden toegerekend. Hierbij was ook de medeverdachte betrokken. Daarom is bewezen dat hij dit heeft gedaan tezamen en in vereniging met [bedrijf01] en medeverdachte [medeverdachte01] .

8.Bewezenverklaring feiten 5 en 6

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 5 primair ten laste gelegde en het onder 6 eerste alternatief ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
5. primair
[bedrijf02] BV,
in de periode 6 januari 2015 t/m 9 mei 2017,
in Nederland,
opzettelijk
voorhanden heeft gehad en gebruik heeft gemaakt van
(kopieën van)valse facturen, te weten:
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 6 januari 2015 en invoice nummer 201501/005 en
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/006 en
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/007 en
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 6 februari 2015 en invoice nummer 201502/008 en
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 9 februari 2015 en invoice nummer 201502/009 ; zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van (enig) feit
(en
)te dienen,
terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd zijn voor gebruik, als ware
ndie geschriften (telkens) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) valselijk op/in deze facturen zijn vermeld:
- gefingeerde, althans onjuiste (verschuldigde) bedragen en
- gefingeerde, althans onjuiste geleverde goederen en diensten
en bestaande dat gebruik hierin dat betreffende facturen aan [naam02] zijn verstrekt ten behoeve van de administratie/boekhouding en (vervolgens) door [naam02] in de administratie/boekhouding zijn opgenomen,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
6.
hij,
in de periode 4 maart 2016 t/m 27 april 2017, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk een of meer voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te verijdelen, aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
immers heeft
/hebbenverdachte en/of zijn mededaders
de berichten en/of gegevens op/van/gekoppeld aan telefoons, gebruikmakend van de e-mailadressen
- [e_mail01] ( [wachtwoord01] ) en
- [e_mail02] ( [wachtwoord02] ) en
- [e_mail03] ( [wachtwoord03] ) en
- [e_mail04] ( [wachtwoord04] ),
op afstand verwijderd/laten verwijderen, terwijl deze telefoons door de politie voor onderzoek naar (een) strafbare feit
(en
)in beslag genomen waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

9.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
5. primair

opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben terwijl hij weet dat het geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

6. eerste alternatief ten laste gelegde

medeplegen van opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te verijdelen, aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

10.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

11.Motivering straffen

11.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
11.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De handel in PGP-encrypted telefoons is in beginsel legaal. Dat geldt ook voor de dienst van het op verzoek op afstand wissen van de inhoud van de telefoons. Door dit ook te doen in gevallen waarin de gebruiker van de telefoon door de politie is aangehouden en waarbij de telefoon in beslag is genomen, heeft de verdachte strafbaar gehandeld. Daarmee is in de zaken tegen die betreffende gebruikers mogelijk bewijs vernietigd en is het onderzoek door politie en justitie bemoeilijkt. De verdachte heeft op die manier eraan bijgedragen dat de opsporing van strafbare feiten werd gefrustreerd. Het valt de verdachte te verwijten dat hij met deze dienst mogelijke criminelen heeft geholpen uit handen van politie en justitie te blijven. Onduidelijk is in welke omvang dit heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het feitelijke leiding geven aan het gebruik en voorhanden hebben van valse facturen door de rechtspersoon [bedrijf02] B.V. waarvan hij de bestuurder was. Dit betrof facturen van een ander bedrijf binnen de organisatie van [bedrijf01] (de Duitse eenmanszaak van de medeverdachte [medeverdachte01] ) voor de verkoop van bij de BB’s behorende abonnementen (dan wel andere producten en/of diensten) aan [bedrijf02] B.V., terwijl geen verkoop en levering heeft plaatsgevonden. Met deze facturen was beoogd contante geldbedragen via de Duitse eenmanszaak van de medeverdachte [medeverdachte01] giraal te maken om de Canadese leverancier van de [bedrijf01] -pakketten giraal te kunnen betalen. Op deze wijze is een groot bedrag waarvan de herkomst onduidelijk is in het legale geldverkeer gebracht. Dit is een ondermijning van de integriteit van het bankverkeer.
11.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het grote tijdsverloop, waardoor sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 9 mei 2017, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van zes jaren en acht maanden verstreken.
Er is in deze zaak wel sprake van bijzondere omstandigheden. Het betreft een omvangrijke en complexe zaak, en de zaak is tot tweemaal toe op verzoek van de verdediging voor langere tijd aangehouden. De termijnoverschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straffen.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in samenhang bezien, een hernieuwde vrijheidsbeneming van de verdachte niet passend en geboden. Ook acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd (72 dagen) die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zal aan de verdachte een geldboete worden opgelegd.
Alles afwegend, tegen de achtergrond van de gemaakte procesafspraken, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straffen passend en geboden.

12.Voorlopige hechtenis

Omdat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf die zal worden opgelegd gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

13.In beslag genomen voorwerpen

In het kader van de procesafspraken heeft het Openbaar Ministerie toegezegd alle beslagen, die er thans nog liggen, te zullen opheffen. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank geen beslissing zal nemen over eventueel nog op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegde beslagen.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 51, 57, 189 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

15.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

16.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
108 (honderdacht)dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot betaling van een
geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[bedrijf02] BV en/of [bedrijf03] BV en/of [bedrijf04] BV,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot
en met 9 mei 2017 te Amsterdam, Almere, Bussum, Diemen, Roermond, Huizen,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, althans zich
schuldig hebben gemaakt aan (schuld)witwassen,
hierin bestaande dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
geldbedragen bestaande uit:
- 815.105,- euro (contante stortingen [bedrijf02] BV), en/of
- 2.265175,- euro (contante stortingen [bedrijf03] BV), en/of
- 557.900,- euro (contante stortingen [bedrijf04] BV),
in elk geval (een) geldbedrag(en),
hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik van gemaakt, en/of
van voornoemde geldbedragen (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen,
terwijl zij wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het het (meermalen) opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecomwet jo. artikel 1, 2 en/of 6 Wet op de Economische Delicten, althans uit (enig) misdrijf,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, tot bovenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
artikel 420bis/ter/quater jo 51 Sr
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 9 mei 2017 te Amsterdam, Almere, Bussum, Diemen, Roermond, Huizen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich heeft schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen,
hierin bestaande dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
geldbedragen bestaande uit:
- 815.105,- euro (contante stortingen [bedrijf02] BV), en/of
- 2.265.175,- euro (contante stortingen [bedrijf03] BV), en/of
- 557.900,- euro (contante stortingen [bedrijf04] BV),
in elk geval (een) geldbedrag(en),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik van gemaakt, en/of
van voornoemde geldbedragen (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het (meermalen) opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecomwet jo. artikel 1, 2 en/of 6 Wet op de Economische Delicten, althans uit (enig) misdrijf,
artikel 420bis/ter/quater jo 47 Sr
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 mei 2017 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) geldbedragen bestaande uit:
- 2.256.990,- euro (contante stortingen op rekening van [bedrijf05] , en/of
- 143.635- euro (contante stortingen op rekening van [verdachte01] en [medeverdachte02] )
in elk geval (een) geldbedrag(en)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik van gemaakt, en/of
van voornoemde geldbedragen (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het (meermalen) opzettelijk handelen in strijd met artikel 10.1 en/of 10.3 van de Telecomwet jo. artikel 1, 2 en/of 6 Wet op de Economische Delicten, althans uit (enig) misdrijf,
artikel 420bis/ter/quater jo 47 Sr
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij,
op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, Berkhout, Diemen en Almere althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) voorwerpen, te weten
- 906.785,- euro (Berkhout) en/of
- 956.655,- euro (Amsterdam) en/of
- 10.100,- euro (Amsterdam) en/of
- 1.130,- euro (portemonnee) en/of
- 6.750,- euro (Diemen) en/of
- 2.010,75 euro (Almere),
althans (een) geldbedragen,
heeft verworven en/of voorhanden hebben gehad,
terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
artikel 420bis.(1)/quater.(1) Sr
art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht
4.
[bedrijf06] BV, [bedrijf07] BV, [bedrijf08] BV, [bedrijf09] BV, [bedrijf02] BV, [bedrijf03] BV, [bedrijf04] BV en/of [bedrijf10] BV,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 9 mei 2017,
te Amsterdam, Almere, Bussum, Diemen, Huizen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
(van 1 september 2014 tot 28 december 2016)
uitrusting in de zin van artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, te weten (mobiele) (PGP) telefoons, in de handel hebben gebracht en/of hebben verhandeld, terwijl niet werd voldaan aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a,b,c en e van de Telecommunicatiewet gestelde voorschriften (zoals nader beschreven in de artikelen 3, 6, 10 en 12 van Richtlijn nr 1999/5/EG en/of in de artikelen 8, 10 en 13 van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007),
immers hebben zij
- nagelaten zijn/hun naam op de telefoons, althans de uitrusting, te vermelden en/of
- nagelaten te voldoen aan een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure en/of
- nagelaten de vereiste (CE-) markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten aan de gebruiker van de telefoons, althans de uitrusting, een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor de apparaten (telefoons) bestemd waren, te verstrekken
en
(van 28 december 2016 tot en met 9 mei 2017)
(een) reeds in de handel gebrachte (mobiele) (PGP)telefoons, althans radioapparaten, zodanig hebben gewijzigd dat de conformiteit met de richtlijn 2014/53/EU in het gedrang is gekomen,
en/of (vervolgens) als fabrikanten in de zin van artikel 10.7 Telecommunicatiewet en/of Richtlijn nr. 2014/53 EU in strijd hebben gehandeld niet artikel 10.3 Telecommunicatiewet door niet te voldoen aan de verplichtingen gesteld bij (de) artikel(en) 10 en/of 17 en/of 21, eerste, tweede en/of derde lid van Richtlijn nr. 2014/53/EU,
immers hebben zij
- de microfoons uit deze telefoons verwijderd en/of laten verwijderen en/of
- ( vervolgens) nagelaten om zijn/hun (handels)naam en/of adres op deze telefoons, althans radioapparaten te (laten) plaatsen en/of
- nagelaten een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure uit te (laten) voeren en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring op te (laten) stellen en/of
- nagelaten de (bijbehorende) CE-markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring (D0C) te verstrekken aan kopers van de telefoon(s), althans radioapparaten,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven.
artikel 1. 2 en 9 WED jo. 10.1 en 10.3 TW jo 51 Sr
art 1 ahf/ond 1° Wet op de economische delicten
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en 9 mei 2017,
te Amsterdam, Almere, Bussum, Diemen, Huizen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
(van 1 januari 2014 tot 28 december 2016)
uitrusting in de zin van artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, te weten (mobiele) (PGP) telefoons, in de handel heeft gebracht en/of heeft verhandeld, terwijl niet werd voldaan aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a,b,c en e van de Telecommunicatiewet gestelde voorschriften (zoals nader beschreven in de artikelen 3, 6, 10 en 12 van Richtlijn nr 1999/5/EG en/of in de artikelen 8, 10 en 13 van het Besluit randapparaten en
radioapparaten 2007),
immers heeft hij en/of zijn mededaders
- nagelaten zijn/hun naam op de telefoons, althans de uitrusting, te vermelden en/of
- nagelaten te voldoen aan een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure en/of
- nagelaten de vereiste (CE-) markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten aan de gebruiker van de telefoons, althans de uitrusting, een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor de apparaten (telefoons) bestemd waren, te verstrekken
en
(van 28 december 2016 tot en met 9 mei 2017)
(een) reeds in de handel gebrachte (mobiele) (PGP)telefoons, althans radioapparaten, zodanig heeft gewijzigd dat de conformiteit met de richtlijn 2014/53/EU in het gedrang is gekomen,
en/of (vervolgens) als fabrikanten in de zin van artikel 10.7 Telecommunicatiewet en/of Richtlijn nr. 2014/53 EU) in strijd heeft gehandeld met artikel 10.3 Telecommunicatiewet door niet te voldoen aan de verplichtingen gesteld bij (de) artikel(en) 10 en/of 17 en/of 21, eerste, tweede en/of derde lid van Richtlijn nr. 2014/53/EU,
immers heeft hij en/of zijn mededaders
- de microfoons uit deze telefoons verwijderd en/of laten verwijderen en/of
- ( vervolgens) nagelaten om zijn/hun (handels)naam en/of adres op deze telefoons, althans radioapparaten te (laten) plaatsen en/of
- nagelaten een relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure uit te (laten) voeren en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring op te (laten) stellen en/of
- nagelaten de (bijbehorende) CE-markering aan te (laten) brengen en/of
- nagelaten een EU-conformiteitsverklaring (D0C) te verstrekken aan kopers van de telefoon(s), althans radioapparaten,
artikel 1, 2 en 9 WED jo. 10.1 en 10.3 TW
art 1 ahf/ond 1° Wet op de economische delicten
5.
[bedrijf02] BV,
op of omstreeks 9 mei 2017, althans in de periode 6 januari 2015 t/m 9 mei 2017,
te Amsterdam, Diemen, Huizen en/of Zeewolde, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste (kopieën van) facturen, te weten:
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 6 januari 2015 en invoice nummer 201501/005 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 557) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/006 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 558) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/007 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 559) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 6 februari 2015 en invoice nummer 201502/008 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 560) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 9 februari 2015 en invoice nummer 201502/009 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 561);
(elk) zijnde (een) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van (enig) feiten te dienen,
terwijl hij/zij wisten en/althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze geschriften bestemd zijn voor gebruik, als ware die geschriften (telkens) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) valselijk op/in deze facturen zijn vermeld:
- gefingeerde, althans onjuiste (verschuldigde) bedragen en/of
- gefingeerde, althans onjuiste geleverde (aantallen) goederen en diensten
en/of bestaande dat gebruik hierin dat betreffende facturen aan de [naam02] zijn verstrekt ten behoeve van de administratie/boekhouding en/of (vervolgens) door [naam02] in de administratie/boekhouding zijn opgenomen,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en)althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven,
artikel 225 lid 2 jo 51 Sr
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
op of omstreeks 9 mei 2017, althans in de periode 6 januari 2015 t/m 9 mei 2017,
te Amsterdam, Diemen, Huizen en/of Zeewolde, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste (kopieën van) facturen, te weten:
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 6 januari 2015 en invoice nummer 201501/005 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 557) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/006 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 558) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 28 januari 2015 en invoice nummer 201501/007 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 559) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 6 februari 2015 en invoice nummer 201502/008 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 560) en/of
- Factuur van [naam01] gericht aan [bedrijf02] b.v. met datum 9 februari 2015 en invoice nummer 201502/009 (ZD Valsheid in geschrifte pagina 561);
(elk) zijnde (een) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van (enig) feiten te dienen
terwijl hij/zij wisten en/althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze geschriften bestemd zijn voor gebruik, als ware die geschriften (telkens) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) valselijk op/in deze facturen zijn vermeld:
- gefingeerde, althans onjuiste (verschuldigde) bedragen en/of
- gefingeerde, althans onjuiste geleverde (aantallen) goederen en diensten
en/of bestaande dat gebruik hierin dat betreffende facturen aan de [naam02] zijn verstrekt ten behoeve van de administratie/boekhouding en/of (vervolgens) door [naam02] in de administratie boekhouding zijn opgenomen,
artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
6.
hij,
in of omstreeks de periode 4 maart 2016 t/m 27 april 2017, te Amsterdam, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk (een) personen die schuldig zijn of verdachte zijn van (enig) misdrijf behulpzaam zijn geweest in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie en/of
nadat (enig) misdrijven zijn gepleegd, met het oogmerk om die misdrijven te bedekken en/of de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop en/of waarmede het de misdrijven zijn gepleegd en/of een of meer anderen sporen van de misdrijven heeft vernietigd en/of heeft weggemaakt en/of heeft verborgen en/of en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken en/of
opzettelijk een of meer voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen, heeft verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
de berichten en/of gegevens op/van/gekoppeld aan (een) telefoons, gebruikmakend van de e-mailadressen
- [e_mail01] ( [wachtwoord01] ) en/of
- [e_mail02] ( [wachtwoord02] ) en/of
- [e_mail03] ( [wachtwoord03] ) en/of
- [e_mail04] ( [wachtwoord04] ),
althans enig e-mailadres met extensie [extensie01] ,
(op afstand) verwijderd/laten verwijderen, terwijl deze telefoons door de politie voor onderzoek naar (een) strafbare feiten in beslag genomen waren.
Artikel 189 Wetboek van Strafrecht
OF
hij,
in of omstreeks de periode 4 maart 2016 t/m 27 april 2017, te Amsterdam, althans elders in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk (een) personen die schuldig zijn of verdachte zijn van (enig) misdrijf behulpzaam zijn geweest in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie en/of
nadat (enig) misdrijven zijn gepleegd, met het oogmerk om die misdrijven te bedekken en/of de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop en/of waarmede de misdrijven zijn gepleegd en/of een of meer anderen sporen van de misdrijven heeft vernietigd en/of heeft weggemaakt en/of heeft verborgen en/of en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken en/of
opzettelijk een of meer voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen, heeft verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
de berichten en/of gegevens op/van/gekoppeld aan (een) telefoons, gebruikmakend van de e-mailadressen
- [e_mail01] ( [wachtwoord01] ) en/of
- [e_mail05] ( [wachtwoord02] ) en/of
- [e_mail03] ( [wachtwoord03] ) en/of
- [e_mail06] ( [wachtwoord04] ),
althans enig e-mailadres met extensie [extensie01] ,
(op afstand) te verwijderen/laten verwijderen, terwijl deze telefoons door de politie voor onderzoek naar strafbare feiten in beslag genomen waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
artikel 45 jo 189 Wetboek van Strafrecht
art 189 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1996-97, 25 533, nr. 3, p. 51.
2.Stcrt. 2016, 19418, p. 2, 3 en 7.
3.Procesdossier met witwasdossier, p. 11-25.