In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten, [persoon A] en [persoon B], over de verdeling van inboedelgoederen na hun echtscheiding. De rechtbank had eerder in een beschikking van 8 maart 2022 bepaald dat de inboedel bij helfte moest worden verdeeld, maar [persoon A] stelt dat deze verdeling nog niet heeft plaatsgevonden. Hij vordert de helft van de waarde van de inboedel, geschat op € 11.643,-, terwijl [persoon B] betwist dat er nog een verdeling moet plaatsvinden en de waarde van de inboedel op € 4.368,- schat. De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] geen nieuwe verdelingsvordering kan instellen, omdat de eerdere beslissing bindend is. Wel kan hij een nakomingsvordering instellen, waarvoor de kantonrechter een schadevergoeding van € 2.184,- toekent aan [persoon A] omdat [persoon B] niet heeft meegewerkt aan de verdeling.
Daarnaast heeft [persoon B] een tegenvordering ingesteld voor extra kosten die zij heeft moeten maken door de vertraging in de afwikkeling van de echtscheiding, en eist zij een bedrag van € 73.143,73 van [persoon A]. De kantonrechter oordeelt dat zij in reconventie recht heeft op een bedrag van € 4.347,- van [persoon A] vanwege onrechtmatig handelen, omdat hij niet heeft meegewerkt aan de levering van de woning. De kantonrechter wijst ook andere vorderingen van [persoon B] af, zoals de kosten voor de hypotheekadviseur en deurwaarderskosten, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.