ECLI:NL:RBROT:2024:5567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10619506 CV EXPL 23-20624
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van inboedel en schadevergoeding tussen ex-echtgenoten na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten, [persoon A] en [persoon B], over de verdeling van inboedelgoederen na hun echtscheiding. De rechtbank had eerder in een beschikking van 8 maart 2022 bepaald dat de inboedel bij helfte moest worden verdeeld, maar [persoon A] stelt dat deze verdeling nog niet heeft plaatsgevonden. Hij vordert de helft van de waarde van de inboedel, geschat op € 11.643,-, terwijl [persoon B] betwist dat er nog een verdeling moet plaatsvinden en de waarde van de inboedel op € 4.368,- schat. De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] geen nieuwe verdelingsvordering kan instellen, omdat de eerdere beslissing bindend is. Wel kan hij een nakomingsvordering instellen, waarvoor de kantonrechter een schadevergoeding van € 2.184,- toekent aan [persoon A] omdat [persoon B] niet heeft meegewerkt aan de verdeling.

Daarnaast heeft [persoon B] een tegenvordering ingesteld voor extra kosten die zij heeft moeten maken door de vertraging in de afwikkeling van de echtscheiding, en eist zij een bedrag van € 73.143,73 van [persoon A]. De kantonrechter oordeelt dat zij in reconventie recht heeft op een bedrag van € 4.347,- van [persoon A] vanwege onrechtmatig handelen, omdat hij niet heeft meegewerkt aan de levering van de woning. De kantonrechter wijst ook andere vorderingen van [persoon B] af, zoals de kosten voor de hypotheekadviseur en deurwaarderskosten, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10619506 CV EXPL 23-20624
datum uitspraak: 31 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: Ridderkerk,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
eiser in het incident,
gemachtigde: mr. S.A. Ray,
tegen
[persoon B],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. D. de Heuvel.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie, met bijlagen;
  • de repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie, tevens houdende een incidentele vordering exceptie van onbevoegdheid;
  • de dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, tevens vermeerdering van eis, met bijlagen;
  • de dupliek in reconventie, met bijlage;
  • de akte uitlating stukken (zijdens [persoon B] aangeduid als dupliek in reconventie) van [persoon B] , met bijlage.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[persoon A] en [persoon B] waren met elkaar getrouwd. Deze procedure gaat over de verdeling van de inboedelgoederen. De rechtbank heeft in de beschikking van 8 maart 2022 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en verder onder meer beslist dat de verdeling van de gemeenschap dient plaats te vinden zoals overwogen onder ro. 2.7.19. t/m 2.7.50 van de beschikking. Onder ro. 2.7.33 van de beschikking is overwogen dat de inboedel bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. De peildatum voor de omvang van de inboedel is 24 maart 2021. [persoon A] stelt in deze procedure dat de inboedel niet verdeeld is en wil daarom de helft van de (door hem geschatte) waarde van de inboedel hebben. Dat komt neer op een bedrag van € 11.643,-. [persoon B] is het niet met die vordering eens en beroept zich er allereerst op dat er al een onherroepelijke beslissing over de verdeling is genomen in de echtscheidingsbeschikking. Daarnaast geeft zij aan dat het door [persoon A] gemaakte overzicht en zijn waardering niet kloppen. Zo heeft [persoon A] al spullen uit de boedel meegenomen die meer dan de helft van de waarde vertegenwoordigen en heeft hij de goederen, die vaak al jaren oud waren, te hoog gewaardeerd. [persoon B] heeft een eigen overzicht gemaakt en begroot de totale waarde van de inboedel op een bedrag van € 4.368,-.
2.2.
[persoon B] heeft een tegenvordering ingesteld. Zij wil onder meer een vergoeding van de extra kosten die zij heeft moeten maken ter zake van de afwikkeling van de echtscheiding en de hogere hypotheekrente. Volgens haar is [persoon A] aansprakelijk voor die kosten, omdat hij de afwikkeling heeft getraineerd. Zij eist – na vermeerdering van eis – een bedrag van € 73.143,73 van [persoon A] .
Exceptie van onbevoegdheid: geen verwijzing, kantonrechter bevoegd
2.3.
[persoon A] heeft een beroep gedaan op de exceptie van onbevoegdheid. Gelet op de hoogte van de vordering die [persoon B] in reconventie heeft ingesteld, zou de kantonrechter niet (meer) bevoegd zijn in deze zaak en zou verwijzing naar de team handel en haven van deze rechtbank moeten plaatsvinden. [persoon B] is het daarmee eens.
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat zij wel degelijk bevoegd is om in deze zaak te beslissen. In artikel 97 lid 1 Rv is immers bepaald dat de rechter die in conventie bevoegd is, ook in reconventie mag beslissen, zelfs als de vordering hoger is dan € 25.000,-, als de samenhang tussen de vorderingen zich tegen een afzonderlijke behandeling verzet. Daarvan is in dit geval sprake. De vorderingen over en weer vloeien zowel in conventie als in reconventie voort uit de echtscheiding van partijen. Een van de reconventionele vorderingen heeft zelfs dezelfde grondslag, namelijk de verdeling van de inboedel. Daarom wordt in dit vonnis door de kantonrechter zowel in conventie als in reconventie beslist.
In conventie: geen nieuwe verdelingsvordering, wel een vervangende schadevergoeding van € 2.184,-
2.5.
De kantonrechter kan in deze procedure niet (opnieuw) de verdeling van de inboedel gelasten op grond van artikel 3:185 BW. [persoon A] beroept zich wel uitdrukkelijk op dit artikel, maar de rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking de verdeling al gelast op de daarin genoemde manier. De kantonrechter is aan deze beslissing gebonden.
2.6.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [persoon A] echter dat hij stelt dat [persoon B] haar verplichting om de inboedel te verdelen niet is nagekomen. Hij heeft haar wel gevraagd om dat alsnog te doen, maar dat heeft zij niet gedaan. Daarom vordert hij nu een (vervangende) schadevergoeding, bestaande uit de helft van de waarde van de inboedel. Die vordering kan de kantonrechter wel beoordelen en dat zal zij hieronder doen.
2.7.
De kantonrechter zal [persoon B] in conventie veroordelen om een schadevergoeding van € 2.184,- aan [persoon A] te betalen. Deze schadevergoeding moet zij betalen omdat zij niet heeft meegewerkt aan het feitelijk verdelen van de inboedel, zoals bepaald door de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking van 8 maart 2022. [persoon A] heeft wel om die verdeling gevraagd, maar [persoon B] was van mening dat er niet meer verdeeld hoefde te worden en heeft daarom niet aan zijn verzoek voldaan. [persoon B] is daardoor in verzuim geraakt en daarom kan [persoon A] aanspraak maken op een vervangende schadevergoeding.
2.8.
[persoon B] voert aan dat er al is verdeeld omdat [persoon A] veel inboedelgoederen zou hebben meegenomen en die goederen meer dan de helft van de waarde vertegenwoordigen. [persoon A] heeft betwist dat hij meer heeft meegenomen dan zijn persoonlijke bezittingen. [persoon B] heeft ter onderbouwing van haar stelling haar aangifte en foto’s overgelegd, maar uit die stukken blijkt niet dat zij gelijk heeft. Een aangifte is alleen een eigen verklaring en uit de foto’s blijkt ook niet dat [persoon A] (waardevolle) inboedelgoederen heeft meegenomen. Daarom staat niet vast dat [persoon A] goederen heeft meegenomen en ook niet dat die meer dan de helft van de waarde van de inboedel vertegenwoordigen. Het uitgangspunt is daarom dat de goederen die staan vermeld op de lijsten die beide partijen bij hun processtukken hebben overgelegd verdeeld hadden moeten worden.
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat de waarde van de te verdelen goederen moet worden gesteld op € 4.368,- in totaal. Dit is het bedrag dat [persoon B] heeft berekend en de kantonrechter acht dit bedrag deugdelijk onderbouwd en reëel. [persoon A] komt tot een veel hogere waarde, van in totaal € 23.286,-, maar uit de door hem overgelegde lijst blijkt dat hij voor veel goederen een wel heel beperkte afschrijving hanteert, zonder hiervoor een goede verklaring te geven. [persoon B] heeft uitvoerig betwist dat de waardes die [persoon A] hanteert kloppen en heeft die betwisting onderbouwd door in haar lijst informatie op te nemen over de ouderdom van de zaken. Ook de stelling van [persoon A] dat de inboedel veel waard was omdat meubels van een ontwerper in Oekraïne zijn gekocht, heeft [persoon B] gemotiveerd betwist, door te onderbouwen dat deze spullen juist in Oekraïne zijn gekocht omdat ze daar zo goedkoop waren. Gezien deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [persoon A] gelegen om zijn standpunten nader te onderbouwen. Dit klemt te meer omdat [persoon A] eerder nog de waarde van de inboedel op een aanzienlijk lager bedrag inschatte; in een e-mail van zijn gemachtigde aan de gemachtigde van [persoon B] van 7 oktober 2022 wordt de waarde gesteld op € 9.500,-. Hij heeft niet uitgelegd waarom ten tijde van het starten van deze procedure de waarde zou zijn gestegen naar € 23.286, terwijl het juist voor de hand ligt dat de waarde is gedaald vanwege afschrijvingen. Dit alles maakt dat de kantonrechter uitgaat van de onderbouwde berekening van [persoon B] en de waarde vaststelt op het bedrag van € 4.368,-. [persoon A] heeft recht op een schadevergoeding gelijk aan de helft van dat bedrag en dat is € 2.184,-.
In reconventie: [persoon A] moet € 4.347,- aan [persoon B] betalen
Overbedelingsvordering
2.10.
[persoon B] vordert voorwaardelijk, voor het geval een beslissing wordt genomen over de verdeling van de inboedel, een bedrag van € 933,- van [persoon A] . Dit omdat de goederen die hij heeft meegenomen een hogere waarde zouden hebben dan zijn aandeel in de gemeenschap. De kantonrechter heeft hiervoor (onder 2.8) overwogen dat niet vast staat dat [persoon A] de goederen heeft meegenomen. Dit geldt ook in reconventie. Daarom is er geen grondslag om [persoon A] in reconventie te veroordelen nog enig bedrag aan [persoon B] te betalen vanwege de verdeling van de inboedel.
Notariskosten
2.11.
[persoon B] vordert primair een bedrag van € 3.461,73 en subsidiair € 1.949,23 van [persoon A] vanwege (extra) notariskosten voor de levering van de woning. Zij heeft het aandeel van [persoon A] in de voormalige gemeenschappelijke woning overgenomen, waardoor deze volledig haar eigendom is geworden. Zij vindt dat [persoon A] de extra kosten die zijn gemaakt (ten opzichte van de oorspronkelijke opgave) moet betalen, omdat de levering door zijn toedoen is uitgesteld. Dit gaat om € 3.025,-. Daarnaast maakt zij aanspraak op betaling van de helft van de notariskosten voor de levering die sowieso gemaakt zouden worden (50% van € 873,45), omdat uit de echtscheidingsbeschikking volgt dat ieder de helft hiervan betaalt.
2.12.
[persoon A] betwist dat door zijn toedoen extra kosten zijn gemaakt. Volgens hem komt dit door fouten die de notaris heeft gemaakt en door [persoon B] zelf. In de akte van levering zou bovendien staan dat [persoon B] alle kosten betaalt; daarom zou hij niet (meer) de helft van de leveringskosten hoeven betalen.
2.13.
De kantonrechter wijst een bedrag van € 3.025,- toe. [persoon A] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [persoon B] door niet mee te werken aan de levering van de woning. Hij was op grond van de echtscheidingsbeschikking verplicht om hieraan mee te werken en dat heeft hij ten onrechte niet gedaan. Er stond een afspraak gepland op 25 juli 2022, die is verplaatst naar 4 augustus 2022 omdat [persoon A] niet had bevestigd of hij zou verschijnen, zelf of door een volmacht. Op 4 augustus 2022 is [persoon A] wel verschenen, maar weigerde hij de akte van verdeling te tekenen, ondanks dat zijn advocaat had bevestigd dat hij dat wel zou doen. Zijn opmerkingen op het concept, dat hij al op 26 juli 2022 had ontvangen, had [persoon A] pas één uur vóór de afspraak doorgegeven. De opmerkingen van [persoon A] hebben slechts geleid tot één kleine wijziging, waarmee [persoon B] akkoord is gegaan. Dit alles maakt, zoals de rechter van deze rechtbank in kort geding ook al oordeelde bij vonnis van 5 september 2022 en dan met name rechtsoverweging 5.10, dat [persoon A] ten onrechte heeft geweigerd om mee te werken aan de verdeling. [persoon A] had zijn (herhaalde) verweer dat de vertraging niet aan hem, maar aan de notaris en [persoon B] zelf te wijten zou zijn, meer handen en voeten moeten geven. Dat heeft hij niet gedaan. Zijn verweer wordt daarom gepasseerd en de kantonrechter komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank in kort geding. Hiermee staat de onrechtmatige daad en de toerekenbaarheid daarvan aan [persoon A] vast.
2.14.
Vast staat ook dat [persoon B] door het onrechtmatig handelen schade heeft geleden. De leveringskosten zijn door het uitstel immers hoger dan deze zouden zijn geweest als [persoon A] wel tijdig aan de levering had meegewerkt. Niet gebleken is dat de extra kosten een andere oorzaak hebben dan het uitstel door toedoen van [persoon A] .
2.15.
[persoon B] maakt ook aanspraak op betaling van 50% van de oorspronkelijk begrote kosten door [persoon A] . Dat hoeft hij echter niet te betalen. In de akte van levering is, in afwijking van wat in de echtscheidingsbeschikking staat en wat in de oorspronkelijke nota van afrekening staat, opgenomen dat [persoon B] de leveringskosten voor haar rekening neemt. [persoon A] heeft een beroep op die nadere afspraak gedaan en [persoon B] heeft niet (meer) toegelicht waarom die nadere afspraak niet zou gelden of alsnog opzij gezet zou moeten worden. Dit deel van de vordering (€ 436,73) wordt daarom niet toegewezen.
2.16.
Omdat de grondslag voor de vordering van [persoon B] een onrechtmatige daad is, hoefde zij [persoon A] niet eerst in gebreke zou stellen en is er geen sprake van dat hij pas na het verstrijken van de gestelde in termijn in verzuim zou kunnen raken. Bovendien was voor de levering een datum afgesproken en heeft [persoon A] toen (ten onrechte) niet meegewerkt aan de levering. Aan het ontbreken van een ingebrekestelling worden daarom geen consequenties verbonden. Dit geldt niet alleen voor deze vordering, maar ook voor de hierna te bespreken vorderingen van [persoon B] .
2.17.
Anders dan [persoon A] stelt is geen sprake van (algehele) kwijting voor de leveringskosten in de akte van levering. De kwijting en décharge gaan over de in de akte genoemde vermogensbestanddelen, niet over de kosten die met de levering te maken hebben. Ditzelfde geldt voor de hierna te bespreken kosten die [persoon B] vordert.
Kosten hypotheekadviseur
2.18.
[persoon B] vordert een bedrag van € 900,- vanwege extra kosten van de hypotheekadviseur, die volgens haar zijn ontstaan doordat [persoon A] niet meewerkte aan de levering. [persoon A] betwist onder meer het causaal verband. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat uit de door [persoon B] overgelegde stukken - en ook anderszins - niet blijkt dat dit inderdaad om extra kosten gaat die zijn gemaakt vanwege de vertraging. De hypotheekadviseur heeft deze kosten benoemd als “bijkomend/overig” en later heeft hij verklaard:
“(…) but the case is very complicated, took almost 1 year and many hours of work. I have adjusted my price accordingly for EUR 900.”
Hieruit blijkt alleen dat er veel werk is geweest, maar niet dat er een causaal verband is tussen de meerprijs en het onrechtmatig handelen van [persoon A] . De vordering strandt hierop.
Taxatiekosten
2.19.
De extra taxatiekosten van € 475,- die [persoon B] vordert zijn wel toewijsbaar. Zij heeft uitgelegd dat zij door de vertraging, die aan [persoon A] te wijten is, een extra taxatie heeft moeten laten uitvoeren. De eerste taxatie was niet meer geldig omdat de zesmaandentermijn die daarvoor geldt was verstreken. Hiervoor is al overwogen dat [persoon A] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de vertraging aan hem te wijten is. Het verband tussen de extra kosten en de vertraging staat vast. De hoogte van de vordering is niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Tolk/vertaler
2.20.
Ook de extra kosten voor het inschakelen van een tolk/vertaler zijn toewijsbaar. Dit gaat om een bedrag van € 847,-. De hoogte van deze kosten is ook niet betwist. [persoon B] heeft daarnaast voldoende toegelicht en onderbouwd dat dit gaat om vertaalwerk bij de tweede en derde notarisafspraak, dat niet nodig was geweest als [persoon A] tijdig had meegewerkt aan de levering van de woning. Ook het verband tussen deze schade en het onrechtmatig handelen van [persoon A] staat daarom vast.
Procedure in de Oekraïne
2.21.
[persoon B] geeft in haar conclusie van eis in reconventie aan dat zij kosten heeft moeten maken vanwege een procedure in Oekraïne, onder meer bestaande uit kosten voor een advocaat, griffierecht, vertalingen en legalisatie. Nog daargelaten dat zij niet heeft onderbouwd dat en waarom het hier schade betreft die [persoon A] moet dragen, ontbreekt een vordering terzake. Dit punt wordt daarom in de beoordeling verder buiten beschouwing gelaten.
Deurwaarderskosten
2.22.
[persoon B] vordert een bedrag van € 4.810,- aan deurwaarderskosten, die zij heeft moeten maken omdat [persoon A] niet meewerkte aan de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking. Die vordering wordt afgewezen. De kosten van tenuitvoerlegging van een gerechtelijke uitspraak kunnen worden verhaald, daarvoor heeft [persoon B] geen nieuwe uitspraak (titel) nodig. Voor zover zij meent aanspraak te kunnen maken op een hoger bedrag dan zij kan of heeft kunnen innen bij [persoon A] , heeft zij onvoldoende onderbouwd waarom die extra kosten zijn gemaakt en op grond waarvan zij die op [persoon A] zou kunnen verhalen.
Rentestijging
2.23.
[persoon B] vordert van [persoon A] schadevergoeding omdat zij een hogere hypotheekrente zou moeten betalen. Zij stelt dat zij een rente van 4,06% moet betalen in plaats van 1,29%, omdat zij de hypothecaire geldlening door toedoen van [persoon A] pas negen maanden na de geplande datum heeft kunnen afsluiten. De voorwaarden zouden in die periode ongunstiger zijn geworden. [persoon B] heeft de schade eerst berekend op € 26.000,- en nu - na vermeerdering van haar eis - vordert zij een bedrag van € 61.717,-. Zij verwijst daarbij in eerste instantie naar de twee door haar overgelegde hypotheekberekeningen, waarin wordt uitgegaan van een beginschuld van € 160.766,- een looptijd van 23 jaar en een rente van respectievelijk 1,29% en 4,06%. De totaal te betalen rente is dan in totaal respectievelijk € 24.886,- en € 78.325,-.
2.24.
[persoon A] heeft deze vordering betwist en voert aan dat [persoon B] haar vordering op geen enkele manier heeft onderbouwd en ook niet heeft aangegeven hoe zij deze bedragen heeft berekend. Bovendien rustte op haar een schadebeperkingsplicht. Als zij inderdaad een hypotheekrente van 1,29% had bedongen, had zij – tegen betaling van een vergoeding – deze offerte moeten verlengen. Ook betwist [persoon A] het causaal verband.
2.25.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de nadere toelichting van [persoon B] bij conclusie tot vermeerdering van eis (laatste pagina van productie 22) volgt dat zij de schade raamt op een bedrag van € 53.439,-. Dit is het verschil tussen € 78.325,- en € 24.886,- in plaats van het door haar gevorderde bedrag van € 61.717,-. Dit hogere bedrag is daarom sowieso niet toewijsbaar, omdat het niet is onderbouwd.
2.26.
Uit de [persoon A] overgelegde Kadastergegevens en de hypotheekakte volgt dat op 16 september 2022 ten gunste van Argenta Spaarbank N.V. een tweede hypotheek is gevestigd ter hoogte van € 163.000,-. Het rentepercentage dat in deze hypotheekakte staat genoemd is een percentage van 1,29 % over een bedrag van € 113.000,- met een aflossingstermijn van 15 jaar. Daarnaast is er op 5 september 2014, door beide partijen gezamenlijk, een eerste hypothecaire geldlening afgesloten bij Argenta Spaarbank N.V. ter hoogte van een bedrag van € 218.400,- met een looptijd van 30 jaar en een rente van 2,2%.
[persoon B] heeft bij nadere akte nog een stuk overgelegd waarop te lezen valt dat op de woning een hypotheek is gevestigd met een oorspronkelijk bedrag van € 218.400,- en een einde van de looptijd op 1 augustus 2045 tegen een rente van 4,06%.
Van [persoon B] had verwacht mogen worden dat zij deze productie eerder in de procedure had overgelegd, aangezien [persoon A] al bij antwoord in reconventie uitvoerig verweer heeft gevoerd tegen deze vordering. Daarnaast roept dit stuk vragen op bezien in de context van de hiervoor genoemde kadastrale gegevens en de hypotheekaktes. Een toelichting op dit stuk heeft [persoon B] echter niet gegeven en dat had zij wel moeten doen. Gezien het verweer door [persoon A] had [persoon B] ten minste moeten aangeven dat en waarom op basis hiervan kan worden vastgesteld wat haar schade is. Daarnaast is [persoon B] ook niet concreet ingegaan op het beroep van [persoon A] op haar schadebeperkingsplicht; zij heeft niet aangegeven waarom het voor haar niet mogelijk was om – al dan niet tegen betaling van een bepaald bedrag – de hypotheekofferte (met een percentage van 1,29%) te verlengen.
2.27.
Kortom, [persoon B] heeft dit deel van haar vordering onvoldoende onderbouwd, wat gezien de uitvoerige gemotiveerde betwisting door [persoon A] wel van haar mocht worden verwacht. Om die reden wijst de kantonrechter haar vordering af.
Proceskosten worden gecompenseerd
2.28.
[persoon B] wil dat [persoon A] in de proceskosten wordt veroordeeld, in afwijking van het uitgangspunt dat in procedures als deze, tussen ex-echtgenoten, de proceskosten worden gecompenseerd. Afwijking van dit uitgangspunt is een uitzondering en daarvoor zou reden kunnen zijn als [persoon A] zonder goede reden een procedure zou zijn begonnen. Dat is niet het geval; hij krijgt in conventie immers een deel van zijn vordering toegewezen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om hem in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten - ook in het incident - worden, ook vanwege de uitkomst waarbij beide partijen maar deels gelijk krijgen, gecompenseerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
3.1.
wijst de vordering af;
in conventie:
3.2.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen € 2.184,-;
in reconventie:
3.3.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon B] te betalen € 4.347,-;
in het incident, in conventie en in reconventie:
3.4.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
51909