ECLI:NL:RBROT:2024:556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23-1103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wettelijke schuldsaneringsregeling met afwijzing eerdere ingangsdatum

In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld tijdens een zitting op 19 januari 2024. Verzoekster verkeert in een situatie waarin zij heeft opgehouden te betalen, en er zijn geen voldoende gronden gebleken voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft verzoekster toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft het verzoek om een eerdere ingangsdatum afgewezen. Verzoekster had verzocht om een eerdere ingangsdatum van de regeling, onderbouwd met het argument dat zij tijdens schuldhulpverlening met budgetbeheer had gespaard voor haar schuldeisers. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het niet duidelijk is of verzoekster aan haar afdrachtsverplichtingen heeft voldaan gedurende de periode van schuldhulpverlening en beschermingsbewind. De ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op 26 januari 2024, met een looptijd van 18 maanden. De rechtbank heeft mr. M. Aukema benoemd tot rechter-commissaris en heeft verdere instructies gegeven aan de bewindvoerder.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 26 januari 2024
[verzoekster01],
[adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van
19 januari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- [verzoekster01] , verzoekster;
- [naam01] , schuldhulpverlener;
- W.I. Kroep, beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoekster verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoekster zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de looptijd van de schuldsaneringsregeling overweegt de rechtbank als volgt. Door verzoekster is verzocht om een eerdere ingangsdatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daartoe is ter zitting aangevoerd dat verzoekster tijdens schuldhulpverlening met behulp van budgetbeheer heeft gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en dat dit bedrag (€ 2.128,81) kan worden geduid als 36 maanden maal € 55 .
In het kader van een verzoek tot het bepalen van een eerdere ingangsdatum dient de rechtbank te beoordelen of verzoekster, naast de overige verplichtingen, de verplichting om inkomsten boven het vrij te laten bedrag af te dragen naar behoren heeft nageleefd. De rechtbank heeft ter zitting verzocht om stukken die de opbouw van het spaarsaldo van verzoekster, en daarmee het verzoek om een eerdere ingangsdatum, onderbouwen. Deze stukken zijn op 22 januari 2024 ontvangen. De rechtbank heeft de stukken bekeken en stelt vast dat verzoekster met behulp van budgetbeheer tot 7 juli 2022 inderdaad een totaalbedrag van € 2.128,81 heeft gespaard. Echter, is het niet duidelijk hoeveel en welke maanden verzoekster heeft afgelost om tot dit bedrag te komen en hoelang deze periode heeft geduurd. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verzoekster gedurende het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject heeft voldaan aan haar (maandelijkse) afdrachtsverplichting. Verder kan de rechtbank niet vaststellen dat verzoekster gedurende de periode dat zij onder beschermingsbewind staat, vanaf 8 juni 2022, al haar inkomsten boven haar vrij te laten inkomen heeft afgelost of gespaard. Tenslotte ligt er sinds augustus 2023 beslag op de PW-uitkering van verzoekster waardoor zij sindsdien een bedrag van € 60,83 per maand aan de deurwaarder afdraagt en dus niet aflost aan of spaart voor de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot het bepalen van een eerdere ingangsdatum af en stelt de ingangsdatum van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling vast op 26 januari 2024.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster01],
geboren op [geboortedatum01] -1961 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ;
voorheen handelend onder de naam van [handelsnaam01] ,
gevestigd [vestigingsadres01] , [postcode02] [vestigingsplaats01] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden, te rekenen vanaf
26 januari 2024, waardoor deze termijn eindigt op 26 juli 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder L. Hordijk,
gevestigd te Postbus 68,
2650 AB Berkel en Rodenrijs;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.