ECLI:NL:RBROT:2024:5550

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/10/678844 / KG ZA 24-413 & C/10/679473 / KG RK 24-601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing en opnieuw leggen van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, hebben de gezamenlijke erven van een erflater een kort geding aangespannen tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1]. De erven zijn verplicht om een geldlening terug te betalen aan [gedaagde 1] c.s., waarvoor conservatoir beslag is gelegd op een woning die de erven hebben geërfd. De erven hebben verzocht om opheffing van het conservatoir beslag, omdat zij willen voldoen aan een eerder vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek tot opheffing van het beslag onder voorwaarden is toegewezen en het verzoek tot opnieuw leggen van conservatoir beslag is afgewezen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de erven voldoende belang hebben bij de opheffing van het beslag, aangezien zij willen voldoen aan een veroordelend vonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat het conservatoir beslag onnodig is, omdat de erven in staat zijn om een hypotheek op de woning te vestigen en daarmee de vordering van [gedaagde 1] c.s. te voldoen. De rechtbank heeft de opheffing van het beslag onder de voorwaarde verbonden dat gelijktijdig met de opheffing een hypotheekrecht wordt gevestigd en het verschuldigde bedrag aan [gedaagde 1] c.s. wordt betaald.

Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd aan [gedaagde 1] c.s. voor het geval zij niet voldoen aan de veroordeling tot opheffing van het beslag. Het verzoek van [gedaagde 1] c.s. om opnieuw conservatoir beslag te leggen is afgewezen, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen hogere vordering hebben dan waarvoor reeds een executoriale titel bestaat. De proceskosten zijn toegewezen aan de erven, terwijl de kosten in het beslagrekest zijn gecompenseerd.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaak-/rolnummers: C/10/678844 / KG ZA 24-413 & C/10/679473 / KG RK 24-601
Vonnis in kort geding van 12 juni 2024
in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/678844 / KG ZA 24-413 (‘het kort geding’) van
DE GEZAMENLIJKE ERVEN VAN [erflater],
laatste woonplaats: Vlaardingen,
eisers,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: Rozenburg,
2.
[gedaagde 2],
woonplaats: Vlaardingen,
3.
[gedaagde 3],
woonplaats: Huizen,
4.
[gedaagde 4],
woonplaats: Vlaardingen,
5.
[gedaagde 5],
woonplaats: Vlaardingen,
gedaagden,
advocaat mr. L.E.Y. Verkerk te Ridderkerk,
en beschikking op het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag
in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/679473 / KG RK 24-601 (‘het beslagrekest’) van

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: Rozenburg,
2.
[gedaagde 2],
woonplaats: Vlaardingen,
3.
[gedaagde 3],
woonplaats: Huizen,
4.
[gedaagde 4],
woonplaats: Vlaardingen,
5.
[gedaagde 5],
woonplaats: Vlaardingen,
gedaagden,
advocaat mr. L.E.Y. Verkerk te Ridderkerk,
tegen
DE GEZAMENLIJKE ERVEN VAN [erflater],
laatste woonplaats: Vlaardingen,
eisers,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen.
De partijen worden hierna ‘de Erven’ en ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in het kort geding blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2024, met bijlagen 1 tot en met 5;
  • de bijlagen 1 en 2 van [gedaagde 1] c.s.;
  • de brief van 28 mei 2024 van de Erven, met een bijlage.
1.2.
Het verloop van de procedure in het beslagrekest blijkt uit:
  • het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag, met bijlagen 1 tot en met 15;
  • de brief van 24 mei 2024 van de griffie van deze rechtbank aan [gedaagde 1] c.s., met vragen van de voorzieningenrechter naar aanleiding van het verzoekschrift;
  • de brief van 24 mei 2024 van [gedaagde 1] c.s., met antwoorden op de door de voorzieningenrechter gestelde vragen;
1.3.
Het kort geding en het beslagrekest zijn op 29 mei 2024 gelijktijdig behandeld tijdens een mondelinge behandeling. De advocaat van [gedaagde 1] c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen voorgedragen, die aan de procesdossiers zijn toegevoegd.
1.4.
De uitspraak in het kort geding en op het beslagrekest is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Waar gaan de zaken over?

2.1.
De Erven moeten een geldlening terugbetalen aan [gedaagde 1] c.s. [gedaagde 1] c.s. hebben als zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening conservatoir beslag laten leggen op een woning die de Erven hebben geërfd. De partijen verschillen van mening over de hoogte van de geldlening die de Erven aan [gedaagde 1] c.s. moeten terugbetalen. Volgens de Erven heeft deze rechtbank in een vonnis van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2134, terecht geoordeeld dat zij nog € 87.125,00 (inclusief buitengerechtelijke incassokosten) aan [gedaagde 1] c.s. moeten terugbetalen. De Erven willen aan deze veroordeling voldoen door een hypotheek op de woning te vestigen en het bedrag van de daarmee mogelijk gemaakte geldlening aan [gedaagde 1] c.s. te betalen, maar dat kan niet zolang er conservatoir beslag op de woning rust. Daarom – en omdat deze rechtbank volgens de Erven in een tussenvonnis van 28 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5098, terecht heeft overwogen dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig conservatoir beslag op de woning hebben gelegd – eisen de Erven in deze zaak dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om het conservatoir beslag op te heffen. [gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de eis van de Erven, omdat de Erven geen voldoende (spoedeisend) belang hebben, [gedaagde 1] c.s. – in tegenstelling tot het oordeel van deze rechtbank – recht hebben op de terugbetaling van een hoger bedrag (het oorspronkelijk geleende bedrag plus een contractuele rente van 6%) en er geen sprake is van onrechtmatige beslaglegging. [gedaagde 1] c.s. willen in hoger beroep gaan tegen de vonnissen van deze rechtbank en daar willen zij betogen dat zij in totaal recht hebben op de terugbetaling van € 272.779,85 van de Erven. Daarop vooruitlopend verzoeken zij dat hen verlof wordt verleend om voor dat hogere bedrag conservatoir beslag te leggen op de woning. De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde 1] c.s. onder voorwaarden om het conservatoir beslag op de woning op te heffen en wijst het verzoek tot het opnieuw leggen van conservatoir beslag op de woning af. Dit wordt hierna uitgelegd.
Voldoende (spoedeisend) belang
2.2.
[gedaagde 1] c.s. voeren in de eerste plaats aan dat de Erven geen voldoende (spoedeisend) belang bij opheffing van het conservatoir beslag hebben. Dit verweer wordt verworpen. Alleen al de omstandigheid dat de Erven willen voldoen aan een veroordelend vonnis brengt mee dat zij voldoende belang hebben bij opheffing van het conservatoir beslag. Dat belang hoeft, anders dan [gedaagde 1] c.s. menen, niet spoedeisend te zijn. Artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) biedt namelijk een eigen rechtsgang voor de opheffing van beslagen in de vorm van een kort geding bij de voorzieningenrechter. Een spoedeisend belang is geen voorwaarde voor toegang tot zo’n kort geding.
Opheffing van conservatoir beslag in het algemeen
2.3.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, als (1) op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, (2) summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag of (3), als het beslag is gelegd voor een geldvordering, voor die vordering voldoende zekerheid is gesteld (artikel 705 lid 2 Rv). Bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag moet altijd een belangenafweging plaatsvinden.
Het conservatoir beslag moet worden opgeheven
2.4.
De enkele omstandigheid dat deze rechtbank heeft overwogen dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig conservatoir beslag op de woning hebben gelegd brengt niet zondermeer mee dat het beslag moet worden opgeheven. Toch zijn [gedaagde 1] c.s., onder de hierna te noemen voorwaarde, verplicht om het conservatoir beslag te doen opheffen.
2.5.
De reden daarvoor is dat [gedaagde 1] c.s. het conservatoir beslag hebben gelegd om zeker te stellen dat hun vordering op de Erven wordt betaald en dat het beslag dus onnodig is in het geval dat de Erven de vordering van [gedaagde 1] c.s. willen (en kunnen) betalen. Dat is in deze zaak het geval. De Erven hebben voldoende aangetoond dát zij daadwerkelijk een hypotheek op de woning kunnen (en gaan) vestigen en dat [gedaagde 1] c.s. met het geld van de hypothecaire geldlening worden betaald. Zoals hierna onder 2.9. wordt overwogen, hebben [gedaagde 1] c.s. niet summierlijk aannemelijk gemaakt dat zij een hogere vordering op de Erven hebben dan waarvoor zij nu al een executoriale titel hebben (het vonnis van 27 maart 2024, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard). Met dit alles is summierlijk gebleken van het onnodige van het conservatoir beslag.
2.6.
Daar komt nog bij dat in principe een ieder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in staat moet worden gesteld om aan een veroordelend vonnis te voldoen. Voor deze zaak betekent dit dat in principe van [gedaagde 1] c.s. mag worden verwacht dat zij het conservatoir beslag op de woning opheffen om de Erven in staat te stellen daar een hypotheek op te vestigen om met de daarmee mogelijk gemaakte lening aan de veroordeling te voldoen. Dit is alleen anders als de belangen van [gedaagde 1] c.s. bij handhaving van het conservatoir beslag zwaarder wegen dan de belangen van de Erven bij opheffing van het conservatoir beslag. Dat is niet het geval (zie ook hierna onder 2.7.). Aan [gedaagde 1] c.s. kan wel worden toegegeven dat moet worden voorkomen dat [gedaagde 1] c.s. het conservatoir beslag opheffen en dat de Erven de woning vervolgens verkopen of het geld van de lening niet aan [gedaagde 1] c.s. betalen. Dit kan worden ondervangen door aan de veroordeling tot opheffing van het conservatoir beslag de voorwaarde te verbinden dat gelijktijdig met de opheffing van het beslag het vestigen van het hypotheekrecht op de woning én het betalen van het geld van de lening aan [gedaagde 1] c.s. plaatsvindt door de notaris die de Erven hebben aangezocht voor het vestigen van het hypotheekrecht (Westport Notarissen). Die voorwaarde verbindt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing dan ook aan de veroordeling.
2.7.
Een afzonderlijke belangenafweging valt ook uit in het voordeel van de Erven. Het belang van de Erven om op dit moment gevolg te geven aan het veroordelend vonnis weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde 1] c.s. om het conservatoir beslag te handhaven totdat hun hoger beroep is beoordeeld. Als in het hoger beroep wordt geoordeeld dat de Erven een hoger bedrag aan [gedaagde 1] c.s. moeten terugbetalen en het de Erven vervolgens niet lukt om een tweede hypotheek voor een hoger bedrag op de woning te vestigen, kunnen [gedaagde 1] c.s. altijd nog executoriaal beslag op de woning laten leggen en de woning executoriaal laten verkopen. Uit de door de Erven in het geding gebrachte hypotheekofferte, waarvan de inhoud door [gedaagde 1] c.s. niet is betwist, blijkt namelijk dat de waarde van de woning (inclusief de overwaarde) de vermeende vordering van [gedaagde 1] c.s. ruimschoots overstijgt. Bovendien is, anders dan [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld, niet aannemelijk geworden dat de Erven plannen hebben om de woning te verkopen.
De dwangsom
2.8.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, zoals geëist, aan de veroordeling van [gedaagde 1] c.s. een dwangsom te verbinden. Omdat de opheffing van het beslag pas kan plaatsvinden tegelijkertijd met de vestiging van een hypotheek en de betaling van het hiervoor genoemde bedrag, wordt de dwangsom verbonden aan de verplichting van [gedaagde 1] c.s. om de notaris in dit verband instructies te geven. De dwangsom wordt gesteld op € 1.000,00 met een maximum van € 50.000,00.
Het verzoek om opnieuw conservatoir beslag te leggen wordt afgewezen
2.9.
Het verzoek van [gedaagde 1] c.s. om (na opheffing van het eerder gelegde conservatoir beslag) opnieuw conservatoir beslag voor een hoger bedrag te mogen leggen, wordt afgewezen. Doordat deze rechtbank in de bodemprocedure heeft geoordeeld dat de Erven slechts € 87.125,00 aan [gedaagde 1] c.s. moeten terugbetalen, moet er op dit moment van worden uitgegaan dat [gedaagde 1] c.s. geen hogere vordering op de Erven hebben. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen na beoordeling van de vraag of in het kader van de in 2.1. bedoelde geldlening rente is afgesproken. De rechtbank heeft die vraag na bewijslevering ontkennend beantwoord. [gedaagde 1] c.s. hebben bij het beslagrekest geen documenten in het geding gebracht en/of stellingen ingenomen die de voorzieningenrechter tot het oordeel kunnen brengen dat [gedaagde 1] c.s. summierlijk aannemelijk hebben gemaakt dat in het door hen gestarte hoger beroep wordt geoordeeld dat er wél rente is afgesproken. Tot slot hebben [gedaagde 1] c.s. de door hen gestelde vrees voor verduistering tegenover de betwisting van de Erven op dit moment volstrekt onvoldoende onderbouwd om daarin aanleiding te zien toch verlof te verlenen voor het opnieuw leggen van conservatoir beslag.
De proceskosten
2.10.
[gedaagde 1] c.s. zijn in het kort geding in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Erven worden begroot op:
- dagvaarding € 139,72
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.511,72
2.11.
De Erven hebben in het beslagrekest niet om een proceskostenveroordeling verzocht en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve een proceskostenveroordeling uit te spreken. Daarom worden de proceskosten in het beslagrekest gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Deze uitspraak wordt voor wat betreft de beslissingen in het kort geding uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in het kort geding
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om het conservatoir beslag dat zij op de woning aan het adres [adres] in Vlaardingen, kadastraal bekend Gemeente Vlaardingen, sectie [sectie] , nummer [nummer] , te doen opheffen, onder de voorwaarde dat gelijktijdig met de opheffing een hypotheekrecht ten behoeve van Florius en ten laste van de Erven op de woning wordt gevestigd en een bedrag van € 87.125,00 aan [gedaagde 1] c.s. wordt voldaan;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. ter uitvoering van het onder 3.1. bepaalde Westport Notarissen te instrueren binnen twee dagen na het eerste verzoek van Westport Notarissen daartoe;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan de Erven een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij met de veroordeling onder 3.2. in gebreke blijven, met dien verstande dat zij maximaal € 50.000,00 aan dwangsommen kunnen verbeuren;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten van € 1.511,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde 1] c.s. € 92,00 extra betalen voor de kosten van betekening;
3.5.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af;
in het beslagrekest
3.7.
wijst het verzoek af;
3.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Deze uitspraak is gegeven door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
3349 / 1980