In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een 17-jarige, hierna te noemen [kind01]. Het verzoek is ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij de vader van [kind01]. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar [kind01] woont bij de vader en heeft al geruime tijd geen contact meer met de moeder. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [kind01] en er sprake zou zijn van ouderverstoting naar de moeder toe. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 hebben zowel de moeder als de vader hun standpunten toegelicht. De moeder steunt het verzoek van de GI, terwijl de vader zich verzet tegen de uithuisplaatsing en stelt dat [kind01] goed functioneert en geen isolement ervaart.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling overwogen dat een uithuisplaatsing een zeer ingrijpende maatregel is die alleen als uiterste middel moet worden ingezet. Hij heeft vastgesteld dat [kind01] momenteel goed functioneert bij de vader, naar school gaat en vrienden heeft. De kinderrechter is van mening dat de zorgen over de situatie van [kind01] niet zodanig ernstig zijn dat een uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. Bovendien is er op dit moment geen geschikte plek beschikbaar voor [kind01] en zou een uithuisplaatsing de druk op hem alleen maar verhogen. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, met de overweging dat het belang van [kind01] niet gediend is met een uithuisplaatsing.