In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, hierna aangeduid als [verzoekster], had op 1 januari 2023 een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar met de rechtsvoorganger van de werkgever, aangeduid als [verweerster]. Tijdens een voortgangsgesprek in augustus 2023 gaf [verzoekster] aan niet te willen doorgaan na het jaarcontract, waarna zij arbeidsongeschikt raakte. Op 8 november 2023 sloten partijen een vaststellingsovereenkomst, maar op 10 november 2023 ontsloeg [verweerster] [verzoekster] op staande voet, verwijzend naar het doormailen van bedrijfsgeheime informatie naar haar privémail en naar haar partner.
[Verzoekster] maakte bezwaar tegen het ontslag en verzocht om een billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat niet aan de voorwaarden voor een dergelijk ontslag was voldaan. De kantonrechter stelde vast dat er geen dringende reden was voor het ontslag, omdat de verwijten van [verweerster] onvoldoende waren onderbouwd.
De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] recht had op een transitievergoeding van € 2.236,71 en een gefixeerde schadevergoeding van € 12.993,12. De billijke vergoeding werd vastgesteld op nihil, omdat de loonschade van [verzoekster] beperkt was en zij snel een nieuwe opdracht had gevonden. Daarnaast moest [verweerster] de vakantietoeslag, niet-genoten vakantiedagen en overuren aan [verzoekster] uitbetalen. De proceskosten werden ook aan [verweerster] opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.