ECLI:NL:RBROT:2024:5499

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
678481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zorgregeling

Op 29 mei 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Aardoom-Fuchs, had de wraking aangevraagd tegen mr. J.W. Langeler, de rechter in een civiele zaak betreffende een zorgregeling met haar voormalige partner. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de aanwezigheid van een medewerker van [naam bedrijf] tijdens de zitting op 3 mei 2024, waar verzoekster bezwaren tegen had. Verzoekster stelde dat de rechter niet objectief was en dat er sprake was van schijn van vooringenomenheid, vooral door de manier waarop de rechter reageerde op het verzoek van de wederpartij om de medewerker toe te laten.

De wrakingskamer heeft de procedure en de gronden van het verzoek beoordeeld. Het oordeel was dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om de medewerker toe te laten een processuele beslissing was, genomen binnen zijn bevoegdheid. De rechter had toegelicht dat hij professionals vaak toelaat op zittingen en dat de medewerker enkel aanwezig was om te luisteren. De wrakingskamer vond geen aanwijzingen voor vooringenomenheid in de beslissing van de rechter of in zijn bejegening van verzoekster.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/678481 / HA RK 24-413
Beslissing van 29 mei 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. I. Aardoom-Fuchs,
strekkende tot de wraking van
mr. J.W. Langeler ,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoekster strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummer C/10/662207/ FA RK 23-5184. Die zaak betreft een verzoek tot schorsing dan wel wijziging van een zorgregeling tussen verzoekster en haar voormalige partner [naam 1] (hierna: de man). Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoekster, op 3 mei 2024 mondeling gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de hiervoor onder 1.1. genoemde zaak;
  • het proces-verbaal van 3 mei 2024 waarin het mondeling wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van 3 mei 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoekster en haar hiervoor genoemde advocaat;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft de rechter gewraakt, omdat de rechter een medewerker van [naam bedrijf] toestemming heeft verleend om de zitting van 3 mei 2024 bij te wonen. Verzoekster heeft gegronde bezwaren tegen de aanwezigheid van de medewerker van [naam bedrijf] . Het is een besloten zitting en [naam bedrijf] heeft in de procedure een hele vervelende rol gespeeld, de medewerker is enkel de persoonlijke begeleider van de man die verzoekster noch de minderjarige kent. De advocaat van de man heeft de rechter verzocht om [naam 2] van [naam bedrijf] tot de zitting toe te laten, maar heeft pas kort voorafgaand aan de zitting gevraagd of verzoekster akkoord was met de aanwezigheid van een medewerker van [naam bedrijf] . De advocaat van verzoekster heeft ter zitting verwezen naar de gang van zaken bij de rechtbank Den Haag waar het beleid is dat als één van partijen bezwaren heeft tegen de aanwezigheid van een derde de toestemming wordt geweigerd. De rechter gaf daarop aan dat hij het vervelend vond dat er al gedoe was aan het begin van de zitting, dat de zitting niet in Den Haag was maar in Rotterdam en dat hij de gehele gang van zaken vervelend vond. Zowel zijn non-verbale communicatie als verbale communicatie drukten volgens verzoekster uit dat hij niet begreep waarom verzoekster bezwaren had. Verzoekster vond de opstelling van de rechter onvoorstelbaar en zij had de indruk dat de rechter het dossier niet goed had bestudeerd. Volgens verzoekster is er in ieder geval sprake van schijn van vooringenomenheid van de rechter door met name de reactie van de rechter op het verzoek van de wederpartij, waardoor bij verzoekster de gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft ter zitting op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat de rechter regie voert over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De rechter heeft een grote mate van vrijheid om het verloop, de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling te bepalen. Het staat de rechter daarbij vrij om te bepalen wie hij wel of niet toelaat tot een zitting, waarbij hij zelf een belangenafweging maakt. Een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dat kan anders zijn als een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.3.
Het toelaten van [naam 2] van [naam bedrijf] op de zitting betreft een processuele beslissing van de rechter, genomen binnen de hem gegeven bevoegdheid daartoe. Deze beslissing is bovendien niet onbegrijpelijk. De rechter heeft op de zitting van de wrakingskamer toegelicht dat hij vrij liberaal is met het toelaten van professionals op zittingen, dat [naam 2] van [naam bedrijf] alleen aanwezig zou zijn om te luisteren en dat hij, als hij [naam 2] vragen zou willen stellen, dat eerst aan de advocaten van partijen zou voorhouden. Hieruit blijkt dat de rechter rekening heeft gehouden met de belangen van beide partijen en dat, gelet op de onderbouwing van het wrakingsverzoek en met inachtneming van de door verzoekster ter zitting nader gegeven toelichting, in de motivering van zijn beslissing geen enkele vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid.
3.4.
De (andere) omstandigheden over de gang van zaken op zitting die verzoekster heeft aangevoerd bieden evenmin een aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Niet is gebleken dat in de wijze van bejegening door de rechter (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt. Uit de opmerking van de rechter “
wij zijn niet in Den Haag maar in Rotterdam”kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. De volgens verzoekster door de rechter geuite non-verbale communicatie is weinig concreet. Ook daarin kan de wrakingskamer geen vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor afleiden.
3.5.
Op grond van het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.I. Mentink, voorzitter, mr. A. Verweij en mr. M.G.L. de Vette, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.