ECLI:NL:RBROT:2024:5498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
C/10/667581 / HA ZA 23-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldbedrag in het kader van een overeenkomst voor gezamenlijke exploitatie van een Bed & Breakfast

In deze zaak vordert eiseres, [persoon A], van gedaagde, [persoon B], de terugbetaling van een bedrag van EUR 269.143,11, dat zij aan [persoon B] heeft overgemaakt voor de gezamenlijke aankoop en exploitatie van een Bed & Breakfast. De partijen zijn moeder en dochter, waarbij [persoon A] het geld heeft overgemaakt vanuit een vennootschap in Guatemala. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen over het gezamenlijk kopen van een B&B, maar dat [persoon B] het geld heeft besteed aan de verbouwing van een villa van een derde partij, wat niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. De rechtbank oordeelt dat [persoon B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat zij het bedrag aan [persoon A] moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 september 2023. Daarnaast is [persoon B] veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten aan [persoon A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667581 / HA ZA 23-918
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Oranjestad (Aruba),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.F. Schouten te Zeist,
tegen
[persoon B],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. de Vries te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2023, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 19;
  • de oproepingsbrief van 28 december 2023;
  • de zittingsagenda van 22 februari 2024;
  • de akte overlegging producties van [persoon A] , met producties 8 tot en met 21;
  • de mondelinge behandeling van 14 maart 2024 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. Schouten en mr. De Vries;
  • de akte uitlating bankafschrift van [persoon A] .
1.2.
Ter zitting is met partijen de mogelijkheid van mediation besproken. Daartoe is de zaak aangehouden voor beraad. Beide partijen hebben uiteindelijk vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] is de moeder van [persoon B] .
2.2.
Nadat [persoon B] in juni 2023 met haar moeder contact had gehad over het lenen van een groot geldbedrag van [persoon A] door [persoon B] – voor airbnb investeringen – hebben [persoon A] en [persoon B] vanaf 20 juli 2023 via whatsapp met elkaar gesproken over het gezamenlijk exploiteren van een Bed & Breakfast (hierna: B&B). Onder andere wordt het volgende besproken:
“ [persoon A] : Kunnen en we voor 300k Samen egens een bed en breakfast beginnen?
[persoon A] : Maar liver niet in Nederland maar ergens in Europa?
[persoon B] : Ja dat kan zeker, leuk! Heb je nu 300k?
(…)
[persoon A] : Ik de k dat we 320 k op staat of zo
[persoon A] : We moeten iets zoeken dat we ook nog budget hebben om het te verbouwen
[persoon A] : Mijn top 3 is: Hotel of B%B of restaurant en wijngaard met een klein winkeltje erbij
[persoon A] : Waar we zelf kippen kunnen houden en ook koeien etc en groenten kunnen verbouwen
[persoon A] : Het liefste in Italië of Spanje je of zuid Frankrijk
[persoon A] : En jij???
[persoon A] : https://www.piemontehouses.com/nl/alleeigenschappen/
landhuis-wijngaard-te-koop-langhe-dogliani-farigliano-agriturismo.html
[persoon B] : Ja dat lijkt me Ook heel leuk!
(…)
[persoon A] : We gaan het nu anders aanpakken
[persoon A] : Morgen wordt geld overgemaakt
[persoon A] : En dan kunnen we los
[persoon A] : Wij gaan samen op ontdekkingsreis”
2.3.
Op 24 juli 2023 is vanaf een zakelijke rekening van de onderneming [naam V.O.F.] (een vennootschap gevestigd te Guatemala) USD 300.000 overgemaakt naar de bankrekening van [persoon B] . Het betreft een vennootschap van [persoon A] en haar zakenpartner [persoon C] (hierna: [persoon C] ).
2.4.
Begin september 2023 vraagt [persoon A] , ook via whatsapp, het geld weer terug van [persoon B] . Onder andere het volgende wordt besproken (op 7 september 2023):
“ [persoon A] : Ik moet wat regelen met het geld
[persoon B] : Hoe bedoel je?
[persoon A] : Ik heb het geld nodig wat op jouw bankrekening
[persoon A] : Staat
[persoon B] : Voor wat?
[persoon A] : Om iets te kopen
[persoon A] : Een huis
[persoon A] : Kunnen we dat morgen overmaken?
[persoon B] : Een b&b? We zouden dat toch samen doen en kijken
[persoon A] : Nee een huis waar ik al een jaar mee bezig ben. Ik ga dat
verhuren aan mijn eigen organisatie
[persoon A] : Dit gaan we samen doen
[persoon A] : Maar ik heb nu mijn geld voor dit nodig (…)
[persoon A] : Het is mijn geld
[persoon A] : En ik ga jou ook geld geven
[persoon A] : Voor een B&b”
En (op 8 september 2023):
“ [persoon A] : [persoon B] ik ga in oktober naar Aruba omdat ik het huis wil verkopen. Ik ga je dan 250.000 usd geven zodat je daar eeninkomen mee kan genereren zodat je een leven mee kan opbouwen. Het lijkt me beter dat je dit zonder mij doet.”
2.5.
[persoon B] heeft het geld niet teruggegeven aan [persoon A] .

3.De vordering

3.1.
[persoon A] vordert, na (nadere) eiswijziging – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [persoon B] te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van EUR 269.143,11 (USD 300.000), te vermeerderen met de wettelijke rente;
een bedrag van EUR 3.193,91 aan buitengerechtelijke kosten;
de kosten van deze procedure;
de beslagkosten.
3.2.
[persoon B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] en tot opheffing van de gelegde beslagen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan voor zover noodzakelijk voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is of [persoon B] het door haar moeder aan haar overgemaakte bedrag aan haar moet terugbetalen. Volgens [persoon A] is [persoon B] daartoe gehouden, omdat het geld aan iets anders is besteed dan partijen waren overeengekomen – namelijk de gezamenlijke aankoop (en eventueel verbouwing) van een B&B. Volgens [persoon B] heeft zij het geld wel degelijk besteed aan hetgeen partijen (nader) zijn overeengekomen.
4.2.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat vraagtekens kunnen worden gezet bij het feit dat [persoon A] een fors geldbedrag overmaakt aan [persoon B] voor het gezamenlijk kopen en verbouwen van een B&B op een moment dat er nog niet eens een te kopen object in beeld is, terwijl [persoon A] ongeveer een maand later het geld alweer terugvraagt, omdat zij het nodig heeft voor de aankoop van onroerend goed door haar onderneming in Zuid-Amerika. [persoon B] heeft hier ook aandacht voor gevraagd. [persoon A] heeft wel een verklaring gegeven voor de gang van zaken – de onrust in Guatemala; het geld ging om die reden als “vooruitgeschoven post” naar [persoon B] en [persoon A] wilde [persoon B] hiermee ook laten zien dat zij vertrouwen had in [persoon B] en het gezamenlijke project; het geld moest later weer terug omdat een eerder bod in Guatemala alsnog was aanvaard – maar die zal in de beoordeling niet nader aan de orde komen. Voor de beoordeling van de vordering van [persoon A] doet het er namelijk niet toe waarom zij al in een vroeg stadium het geld heeft overgemaakt en het korte tijd later weer heeft teruggevraagd. Vast staat immers – daar zijn partijen het over eens – dat het geld ten tijde van de overmaking was bedoeld om samen een B&B te kopen (en eventueel te verbouwen). Dat het geld dat daarvoor was bestemd al in een vroeg stadium aan [persoon B] is overgemaakt doet daaraan niets af of bij. Of [persoon A] al dan niet in september 2023 het geld mocht terugvragen omdat zij het voor iets anders nodig had is in deze procedure niet aan de orde. Waar het nu om gaat is of [persoon B] , zoals [persoon A] stelt, het geld aan iets anders heeft besteed dan partijen zijn overeengekomen, en of zij het geld om die reden moet terugbetalen.
4.3.
Zoals hiervoor al aan de orde kwam staat tussen partijen vast dat zij zijn overeengekomen dat het geld was bedoeld voor het gezamenlijk aankopen (en eventueel verbouwen) van een B&B. Verdere afspraken hadden partijen nog niet gemaakt. Zo waren er geen afspraken over de locatie van die aan te kopen B&B (alleen wat vage plannen), laat staan over de (financiële) invulling van de beoogde exploitatie van die gezamenlijke B&B. Zoals [persoon A] ter zitting heeft medegedeeld ging zij er ten tijde van het overmaken van het geld vanuit dat er nog ruim voldoende tijd zou zijn om nadere afspraken te maken. Gegeven de wel gemaakte afspraken is bij de beoordeling uitgangspunt dat het geld pas kon worden uitgegeven als partijen samen een geschikt object zouden hebben gevonden en (dus) in overleg met en na wederzijdse overeenstemming over het aan te kopen object tussen partijen.
4.4.
Op de mondelinge behandeling heeft [persoon B] toegelicht dat zij het geld inmiddels heeft uitgegeven – al weet zij niet precies wanneer zij dat heeft gedaan. Vast staat dat zij dit niet in overleg en na wederzijdse overeenstemming met [persoon A] heeft gedaan. Daarmee is sprake van een tekortkoming van [persoon B] in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen.
4.5.
[persoon B] heeft echter gesteld dat er op 10 augustus 2023 een nieuwe afspraak is gemaakt tussen [persoon A] en [persoon B] , die erop neerkomt dat [persoon A] en [persoon B] op die datum (nader) zijn overeengekomen dat [persoon B] de som geld mag gebruiken om (zelf) een woning of een B&B te kopen, zolang er maar altijd een kamer vrij is daar voor [persoon A] . Zij heeft daarbij verwezen naar een whatsapp-conversatie op diezelfde datum met [persoon D] , haar partner. Daarin staat onder meer het volgende:
“ [persoon D] : ging het goed met [persoon A] buiten ? (…)
[persoon B] : Het plan nu: huis in NL + aruba gaan worden verkocht . Dan heeft [persoon A] weer 1 miljoen , ik ga die $270k krijgen + investering 50% van haar airbnb. [persoon A] gaat van dat geld 1 of 2 vila, in spanje/frankrijk kopen en b&b /airbnb doen , ik krijg 50% van die en ze gaat veel reizen.
[persoon D] : Gewoon dat het belangrijkste is dat het in een warm plek is . En dat 260k een beetje moeilijk is om iets te hebben in spanje ( villa grote ruimte etc etc ) nu dus moet goed blijven kijken en zoeken en ook misschien als je ( jij ) wat geld krijgt volgende jaar kan je daar nog geld op zitten dus dan heb je meer dan 260k en dan pas iets kopen die veel potentie heeft
[persoon B] : Maar dan wilt ze bij ons een kamertje
[persoon D] : Hebben ze dat gezegd ?
[persoon B] : Ja dat zei ze: van ik mag het geld en alles als zij maar mag komen wanneer ze wilt en een kamertje mag hebben
[persoon D] : dan hebben ze een apart kamer in de 3 verdieping
[persoon D] : 260 is veel te weinig
[persoon D] : Voor een potentie hous. Wonen en beb
[persoon D] : B&b
[persoon D] : Maar dan moeten we nu gaan kopen want alles word duur
[persoon D] : Grote huis met tuin en alles voor 260k . Nooit”
Op de mondelinge behandeling heeft [persoon B] verklaard dat [persoon A] op 10 augustus 2023 tegen haar heeft gezegd: koop van dit geld een eigen huis, maar ik wil wel een kamer krijgen. Er is niet tegen haar gezegd dat het geld van haar ( [persoon B] ) is, aldus [persoon B] , maar wel dat zij er zelf een huis van mocht kopen waarmee zij geld kon genereren. Daarbij zou tussen partijen verder zijn besproken dat [persoon A] geen vaste stek wilde, dat ze een appartement heeft in Aruba dat ongeveer € 700.000 waard was, dat dat verkocht zou worden en dat dat geld gebruikt kon worden voor een investering in iets groters, bijvoorbeeld een familiehuis.
[persoon A] heeft dat betwist. Volgens [persoon A] hebben zij inderdaad op 10 augustus 2023 samen gezeten om de plannen verder te bespreken, maar is toen alleen over wat beginselen gesproken en heeft zij niet gezegd dat [persoon B] het geld naar eigen inzicht mocht besteden aan de aankoop van een huis, maar heeft zij juist het idee van een gemeenschappelijk project behouden en besproken.
4.6.
Waar de whatsapp conversatie met [persoon D] de lezing van [persoon B] van wat op 10 augustus 2023 is besproken ondersteunt, is de opmerking van [persoon B] in haar whatsappgesprek met [persoon A] op 7 september 2023 (“Een b&b? We zouden dat toch samen doen en kijken”) een ondersteuning van de lezing van [persoon A] van datzelfde gesprek op 10 augustus 2023. Wie het gelijk aan haar zijde heeft ten aanzien van hetgeen op 10 augustus 2023 is besproken kan echter in het midden blijven, gelet op het volgende.
4.7.
Zelfs als juist is wat [persoon B] verklaart, namelijk dat zij nader met [persoon A] is overeengekomen dat zij van het geld een eigen huis mocht kopen zolang er maar altijd een kamer voor [persoon A] vrij is, staat vast dat [persoon B] het geld daaraan niet heeft besteed. Zoals [persoon B] ter zitting heeft verklaard is [persoon D] vastgoedhandelaar in Algerije en heeft hij aldaar een villa gekocht. [persoon B] heeft het ontvangen geldbedrag besteed aan de verbouwing van die villa. Onder meer is het geld besteed aan de aanleg van een binnenzwembad en een sauna. Hoewel [persoon B] ter zitting heeft verklaard dat het de bedoeling is dat de villa op haar naam komt te staan is er geen enkele aanwijzing dat dat daadwerkelijk het geval gaat zijn, laat staan wat daarvoor – in de relatie tussen [persoon D] en [persoon B] – de grondslag zou zijn. Het geld is dus besteed aan de verbouwing van de woning van een derde, wat niet ligt besloten in de volgens [persoon B] op 10 augustus 2023 gemaakte nadere afspraak met [persoon A] . Dat ligt ook niet voor de hand, gegeven het ook door [persoon B] naar voren gebrachte aspect uit het gesprek met [persoon A] dat de bedoeling was dat [persoon B] met de aankoop geld kon genereren. Daarvan kan met deze investering niet worden uitgegaan, in ieder geval niet zonder meer.
4.8.
De conclusie is dat [persoon B] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen haar en [persoon A] . In het midden kan blijven of die overeenkomst inhield dat partijen gezamenlijk een B&B zouden kopen en exploiteren, of dat [persoon B] zelf een eigen B&B of huis zou kopen. In beide gevallen is [persoon B] die afspraak immers niet nagekomen. Die tekortkoming is toerekenbaar en [persoon B] is gehouden de dientengevolge door [persoon A] gelden schade te vergoeden.
4.9.
De schade die [persoon A] lijdt als gevolg van de tekortkoming van [persoon B] bestaat uit het aan [persoon B] overgemaakte bedrag van USD 300.000. Zonder de tekortkoming van [persoon B] was dit geld immers nog beschikbaar geweest voor de aankoop van een gezamenlijke B&B. Dat roept de vraag op of [persoon A] recht heeft op terugbetaling van dit bedrag, of dat [persoon A] er hooguit aanspraak op kan maken dat het bedrag wordt terugbetaald op de rekening van [persoon B] zodat partijen alsnog gezamenlijk een B&B kunnen kopen. Hoewel partijen de overeenkomst niet hebben ontbonden, leidt de rechtbank uit de stellingen van partijen af dat beide partijen hier (op dit moment) geen navolging aan willen geven. [persoon A] heeft het geld al in september 2023 teruggevraagd, en daaraan toegevoegd dat zij [persoon B] op een later moment geld zal geven om een inkomen te genereren en dat het haar beter lijkt als ze ( [persoon B] ) dat zonder haar ( [persoon A] ) doet. [persoon B] is inmiddels in een project gestapt van [persoon D] (zie hiervoor). Datzelfde geldt als wordt uitgegaan van de nadere overeenkomst die [persoon B] stelt met [persoon A] te hebben gesloten.
Dat leidt ertoe dat [persoon B] dit geldbedrag aan [persoon A] moet terugbetalen. Daarbij wordt overwogen dat het geld weliswaar aan [persoon B] is overgemaakt door [naam V.O.F.] , maar door [persoon B] is niet betwist dat dit via de rekening-courantverhouding tussen die vennootschap en [persoon A] voor rekening van [persoon A] is gekomen. De door [persoon A] overgelegde verklaring van [persoon C] ondersteunt dit ook. Het bedrag van USD 300.000 komt gerekend naar de wisselkoers op het moment van overmaken neer op een bedrag van EUR 269.143,11 (zie de gewijzigde eis). Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat [persoon B] met de terugbetaling in verzuim is. Onduidelijk is wanneer [persoon B] in strijd met de afspraken over het geld heeft beschikt. Uit de whatsappconversatie tussen partijen volgt wel dat dit tussen 7 en 20 september 2023 is gedaan. Op 12 september 2023 zegt [persoon B] dat het geld “op een veilige plek is”, “het is vast en op een veilig[e] plek”. Op 20 september 2023 zegt [persoon B] dat “alles wat is gedaan helemaal legaal [is]”. De rechtbank zal die laatste datum als uitgangspunt nemen. De wettelijke rente over voornoemd bedrag is dan ook toewijsbaar vanaf 20 september 2023.
4.10.
Bij deze stand van zaken is er geen grond voor opheffing van de gelegde beslagen, zoals gevorderd door [persoon B] .
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
[persoon A] vordert een bedrag van € 3.193,91 aan buitengerechtelijke kosten. [persoon A] stelt dat zij op diverse manieren heeft getracht om de terugbetaling van het bedrag door [persoon B] voor elkaar te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken van handelingen anders dan ter voorbereiding van deze procedure en het beslagrekest en evenmin dat de door [persoon A] gestelde handelingen een vergoeding van een bedrag van € 3.193,91 rechtvaardigen. Die vordering zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Beslagkosten
4.12.
[persoon A] vordert [persoon B] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten, waaronder de kosten van de deurwaarder voor het leggen van het beslag. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het griffierecht en salaris advocaat voor het beslagrekest worden toegewezen op de hieronder vermelde wijze. Daarnaast zal een bedrag van € 643,71 aan deurwaarderkosten worden toegewezen.
Proceskosten
4.13.
[persoon B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zowel voor de onderhavige procedure als het beslagrekest. De kosten aan de zijde van [persoon A] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,86
- griffierecht € 2.277,00 (€ 314,00 beslagrekest + € 1.963,00 bodemzaak)
- salaris advocaat € 8.142,00 (3 punten × tarief € 2.714,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals hieronder vermeld)
Totaal € 10.721,86
4.14.
De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is op de wet gebaseerd en [persoon B] heeft er geen verweer tegen gevoerd. De vordering zal, voor zover dat wettelijk mogelijk is, worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 269.143,11, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [persoon B] in de beslagkosten van € 643,71,
5.3.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van € 10.721,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [persoon B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon B] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
3304/2148/3455