ECLI:NL:RBROT:2024:5497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
71.097995.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen met een aanzienlijk geldbedrag en rechtmatigheid van doorzoeking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van medeplegen van schuldwitwassen van een bedrag van € 2.843.235,-. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was en dat er geen sprake was van een vormverzuim. De verdachte had het geld voorhanden, maar kon niet aantonen dat het geld op legale wijze was verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig had gehandeld door het geld in zijn woning te bewaren zonder de herkomst te verifiëren. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de steun van zijn familie. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen, maar sprak hem vrij van opzetwitwassen, omdat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71.097995.22
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R.B. Schmidt, advocaat te Noordwijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 en 30 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. G.H. Rip en P.J.A. Huttenhuis (hierna tezamen ‘de officier van justitie’) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van opzetwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek?

4.1.
Standpunt verdediging
De doorzoeking van de woning van de verdachte op het adres [adres] , kamer [kamernummer] , te Schiedam en de inbeslagname van het daar aangetroffen geld heeft onrechtmatig plaatsgevonden. De informatie op basis waarvan de rechter-commissaris de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie heeft toegewezen vormde onvoldoende basis voor een redelijk vermoeden van schuld omdat deze onjuist, onvolledig en daardoor misleidend was. Bij een juiste voorstelling van zaken zou de rechter-commissaris de vordering niet hebben toegewezen. Derhalve is sprake van een ernstig vormverzuim waarvan de verdachte nadeel heeft ondervonden, zodat al hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs.
4.2.
Beoordeling [1]
De rechtbank is van oordeel dat van een vormverzuim geen sprake is. De rechter-commissaris heeft de beslissing tot doorzoeking [2] op 7 april 2022 verleend op basis van de aanvraag van 25 maart 2022. [3] Uit het onderliggende proces-verbaal [4] bij die aanvraag komt naar voren dat sprake was van een grootschalig onderzoek naar overtreding van de Opiumwet met meerdere verdachten, waarin de naam [medeverdachte] herhaaldelijk naar voren kwam. Om die reden bestond er op het moment van verlenen van de machtiging een redelijke verdenking jegens die [medeverdachte] . In de aanvraag is voorts gerelateerd dat [medeverdachte] blijkens tapgesprekken en peilbakengegevens regelmatig laat in de avond en tijdens de nachtelijke uren op het adres [adres] [kamernummer] te Schiedam verbleef en eten bestelde voor twee personen. Deze in de aanvraag gerelateerde feiten en omstandigheden zijn juist en geven geen onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken. De enkele omstandigheid dat in de aanvraag tevens is vermeld dat de woning werd ‘bewoond’ door [medeverdachte] maakt dat, gelet op de genoemde overige inhoud van de aanvraag, niet anders. Evenmin is aannemelijk geworden dat de rechter-commissaris de vordering niet zou hebben toegewezen indien die vermelding zou zijn weggelaten. Immers, tegen de achtergrond van de verdenkingen tegen [medeverdachte] rechtvaardigden de genoemde feiten en omstandigheden ook zonder die vermelding de doorzoeking van de betreffende woning.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient – ook subsidiair – te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde witwassen, zowel in de opzet- als in de schuldvariant, alsmede van het medeplegen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat hij voor een vriend van hem in zijn woning bewaarde van misdrijf afkomstig was. Meer subsidiair kan slechts worden vastgesteld dat hij het geld voorhanden heeft gehad, zodat de verdachte van de overige ten laste gelegde bestanddelen dient te worden vrijgesproken.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij doorzoeking van de woning van de verdachte zijn geldbedragen van in totaal
€ 2.843.235,- aangetroffen. Dat geld was op verschillende plekken in de woning weggestopt in tassen, (rol)koffers, manden en dozen. [5] [6] Op verschillende verpakkingsmaterialen zijn, onder andere, vingerafdrukken en DNA-sporen van de verdachte en DNA-sporen van zijn medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13]
- Vermoeden criminele herkomst
In deze zaak is geen direct brondelict aan te wijzen als herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Er is geen legale economische verklaring voor het geld. Het geldbedrag bestond uit een zeer grote hoeveelheid biljetten en deze lagen door de woning van de verdachte (een studio) verspreid, zoals in een tv-meubel, onder de opklapbank, op en in keukenkastjes en onder een houten balk net onder het plafond. [14] Het geld was verpakt in plastic tassen in bigshoppers, (rol)koffers en dozen. Het op deze manier bewaren van grote hoeveelheden chartaal geld brengt aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich. Gelet op het voorgaande is er zonder meer sprake is van een vermoeden van een criminele herkomst ten aanzien van genoemd geldbedrag.
- Concrete en min of meer verifieerbare verklaring die niet op voorhand hoogst onaannemelijk is
Van de verdachte mag vervolgens verwacht worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring aflegt over de herkomst van het vermogen, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verdachte heeft met betrekking tot het geld verklaard dat het niet aan hem doch aan een vriend, medeverdachte [medeverdachte] toebehoorde, dat hem is verteld dat het geld eerlijk verdiend was maar dat het niet thuis – bij de ouders van [voornaam medeverdachte 1] – of een ander familielid kon worden bewaard. [15] Deze verklaring ontzenuwt het vermoeden van witwassen echter niet. Immers, het is evident dat het exorbitante geldbedrag in zijn woning niet kan worden verklaard uit de geregistreerde legale inkomsten van [medeverdachte] – iets waarvan de verdachte zich bewust was [16] –, niet uit het saldo op diens bankrekening [17] en ook niet uit het transactieverkeer op diens ING-bankrekening. [18] Bij gebreke van enig andere afdoende verklaring van de verdachte komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geld middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
- Opzetwitwassen ex artikel 420bis Sr
De rechtbank stelt voorop dat in het dossier geen bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geld. Van opzet, zowel in de zin van zuiver opzet als in de zin van voorwaardelijk opzet op het verkrijgen, verbergen en verhullen van geld met een criminele herkomst is dan ook geen sprake. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen.
- Schuldwitwassen ex artikel 420quater Sr
De vraag die resteert is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.
Beoordeeld dient te worden of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat hij voor [voornaam medeverdachte 1] in zijn woning bewaarde een criminele herkomst had.
Voor de beantwoording van die vraag komt het erop aan of de verdachte onder de gegeven omstandigheden, met enig nadenken, moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het geld niet had mogen handelen. De maatstaf daarbij is wat een redelijk denkend mens onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zou hebben vermoed en op basis daarvan zou hebben gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich met enig nadenken moeten realiseren dat de geldbedragen geen legale herkomst hadden. Duidelijk is dat de verdachte wist dat het om een fors geldbedrag moest gaan, maar dat hij niet precies wist hoeveel. Hoewel de verdachte meende dat [medeverdachte] geld had verdiend met zijn kappersonderneming en zijn tabakswinkel, had de verdachte in het licht van de hoeveelheid tassen, koffers en dozen waarin het geld was verpakt minst genomen vraagtekens moeten plaatsen bij de hoogte van het geldbedrag. Verder had hij zich moeten realiseren dat het een hoogst ongebruikelijke gang van zaken is om eerlijk verdiend geld niet onverwijld af te storten bij een bank en om het niet thuis – bij de ouders van [medeverdachte] – of bij een ander familielid te bewaren, maar in plaats daarvan naar de woning van de verdachte te brengen. Door vervolgens geen verdere vragen te stellen dan wel nader onderzoek te doen naar de herkomst van het geld, heeft de verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte bij dit alles nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachte [voornaam medeverdachte 1] , zodat sprake is van medeplegen. [19] [20] [21]
5.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij
op 20 april 2022, te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander een groot contant geldbedrag, te weten € 2.843.235,-,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs
moest vermoeden, dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een bedrag van € 2.843.215,- door zijn woning, te weten een studio, ter beschikking te stellen, zodat daar op verschillende plekken in tassen, koffers en dozen contant geld bewaard kon worden dat afkomstig was uit enig misdrijf. De verdachte heeft zich onvoldoende kritisch opgesteld ten aanzien van het gebruik van zijn woning en hij heeft bovendien nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de hoeveelheid en herkomst van het contante geld. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financiële en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert aantasting op van de legale economie.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 mei 2024 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 mei 2024. De reclassering ziet geen directe risicofactoren. De verdachte werkt en ervaart steun van zijn familie. De verdachte heeft verder het contact met zijn medeverdachte verbroken en is verhuisd naar een andere woning in een andere stad. De reclassering schat het recidiverisico als laag in en ziet geen contra-indicaties voor het uitvoeren van een taakstraf dan wel het betalen van een financiële sanctie.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist. Daarbij weegt mee dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring van witwassen komt, namelijk de schuldvariant, een strafbaar feit met een aanzienlijk lagere strafbedreiging dan de opzetvariant. Ook neemt de rechtbank het nagenoeg blanco strafblad van de verdachte, zijn stabiele leefsituatie en de verdere inhoud van het reclasseringsrapport in aanmerking. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in feite weinig anders heeft gedaan dan het geld voor zijn mededader in bewaring nemen. Noch met de verkrijging noch met de bestemming ervan had hij iets uitstaande. Daarom zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur. De rechtbank heeft daarbij eveneens meegewogen dat de verdachte na het onderhavige feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. De voorwaardelijke straf dient er mede toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de ernst van het feit kan met een voorwaardelijke gevangenisstraf echter niet worden volstaan. Daarom zal de rechtbank ook een taakstraf van na te noemen duur opleggen.

9.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen voorwerpen zullen, zoals door de officier van justitie is gevorderd, worden verbeurd verklaard als na te noemen.
3. € 150.000,- [dossiernummer 1] / IBN 20-04-2022
4. € 365.000,- [dossiernummer 2] / IBN 20-04-2022
5. € 534.355,- [dossiernummer 3] / IBN 20-04-2022
6. € 329.930,- [dossiernummer 4] / IBN 20-04-2022
7. € 53.450,- [dossiernummer 5] / IBN 20-04-2022
8. € 50.000,- [dossiernummer 6] / IBN 20-04-2022
9. € 26.000,- [dossiernummer 7] / IBN 20-04-2022
10. € 34.980,- [dossiernummer 8] / IBN 20-04-2022
11. € 4.840,- [dossiernummer 9] / IBN 20-04-2022
12. € 104.765,- [dossiernummer 10] / IBN 20-04-2022
13. € 284.310,- [dossiernummer 11] / IBN 20-04-2022
14. € 509.875,- [dossiernummer 12] / IBN 20-04-2022
15. € 120.000,- [dossiernummer 13] / IBN 20-04-2022
16. € 114.240,- [dossiernummer 14] / IBN 20-04-2022
17. € 161.490,- [dossiernummer 15] / IBN 20-04-2022
Het bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan. Degene aan wie de voorwerpen toebehoren was bekend met hun verkrijging door middel van het strafbare feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen,
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van tweehonderdenveertig (240) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
tweehonderdendertig (230) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
115 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt.
Verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit:
3. € 150.000,- [dossiernummer 1] / IBN 20-04-2022;
4. € 365.000,- [dossiernummer 2] / IBN 20-04-2022;
5. € 534.355,- [dossiernummer 3] / IBN 20-04-2022;
6. € 329.930,- [dossiernummer 4] / IBN 20-04-2022;
7. € 53.450,- [dossiernummer 5] / IBN 20-04-2022;
8. € 50.000,- [dossiernummer 6] / IBN 20-04-2022;
9. € 26.000,- [dossiernummer 7] / IBN 20-04-2022;
10. € 34.980,- [dossiernummer 8] / IBN 20-04-2022;
11. € 4.840,- [dossiernummer 9] / IBN 20-04-2022;
12. € 104.765,- [dossiernummer 10] / IBN 20-04-2022;
13. € 284.310,- [dossiernummer 11] / IBN 20-04-2022;
14. € 509.875,- [dossiernummer 12] / IBN 20-04-2022;
15. € 120.000,- [dossiernummer 13] / IBN 20-04-2022.
16. € 114.240,- [dossiernummer 14] / IBN 20-04-2022
17. € 161.490,- [dossiernummer 15] / IBN 20-04-2022
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Daum en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 juni 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 20 april 2022, te Schiedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een groot contant geldbedrag, te weten € 2.843.235,-, althans een geldbedrag,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moesten vermoeden, dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen betreffen, tenzij anders aangegeven, processen-verbaal van de politie in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen
2.Beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam van 7 april 2022, bijlage 139 van het beslagdossier.
3.[dossiernummer 16] .
4.[dossiernummer 17] .
5.[dossiernummer 18] , ZD witwassen, p. 127 ev.
6.[dossiernummer 19] , ZD witwassen, p. 130-138.
7.[dossiernummer 20] , ZD Antwerpen Sky-I, p. 28-30.
8.[dossiernummer 21] , ZD Hamburg Sky-I, p. 122-125.
9.[dossiernummer 22] , ZD Antwerpen Sky-I, p. 114-117.
10.[dossiernummer 23] , ZD witwassen, p. 265-270.
11.[dossiernummer 24] , ZD witwassen, p. 287.
12.[dossiernummer 25] , ZD witwassen, p. 246-250.
13.[dossiernummer 26] , ZD witwassen, p. 251-257.
14.[dossiernummer 19] , ZD witwassen, p. 132 en 135.
15.[dossiernummer 27] , pag. 93 van zaaksdossier witwassen.
16.A.v.: ‘Dat kan hij, die vriend, nooit verdiend hebben.’
17.[dossiernummer 28] , ZD witwassen, p. 58-63.
18.[dossiernummer 29] , ZD witwassen, p. 68-71.
19.[dossiernummer 30] , ZD Witwassen, p. 108-110.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij rechter-commissaris d.d. 22 april 2022.
21.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 28 mei 2024.