ECLI:NL:RBROT:2024:5486
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake verlaging Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 7 augustus 2023 ziek is na een ongeval, ontving een Ziektewetuitkering die door zijn werkgever, een eigenrisicodrager, werd betaald. Het UWV had op 27 februari 2024 besloten om de Ziektewetuitkering van verzoeker met 37,5% te verlagen voor de periode van 16 februari 2024 tot en met 15 juni 2024, omdat verzoeker niet had meegewerkt aan het verkrijgen van passende arbeid. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 10 juni 2024, waar het UWV en de werkgever niet aanwezig waren, verklaarde verzoeker dat hij sinds de indiening van het verzoek weer solliciteert. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende was onderbouwd, omdat er geen (wets)artikelen waren vermeld en er geen informatie in het dossier aanwezig was over het solliciteren door verzoeker. Gezien het incomplete dossier en de erkenning van verzoeker dat hij in mei 2024 had gesolliciteerd, besloot de voorzieningenrechter het verzoek toe te wijzen vanaf de datum van indiening, 3 mei 2024.
De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot vier weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar en bepaalde dat het UWV het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker moest vergoeden. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, in aanwezigheid van griffier E.C. Petrusma, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.