ECLI:NL:RBROT:2024:5424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
11001701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling restant waarborgsom en schadevergoeding bij huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder. De huurder, vertegenwoordigd door mr. M. Jongejans, vorderde de terugbetaling van de restant waarborgsom van € 1.000,00 en de kosten voor een nieuwe douchekop van € 129,39. De verhuurder had eerder al € 5.000,00 aan waarborgsom en te veel betaalde huur terugbetaald, maar weigerde het resterende bedrag te betalen, omdat hij schade aan het appartement claimde. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder € 820,00 aan de huurder moest betalen, na verrekening van de schade die de verhuurder had geleden door het weggooien van gordijnen door de huurder, die werd begroot op € 200,00. Daarnaast werd een bedrag van € 20,00 toegewezen voor de douchekop, omdat de verhuurder aansprakelijk was voor het probleem met de douche. De kantonrechter concludeerde dat er geen oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst waren en dat de verhuurder de gehele waarborgsom binnen veertien dagen na het einde van de huurovereenkomst had moeten terugbetalen. De verhuurder werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 805,86 en de proceskosten van € 1.198,39. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11001701 CV EXPL 24-779
datum uitspraak: 14 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Jongejans,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigden: [naam 1] en [naam 2].

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 maart 2024, met bijlagen;
  • het verslag van de mondelinge reactie die is gegeven op de zitting van 21 maart 2024;
  • het verslag van de mondelinge reactie die is gegeven op de zitting van 18 april 2024 en de schriftelijke reactie voor die zitting, met bijlagen;
  • de aanvullende bijlagen van [eiser];
  • de pleitaantekeningen van [eiser].
1.2.
Op 30 mei 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [eiser] met mr. Jongejans en mr. F.M.R. den Hartog;
  • [naam 1] en [naam 2].
1.3.
Na de zitting heeft [naam 2] nog een brief met bijlagen naar de rechtbank gestuurd. De kantonrechter heeft hier niet naar gekeken, omdat de andere partij deze brief niet heeft gezien. De brief is daarom ook geen processtuk.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] huurde vanaf 1 juni 2023 van [gedaagde] een appartement. De partijen hebben afgesproken dat de huurovereenkomst is geëindigd op 27 november 2023. [eiser] is deze zaak gestart, omdat hij de waarborgsom terug wilde die hij bij het begin van de huurovereenkomst heeft betaald. Ook wilde hij dat [gedaagde] enkele dagen te veel betaalde huur en de kosten van een nieuwe douchekop terug zou betalen. Tijdens de procedure heeft [gedaagde] € 5.000,00 aan waarborgsom en de te veel betaalde huur terugbetaald. Daarom eist [eiser] nu alleen nog het resterende bedrag aan waarborgsom van € 1.000,00 en de kosten voor de douchekop van € 129,39.
2.2.
Volgens [gedaagde] hoeft hij het restant van de waarborgsom niet terug te betalen omdat hij schade heeft geleden doordat [eiser] het appartement niet netjes heeft achtergelaten. Ook zegt hij dat [eiser] de douchekop zonder toestemming heeft vervangen.
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om € 820,00 aan [eiser] te betalen. Zij begroot de schade die [gedaagde] heeft geleden op € 200,00 en verrekent dit bedrag met de € 1.000,00 die [gedaagde] nog aan waarborgsom moet terugbetalen. Voor de douchekop wordt een bedrag van € 20,00 toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is.
Geen oneerlijke bepalingen
2.4.
De kantonrechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagde] moet na verrekening nog € 800,00 aan waarborgsom betalen
2.5.
[gedaagde] moest de hele waarborgsom die [eiser] aan het begin van de huurovereenkomst heeft betaald binnen veertien dagen na het einde van de huurovereenkomst terugbetalen (artikel 7:261b lid 3 aanhef BW). Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. [gedaagde] heeft inmiddels op 26 maart 2024 wel € 5.000,00 terugbetaald. Dat was dus na de dagvaarding. De resterende € 1.000,00 heeft [gedaagde] niet betaald, omdat er volgens hem schade was aan het appartement waarvoor [eiser] aansprakelijk is. Tijdens de zitting is namens [gedaagde] verklaard dat dit alleen gaat om het schilderwerk in de kleine slaapkamer en de gordijnen. Beide posten worden hierna besproken.
Schilderwerk
2.6.
[eiser] hoeft geen schadevergoeding te betalen voor schilderwerkzaamheden. Uit de stukken blijkt namelijk niet dat het nodig was de kleine slaapkamer (slaapkamer 1) opnieuw te schilderen. Volgens [gedaagde] zaten er bij de oplevering zwarte strepen (die er bij het begin van de huurovereenkomst nog niet waren) op de muur, maar zulke strepen zijn niet te zien op de foto’s van de check-out. Ook uit de tekst van het check-outrapport blijkt hier niets van. Bij slaapkamer 1 staat wel dat het verfwerk niet goed is gedaan, maar de partijen zijn het erover eens dat [eiser] niets heeft geverfd. Het appartement is in opdracht van een vorige huurder geschilderd. Verder staan er geen opmerkingen bij slaapkamer 1.
Gordijnen
2.7.
De partijen zijn het erover eens dat [eiser] nieuwe gordijnen mocht ophangen in de woonkamer en de grote slaapkamer. Volgens [eiser] mocht hij de oude gordijnen ook weggooien. Dat betwist [gedaagde] en blijkt nergens uit. Het staat dus niet vast dat [eiser] de gordijnen weg mocht gooien. [eiser] heeft de nieuwe gordijnen meegenomen, zodat het gestoffeerde (met raam- en vloerbekleding) appartement bij de oplevering in twee kamers geen gordijnen had. Daardoor heeft [gedaagde] schade geleden. Die wordt begroot op € 200,00. Dat staat afgerond gelijk aan het bedrag waarop [gedaagde] deze schadepost zelf stelt (schade van € 1.000,00 min offerte schilderwerkzaamheden) en waarvan de hoogte door [eiser] niet is betwist. Dit bedrag wordt verrekend met de openstaande waarborg van € 1.000,00. Dat betekent dat [gedaagde] nog € 800,00 moet betalen. De rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf 11 december 2023 (veertien dagen na het einde van de huurovereenkomst).
[gedaagde] moet € 20,00 betalen voor de douchekop
2.8.
[gedaagde] betwist niet dat er een probleem was met de douche, dat hij daarvoor aansprakelijk is (hij wilde ‘even de gelegenheid om het te regelen’) en dat voor het herstel kosten van € 20,00 redelijk zijn. Dit bedrag wordt daarom toegewezen. Er wordt geen hoger bedrag toegewezen, omdat [eiser] de douchekop zonder toestemming van [gedaagde] heeft vervangen en [gedaagde] aansprakelijkheid voor een hoger bedrag betwist. Volgens [gedaagde] was het niet nodig om een nieuwe douchekop te kopen en had het probleem goedkoper kunnen worden opgelost door de doucheslang te vervangen. Uit de e-mail van 13 juli 2023 blijkt in ieder geval niet dat is afgesproken dat [gedaagde] het hele bedrag zou vergoeden dat [eiser] aan de douchekop heeft uitgegeven. Misschien heeft [gedaagde] om de bon gevraagd, maar daaruit blijkt niet dat hij akkoord was met de kosten die [eiser] had gemaakt.
2.9.
De rente wordt toegewezen vanaf 18 november 2023, omdat [gedaagde] vanaf die datum in verzuim was: hij liet toen weten dat hij niets voor de doucheknop zou betalen (artikelen 6:119 en 6:83 aanhef en onder c BW).
[gedaagde] moet incassokosten van € 805,86 betalen
2.10.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 805,86 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat toewijsbaar was op de dag van de dagvaarding (€ 5.000,00 + € 800,00 + € 20,00 = € 5.820,00). De wettelijke rente wordt toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv) en de zaak terecht is gestart. In de aanmaning van 6 februari 2024 heeft [eiser] namelijk onder andere gevraagd om de waarborgsom en de kosten voor de douchekop binnen vijf dagen te betalen. [gedaagde] heeft helemaal niet gereageerd op die brief en ook tot het moment van dagvaarden op 8 maart 2024 niets betaald. De kantonrechter begroot de proceskosten aan de kant van [eiser] op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.198,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 800,00 aan restant waarborgsom met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 december 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 20,00 voor de douchekop met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 805,86 aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.198,39 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
703