ECLI:NL:RBROT:2024:5382

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
10/037454-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens vechtpartij met mes

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 12 februari 2022 in Dordrecht betrokken was bij een vechtpartij. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte twee personen met een mes levensgevaarlijk letsel toegebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag, waarbij hij de slachtoffers meerdere keren heeft gestoken. De verdachte heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar opgelegd gekregen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, maar heeft wel de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De verdachte is vrijgesproken van een derde feit, waarbij hij een derde slachtoffer zou hebben verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/037454-22
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsman mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 impliciet primair en 3 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 impliciet subsidiair en 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met de aangevers [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] voor de duur van 5 jaren, met 1 week hechtenis per overtreding, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 3 impliciet primair ten laste gelegde poging tot het doden van de aangever [aangever 3]. Er is wel wettig en overtuigend bewijs voor de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Bewezen kan worden dat de verdachte de aangever [aangever 3] in zijn nek en been heeft gestoken toen deze hem van [aangever 1] af wilde trekken, en dat hij dit heeft gedaan met het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.2.
Beoordeling
Poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 3 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling
Vast staat dat er op 12 februari 2022 in Dordrecht een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen (onder andere) de verdachte en [aangever 1]. Ook kan worden vastgesteld dat [aangever 3] daarbij heeft geprobeerd om de verdachte van [aangever 1] af te trekken. [aangever 3] had daarna een verwonding in zijn nek. Onderweg naar het ziekenhuis constateerde hij dat hij ook een verwonding had aan zijn been. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte deze verwondingen met een mes heeft toegebracht.
De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daarmee opzet, al dat niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 3]. Daarom moet de verdachte ook worden vrijgesproken van de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht gelet op het dossier aannemelijk dat [aangever 3] door de verdachte met een mes is geraakt toen [aangever 3] [aangever 1] te hulp kwam. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte ‘vol opzet’ had om [aangever 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Onder bepaalde omstandigheden kan het steken met een mes in de nek de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel of erger oploopt. Daarvoor is onder andere van belang hoe de aangever is geraakt (of daarbij sprake was van een stekende of zwaaiende beweging met een mes), met welke kracht dat gepaard ging en wat voor soort mes daarbij is gebruikt. Het dossier bevat te weinig informatie om daarover iets te kunnen vaststellen. Er zijn meerdere messen aangetroffen, maar het is niet met zekerheid vast te stellen met welk mes [aangever 3] is verwond. Ook is er geen informatie in het dossier over hoe deze aangever is geraakt en met welke kracht. Dit is niet af te leiden uit de aangifte van [aangever 3]. Hij heeft volgens zijn verklaring de verwondingen pas nadien opgemerkt en weet niet precies hoe hij die heeft opgelopen. Hij verklaarde dat hij, toen hij de wond in zijn nek opmerkte en zag dat er bloed uit kwam, het idee had dat hij in zijn nek was gestoken. De verwonding aan zijn been merkte hij pas later op en daarover verklaarde hij dat hij toen besefte dat hij daar waarschijnlijk ook gestoken was, maar hij niet precies weet wanneer dat is gebeurd. Ook kan de rechtbank niet vaststellen wat de aard en de ernst van de verwondingen zijn geweest. Het dossier bevat geen omschrijving van het letsel door een forensisch arts dan wel een andere arts en evenmin door een verbalisant. In het dossier bevinden zich alleen een summiere beschrijving van het letsel in de aangifte en de toelichting van de vordering van [aangever 3] als benadeelde partij en bij de aangifte gevoegde foto’s van het letsel. Deze beschrijving en foto’s zijn onvoldoende om de aard en de ernst van de verwondingen vast te kunnen stellen. Het letsel worden daarin alleen omschreven als wondjes die niet ernstig waren en ook op de foto’s zijn alleen kleine wondjes te zien. Blijkens de verklaring van de FARR-arts en zijn eigen verklaring is [aangever 3] ook niet naar de huisarts geweest voor een behandeling of behandeld op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis.
Gelet hierop is niet vast te stellen of er bij de verrichte handeling sprake is geweest van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 3 impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte [aangever 1] met een mes heeft gestoken. Ook kan niet worden vastgesteld dat bij het steken met een mes in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat op 12 februari 2022 aan de Dr. L.L. Zamenhoflaan in Dordrecht een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij de aangever [aangever 1] meerdere malen is gestoken met een mes. Hij is in totaal tienmaal gestoken, op diverse plekken.
Er waren meerdere personen aanwezig en een deel van hen, waaronder [medeverdachte], de broer van de verdachte, mengde zich ook in het conflict, al dan niet om de partijen uit elkaar te halen. Vast staat echter dat het gevecht primair plaatsvond tussen de verdachte en [aangever 1]. Dit wordt vastgesteld op basis van de verklaringen van de verdachte ter zitting en bij de politie en de verklaringen van [aangever 1] bij de politie. Er was eerder (in juli 2021) een incident tussen hen geweest en het conflict tussen beiden duurde nog voort. Toen zij elkaar op de Dr. L.L. Zamenhoflaan zagen, ontstond er opnieuw een confrontatie tussen hen. Zij riepen en scholden naar elkaar en maakten ook gebaren naar elkaar. De verdachte rende daarna op [aangever 1] af en viel [aangever 1] aan, waarbij hij met zijn arm uithaalde naar [aangever 1]. [aangever 1] sloeg terug en daarop ontstond de worsteling. Tijdens deze aanval en de worsteling daarna heeft [aangever 1] de steekverwondingen opgelopen.
De rechtbank acht gelet op de hierboven omschreven gang van zaken wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die [aangever 1] meerdere malen met een mes heeft gestoken. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor een scenario waarbij [aangever 1] tijdens of na de vechtpartij door een ander dan de verdachte kan zijn gestoken.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het handelen van de verdachte
gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Daartoe moet worden vastgesteld of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [aangever 1].
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet geldt het toetsingskader dat hiervoor reeds is genoemd.
Op basis van de beschrijving van het letsel bij [aangever 1] door de forensisch arts van de FARR stelt de rechtbank vast dat de verdachte meerdere malen met kracht heeft gestoken in onder meer het bovenlichaam van [aangever 1]. Daar bevonden zich meerdere steekverwondingen van één of meerdere centimeters die moesten worden gehecht. De steekverwondingen in het bovenlichaam bevonden zich aan de midden-voorzijde van de borstkas, aan de rechterzijde van de borstkas, de buitenzijde van de linker bovenarm, de achterzijde van het linker schoudergewricht, de linker flank en de onderrug.
Doordat [aangever 1] meermalen met kracht met een mes in zijn bovenlichaam is gestoken, ontstond de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood van [aangever 1]. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen en lichaamsdelen zitten, zoals het hart, de longen, de darmen en de hals/nek, en dat iemand als gevolg van (steek)verwondingen aan die organen of lichaamsdelen kan komen te overlijden. Door meermalen met kracht in het bovenlichaam te steken heeft de verdachte deze kans ook bewust aanvaard. Bewezen is daarom dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [aangever 1].
4.2.3.
Conclusie
De onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van de aangever [aangever 2] kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte [aangever 2] met een mes heeft gestoken. Ook kan niet worden vastgesteld dat bij het steken met een mes in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel.
4.3.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat [aangever 2] tijdens voornoemde worsteling heeft geprobeerd om de verdachte van [aangever 1] af te trekken en op dat moment met een mes door zijn rechterpols is gestoken. [aangever 2] zag de verdachte met een mes en zag dat hij daarmee in de richting van zijn rechterpols stak en daarna merkte hij de bloedende wond aan zijn rechterpols op. Ook [aangever 1] zag op dat moment dat [aangever 2] daar een steekwond had.
De rechtbank acht onder deze omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die [aangever 2] met een mes door zijn rechterpols heeft gestoken.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het handelen van de verdachte
gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (impliciet primair) of een poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [aangever 2] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 2].
In het dossier bevindt zich geen verklaring van de forensisch arts van de FARR met betrekking tot het letsel van [aangever 2]. In het dossier zit hierover wel andere informatie. [aangever 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij in zijn rechterpols is gestoken, vlak langs zijn slagader, dat de wond heel diep was en het bloed eruit stroomde. Hij heeft verder verklaard dat hij met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht en dat de arts heeft gezegd dat het mes er waarschijnlijk aan de binnenzijde van zijn pols erin gegaan en aan de buitenzijde er weer uit. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de arts-assistent radiologie van het Maasstad Ziekenhuis, die is gevoegd bij de vordering die [aangever 2] als benadeelde partij heeft ingediend. Daaruit blijkt dat op 12 februari 2022 een röntgenfoto van de rechterpols is gemaakt. In deze verklaring staat bij de klinische gegevens vermeld ‘steekverwonding pols rechts, door en door, vlak langs de radialis.’ De verdediging heeft gesteld dat hieruit niet blijkt dat vlak langs de polsslagader is gestoken, omdat ‘radialis’ zowel kan slaan op de polsslagader als op de zenuw in de pols (de polsslagader heet ‘arteria radialis’, de zenuw heet ‘nervus radialis’). De rechtbank stelt op basis van op internet openbaar toegankelijke informatie over de anatomie van de pols vast dat de polsslagader en de betreffende zenuw in de pols vlakbij elkaar liggen. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat vlak langs de polsslagader is gestoken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de pols een slagader bevindt en dat (zonder tijdig medisch ingrijpen) het slachtoffer kan komen te overlijden indien bij het steken met een mes de slagader wordt geraakt. Door het steken door de rechterpols van [aangever 2] ontstond gelet daarop de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood van [aangever 2] en de verdachte heeft door zo te handelen deze kans ook bewust aanvaard. Bewezen is daarom dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [aangever 2].
4.3.4.
Conclusie
De onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 12 februari 2022 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] met één mes meermalen, in een arm en een schouder en
derug en
eenbil , althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 12 februari 2022 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2], opzettelijk
van het leven te beroven, met dat opzet,
die [slachtoffer 2] met een mes door zijn rechterpols heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag;
2, impliciet primair.
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tijdens een vechtpartij, waarbij hij de confrontatie zocht, twee personen met een mes levensgevaarlijk letsel toegebracht. Met één van hen had hij een conflict naar aanleiding van een eerder incident in juli 2021. Na over en weer gebaren en schelden is hij op dit slachtoffer afgerend en met hem in gevecht gegaan. Daarbij heeft hij dit slachtoffer meerdere malen gestoken. Vervolgens heeft hij ook het tweede slachtoffer gestoken toen deze hem van het eerste slachtoffer af wilde trekken. Door zo te handelen heeft de verdachte een angstige en levensgevaarlijke situatie gecreëerd. Ook heeft hij een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. Dat de verdachte ten tijde van de steekpartij flink gedronken had, lijkt er toe te hebben geleid dat hij zijn agressie (nog) minder kon beheersen dan normaal. Dit is bepaald zorgelijk te noemen.
De beide slachtoffers hebben beide ernstig, potentieel dodelijk letsel opgelopen. Blijkens de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen heeft het incident mentaal een flinke impact op hen gehad. Verder heeft de verdachte door zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving, temeer nu dit op de openbare weg heeft plaatsgevonden en veel mensen er getuigen van waren.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 april 2024 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten (in 2004 voor poging tot doodslag en in 2019 voor mishandeling).
7.3.2.
Rapportages reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 mei 2022. In dit rapport is geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en contactverboden met de aangevers, en dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is door de rechtbank met ingang van 24 mei 2022 onder voorwaarden (onder meer een meldplicht en contactverboden met de aangevers en andere betrokkenen bij het incident) geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag met betrekking tot het schorsingstoezicht opgemaakt, gedateerd 17 mei 2024. In dit rapport is geconcludeerd dat de reclassering bij een veroordeling geen meerwaarde ziet in het opleggen van een reclasseringstoezicht, omdat tijdens het langdurige schorsingstoezicht aan de verdachte de adviezen zijn gegeven die gegeven konden worden. De reclassering acht het wel zorgelijk dat sprake is van een langslepend conflict tussen de twee partijen dat maar blijft doorgaan, waarbij er ook signalen zijn dat de tegenpartij hier debet aan is. De zorgen over dit conflict en de angst voor escalatie zijn gedeeld met het Openbaar Ministerie en in de gesprekken met de verdachte zijn onder meer adviezen gegeven hoe hij moet handelen als hij geconfronteerd wordt met de tegenpartij. De reclassering kan hierin verder niet meer betekenen voor de verdachte. De verdachte vindt het voortzetten van het contact met de reclassering ook niet nodig. Hij blijft contact onderhouden met de psycholoog bij wie hij zich eerder zelf heeft aangemeld en een traject volgt, waarbij aandacht is voor zijn mentale gezondheid.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij - anders dan de officier van justitie - tweemaal een poging tot doodslag bewezen acht.
Gelet op de lange duur van het schorsingstoezicht en de conclusie van de reclassering in het voortgangsverslag ziet de rechtbank geen reden om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen, al dan niet met bijzondere voorwaarden.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 12 februari 2022, omdat hij op deze datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaar en vier maanden verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De overschrijding van de redelijke termijn is gering. Daarom zal worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 47 HGEU en artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De rechtbank ziet, gelet op de duur van de gevangenisstraf, geen aanleiding om daarnaast aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr, inhoudende contactverboden met de aangevers, op te leggen.

8.Voorlopige hechtenis

Ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis is bepaald dat deze eindigt bij einduitspraak. De voorlopige hechtenis herleeft dan dus weer. De rechtbank ziet in het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het voortgangsverslag van de reclassering geen reden om de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw te schorsen, zoals door de verdediging is verzocht.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

In deze procedure hebben zich de volgende benadeelde partijen gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • [benadeelde partij 1] (ter zake van feit 1);
  • [benadeelde partij 2] (ter zake van feit 2);
  • [benadeelde partij 3] (ter zake van feit 3),
Zij worden in deze zaak vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam.
9.1.
De vordering van [benadeelde partij 1]
9.1.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een vergoeding van € 8.319,15, bestaande uit:
  • een vergoeding van € 1.319,15 aan materiële schade (een bedrag van € 363,15 aan door hem uit zijn eigen risico betaalde kosten van ambulancevervoer, een ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 31,- en een vergoeding van € 925,- voor kapotte kleding en schoenen);
  • en een vergoeding van € 7.000,- aan immateriële schade.
Hij verzoekt de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk te stellen, de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.2.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kosten voor het ambulancevervoer en de kapotte jas. Voor het overige moet de vordering tot vergoeding van materiële schade worden afgewezen. Niet duidelijk is op welke kosten de ziekenhuisdaggeldvergoeding ziet en door wie die kosten zijn gemaakt. Van de aankoop van het trainingspak en het shirt zijn geen bonnen bijgevoegd, zodat niet duidelijk is waar, door wie en voor welk bedrag deze zijn gekocht. Ook zijn er geen foto’s van schade aan deze kledingstukken in het dossier. Op basis van het dossier is ook niet vast te stellen dat de schoenen van de benadeelde partij als gevolg van het feit (door krassen en bloed) onherstelbaar zijn beschadigd, zoals door de benadeelde partij wordt gesteld. De vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,-
9.1.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Dit betreft onder meer de kosten voor het ambulancevervoer en de kapotte jas. De daarvoor gevorderde schadevergoeding is door de verdachte niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Ook ten aanzien van de overige posten zal de rechtbank, ondanks de betwisting daarvan, de vordering toewijzen, omdat ook deze posten naar het oordeel van de rechtbank zien op rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade en voldoende zijn onderbouwd.
De benadeelde partij is in verband met het toegebrachte letsel gedurende een dag opgenomen geweest in het ziekenhuis. Op grond van de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding kan bij opname in het ziekenhuis een ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 31,- worden gevorderd. Dit is een forfaitair tarief en daarom is onderbouwing van de daadwerkelijk gemaakte kosten niet vereist. Deze vergoeding is daarom toewijsbaar.
Op basis van het dossier staat vast dat de benadeelde partij ten tijde van het bewezen verklaarde feit een trainingspak en een shirt droeg. Deze kledingstukken zaten onder het bloed. Ook is aannemelijk dat deze kledingstukken kapot zijn gegaan als gevolg van de messteken en door het openknippen bij de behandeling en dat deze kleding door de politie is vernietigd, zoals door de benadeelde partij wordt gesteld. Dat er geen bonnen zijn overgelegd van de aankoop van deze kledingstukken, maakt niet dat voor deze schade geen vergoeding kan worden toegekend, omdat de rechtbank de bevoegdheid heeft om de waarde daarvan te schatten. De rechtbank schat de waarde van het trainingspak op € 200,- en van het shirt op € 150,-, conform hetgeen door de benadeelde partij is gevorderd.
Ook is op basis van het dossier voldoende aannemelijk geworden dat bij dit feit krassen en bloed op de schoenen van de benadeelde partij zijn gekomen en dat deze schoenen daardoor onherstelbaar zijn beschadigd. Het daarvoor gevorderde bedrag van € 215,- is voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Er is allereerst sprake van aantasting in de persoon door lichamelijk letsel. De benadeelde partij heeft als gevolg van het feit ernstig en potentieel levensbedreigend letsel opgelopen. Hij had tien steekwonden, onder meer in zijn bovenlichaam, en een klaplong, waarvoor (acute) behandeling in het ziekenhuis nodig was. De benadeelde partij heeft als gevolg van de steekwonden meerdere blijvende littekens en ervaart nog steeds fysiek ongemak. Daarnaast brengen de aard en ernst van de normschending in dit geval mee dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook een aantasting van de persoon op andere wijze kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de onderbouwing van het letsel en de gevolgen van het feit voor de benadeelde partij, en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, waaronder de in toelichting bij de vordering genoemde uitspraken, wordt de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op € 7.000,-. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom in zijn geheel toegewezen.
Overig
Omdat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bewezen is verklaard dat de verdachte dit feit alleen heeft gepleegd en niet samen met een ander (de medeverdachte [medeverdachte]), wordt niet bepaald dat hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 8.319,15 vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 februari 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.2.
De vordering van [benadeelde partij 2]
9.2.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een vergoeding van € 3.277,57, bestaande uit:
  • een vergoeding van € 277,57 aan materiële schade (kapotte jas);
  • en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
Hij verzoekt deze vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.2.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is aangevoerd dat de vordering voor vergoeding van materiële schade moet worden afgewezen, omdat uit het dossier niet blijkt dat de benadeelde partij ten tijde van het incident een jas aan had en daar schade aan had. De vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-.
9.2.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij een jas aan had ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht dit echter wel voldoende aannemelijk, omdat het toen winter was. De benadeelde partij is door zijn rechterpols gestoken. Aangevoerd is dat het mes hierbij door zijn jas heen is gestoken en dat daardoor een zodanig groot gat is ontstaan dat dit niet meer goed kon worden hersteld. Ook dit acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Het gevorderde bedrag van € 215,- is voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Immateriële schade
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Er is allereerst sprake van aantasting in de persoon door lichamelijk letsel. De benadeelde partij heeft als gevolg van het feit ernstig en potentieel levensbedreigend letsel opgelopen. Hij had een diepe steekwond in zijn rechterpols vlakbij zijn polsslagader, waarvoor hij acuut in het ziekenhuis moest worden behandeld. De benadeelde partij heeft hieraan littekens overgehouden en zijn pols is nog steeds niet volledig hersteld, hetgeen beperkingen oplevert in zijn dagelijks leven. Daarnaast brengen de aard en ernst van de normschending in dit geval mee dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook een aantasting van de persoon op andere wijze kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de onderbouwing van het letsel en de gevolgen van het feit voor de benadeelde partij, en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wordt de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op € 3.000,-. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom in zijn geheel toegewezen.
Overig
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 3.277,57 vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 februari 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.3.
De vordering van [benadeelde partij 3]
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een vergoeding van € 868,18,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade. Hij verzoekt deze vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Beoordeling
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
In verband hiermee zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 8.319,15 (zegge: achtduizend driehonderdnegentien euro en vijftien eurocent), bestaande uit € 1.319,15 aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 8.319,15(hoofdsom,
zegge: achtduizend driehonderdnegentien euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.319,15 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
76 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 3.277,57 (zegge: drieduizend tweehonderdzevenenzeventig euro en zevenenvijftig eurocent), bestaande uit € 277,57 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 3.277,57(hoofdsom,
zegge: drieduizend tweehonderdzevenenzeventig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.277,57 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
42 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en R.M.F.R. Ketwaru, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 12 februari 2022 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] met één of meerdere messen meermalen, althans éénmaal, in een/ de arm(en) en/ of een schouder en/ of rug en/ of bil en/ of been, althans het lichaam, heeft/hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 12 februari 2022 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2], opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
die [slachtoffer 2] met een mes in/ door zijn rechterpols heeft gestoken, althans het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij, op of omstreeks 12 februari 2022 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [slachtoffer 3] met een mes in zijn nek/hals en/ of been heeft gestoken, althans het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)