ECLI:NL:RBROT:2024:538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
10/201460-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door een groep in Rotterdam met significante bijdrage van de verdachte

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 mei 2021 in Rotterdam, waar de verdachte deel uitmaakte van een groep die geweld pleegde tegen een willekeurig slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante en initiërende bijdrage heeft geleverd aan het geweld, wat resulteerde in een taakstraf van 120 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het geweld te beginnen, een sfeer van ontremming creëerde die leidde tot verdere geweldshandelingen door anderen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf. Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van het geweld. De totale schadevergoeding bedraagt € 7.706,12, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/201460-21
Datum uitspraak: 24 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten openlijk geweld;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur 120 uur.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste
gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier, waaronder
de camerabeelden waarop de verdachte wordt herkend als een van degenen die geweld plegen tegen de aangever, en de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting dat hij de persoon is op die beelden. De officier van justitie is van mening dat, nu de verdachte een
wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, de gehele tenlastelegging voor openlijke
geweldpleging is bewezen en niet enkel zijn individuele gedraging.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld tegen de aangever. Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken van de gedachtestreepjes die niet zien op het geweld wat is toegepast door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] . Het moment waarop [medeverdachte01] en de verdachte geweld uit oefenen op de aangever moet worden losgetrokken van het moment waarop de anderen geweld uitoefenen op de aangever.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
De volgende feiten en omstandigheden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de bewijsmiddelen naar voren gekomen.
Waarneming camerabeelden
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting camerabeelden bekeken. Deze beelden zijn op 9 mei 2021 tussen 17.00 uur en 17.30 uur gemaakt op respectievelijk het Stadhuisplein, de Zoutmanstraat en het Schouwburgplein te Rotterdam.
De rechtbank neemt op de camerabeelden het volgende waar:
B4221 Stadhuisplein thv Coconut-2021-05-09_17h00min47s000ms
0:00:37
[verdachte01] (zwarte kleding, zwarte pet met geel logo omgekeerd op) komt linksonder in beeld. Hij praat en drinkt bier met onder andere [naam01] .
0:01:55
[medeverdachte01] (zwarte kleding, zwarte pet met wit logo, draagt een blauwe plastic tas van de Albert Heijn bij zich) loopt van links naar rechts boven in het beeld.
0:02:15
[naam02] (zwarte jas, grijze broek, blauwe pet met wit logo) loopt linksonder uit beeld.
0:07:36
In het midden van het beeld staan 2 personen te bellen (de een draagt zwart shirt met zwembroek en de ander een hoedje, blauw vest en donkere broek). Volgens de verklaring van [verdachte01] ter terechtzitting zijn dit de twee mannen die de groep later te hulp schoot omdat zij problemen zouden hebben.
0:13:05
Te zien is dat [verdachte01] en [medeverdachte01] contact hebben met andere leden van de groep en zij lijken deze personen goed te kennen.
0:13:50
[verdachte01] en [medeverdachte01] lijken de groep te bewegen om te vertrekken.
B4246 Zoutmanstraat-2021-05-09_17h16min57s000ms
0:02:15
[medeverdachte01] lijkt afscheid te nemen van de groep.
0:02:40
De groep rent richting de Karel Doormanstraat.
B4227 Schouwburgplein Karel Doormanstraat-2021-05-09_17h17min00s000ms
0:00:10
Eerder genoemde man in de zwembroek en man met hoedje lopen vanuit de Korte Lijnbaan richting de Karel Doormanstraat.
0:02:34
Een groep rennende mannen, waaronder [verdachte01] komt in beeld.
0:02:37
[verdachte01] loopt linksonder in beeld.
0:02:40
[verdachte01] loopt richting de man in de zwembroek. [verdachte01] loopt hierbij voorbij de aangever (zwart trainingspak met witte strepen en witte sneakers).
0:02:42
[verdachte01] lijkt aan de man in de zwembroek te vragen wat er aan de hand is, waarna de man in de zwembroek richting de man met de grote groene rugzak wijst, die vervolgens wegrent. [verdachte01] rent vervolgens enkele meters achter hem aan.
0:02:51
[verdachte01] draait zich om en loopt rechts uit beeld.
0:02:58
[medeverdachte01] komt rechtsboven in beeld en heeft zijn blik gericht op waar de aangever staat. [verdachte01] rent richting de aangever.
0:03:00
[verdachte01] maakt een springende, schoppende beweging tegen de heup van de aangever.
0:03:02
[medeverdachte01] rent er direct op af en trapt de aangever. [verdachte01] probeert met zijn hand de aangever vast te pakken.
De aangever rent weg. [naam01] en andere mannen van de groep rennen achter de aangever aan, die daarna op de grond valt.
0:03:08
[naam02] trapt de aangever tegen zijn hoofd. [naam03] trapt de aangever tegen zijn keel/borst en [naam01] trapt de aangever tegen zijn benen.
0:03:13
De groep mannen vlucht weg en laat de aangever gewond achter.
Openlijke geweldpleging
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Het gaat dan om het ‘in vereniging’ plegen van geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is echter niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Voor een bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld en of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het groepsgeweld van voldoende gewicht is. Daarbij hoeft deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Evenmin is vereist dat wordt vastgesteld welke persoon uit de groep welke geweldshandelingen heeft gepleegd.
Op basis van de hiervoor besproken waarnemingen op de camerabeelden concludeert de rechtbank dat de verdachte op 9 mei 2021 deel uitmaakte van een groep Feijenoordsupporters. Deze groep verplaatste zich rond 17:15 uur vanuit het Stadhuisplein richting het Schouwburgplein om twee leden van de groep bij te staan die op dat moment problemen hadden met andere mannen in de stad. Op de Karel Doormanstraat is de verdachte vervolgens achter de aangever aangerend en heeft hij de aangever een vliegende trap tegen zijn heup gegeven. Direct daarna werd de aangever door de medeverdachte [medeverdachte01] geschopt. Vervolgens probeert de aangever te vluchten, maar wordt hij door andere leden van de groep waartoe de verdachte behoorde, tegen de grond geworpen en meerdere malen tegen zijn lichaam en gezicht getrapt.
De verklaring van de verdachte, dat hij de aangever met zijn trap niet heeft geraakt en dat hij geen opzet had op het door anderen toegepaste geweld, volgt de rechtbank niet. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte rent naar het - voor hem volstrekt onbekende - slachtoffer en een vliegende trap maakt richting de aangever, dat de aangever wordt geraakt en als gevolg daarvan opzij beweegt. Onmiddellijk daarna wordt de aangever door de medeverdachte [medeverdachte01] getrapt en probeert de verdachte de aangever vast te grijpen. Dit mislukt en de aangever vlucht weg. Vervolgens loopt de verdachte enkele stappen richting de Korte Lijnbaan en kijkt hij richting de aangever, die op dat moment op de grond ligt en wordt geschopt en geslagen.
Vanaf de eerste trap door de verdachte tot aan de laatste trap door [naam01] was er sprake van een continu proces van geweld gericht op de aangever dat zich slechts in 1 minuut heeft afgespeeld. Dit geweld is begonnen door de verdachte, die de aangever notabene niet kende en terwijl hij de aangever niks had zien doen. Het gaat dus om een willekeurig slachtoffer. Doordat de aangever na de trap van de medeverdachte [medeverdachte01] probeerde te vluchten, verplaatste dat geweld zich enkele meters, namelijk van de Karel Doormanstraat naar de Korte Lijnbaan. Dit alles vond plaats op een zeer geringe afstand van elkaar en in een zeer beperkte tijd en kan dan ook worden aangemerkt als één geheel van geweldshandelingen. Gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die jegens de aangever zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van handelingen die in één en dezelfde aanval zijn verricht. Geen van de verdachten heeft de-escalerend opgetreden of zich van het geweld gedistantieerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle verdachten.
De verdachte had, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen en uit zijn bekennende verklaring op zitting, een significante en wezenlijke en zelfs initiërende bijdrage aan het gepleegde geweld. De rechtbank stelt vast dat het gewelddadige gedrag van de verdachte bevorderde dat de anderen mee gingen doen met het plegen van geweld, waardoor het geweld escaleerde en bleef voortduren. Hieruit volgt dat het opzet van de verdachte zich (ook) uitstrekte tot het geweld dat anderen in het geheel van geweldshandelingen pleegden. Daarom kan ook het geweld dat na de trap van de verdachte volgde, de verdachte worden aangerekend.
De rechtbank is van oordeel dat het tweede gedachtestreepje niet wettig en overtuigend is bewezen. Op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de aangever op de grond is gevallen als gevolg van een slag of stomp tegen zijn gezicht of hoofd. De verdachte zal ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De overige ten laste gelegde geweldshandelingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank concludeert dat vijf personen geweldshandelingen hebben gepleegd jegens de aangever. Door te beginnen met het geweld heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de gepleegde geweldshandelingen. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 mei 2021 te Rotterdam, openlijk, te weten, op de Korte Lijnbaan en/of de Karel Doormanstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door
- meerdere malen, tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te trappen en
- tegen het gezicht, van voornoemde [slachtoffer01] te schoppen , terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag en
- meerdere malen, tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 9 mei 2021 samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstig
geweldsdelict. De verdachte was op die dag met een groep personen in het centrum van
Rotterdam en zij hebben, zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, gezamenlijk de aangever mishandeld door hem tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam te slaan en te
trappen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het was die met het geweld tegen dit willekeurige slachtoffer is begonnen waarmee hij aanleiding heeft gegeven aan een sfeer van ontremming. De aangever heeft na de eerste aanval door verdachte en [medeverdachte01] , geprobeerd weg te komen, maar werd achterna gerend. Ook nadat de aangever ten val is gekomen en de groep hem omsingeld had, hield het geweld aan en is hij in zijn gezicht en meerdere keren tegen zijn lichaam getrapt. Vervolgens is de aangever bloedend en in hulpeloze toestand achtergelaten door de hele groep. Als gevolg van het geweld is bij de aangever onder meer dusdanig hoofdletsel ontstaan dat zijn schedel zichtbaar was.
Door deze geweldshandelingen hebben de verdachte en zijn medeverdachten ernstig inbreuk
gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Slachtoffers van dergelijke
misdrijven ondervinden vaak nog geruime tijd last van de impact daarvan. Dat dit ook in dit
geval zo is geweest, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever, waarin hij
verklaart nog steeds te werken aan zowel zijn fysieke als aan zijn mentale herstel.
Het geweld vond plaats op klaarlichte dag, op de openbare weg in het centrum van
Rotterdam, te midden van het winkelend publiek. Dergelijke feiten versterken de gevoelens
van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles de verdachte
zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in voor de verdachte nadelige zin mee.
7.4.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is op
22 mei 2021 verhoord. Op deze data is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaken geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 22 mei 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 32 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren (24 maanden), is er sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zou enkel een gevangenisstraf passend zijn. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de eis van de officier van justitie, zal de rechtbank afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zal de rechtbank een taakstraf opleggen. De reclassering kan bij uitvoering van de taakstraf rekening houden met de fysieke beperkingen van de verdachte. Gelet op de fysieke beperkingen van de verdachte acht de rechtbank het passend dat verdachte een periode van 24 maanden krijgt om de taakstraf uit te voeren, in plaats van de in artikel 6:3:1 Sv genoemde periode van 18 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.061,45 (bestaande uit € 588,45 voor persoonlijke verzorging, pijnstilling, voeding en een zonnebril met UV-bescherming, € 385,00 voor eigen risico ziektekostenverzekering, € 139,00 voor een trainingspak, € 219,00 voor AirPods, € 730,00 voor kosten fysiotherapie) aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 8.047,84, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook vordert de officier te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is ten aanzien van de totale schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte moet
worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair dient de benadeelde partij alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het letsel niet is veroorzaakt door de verdachte.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Vast is komen te staan dat de aangever letsel en schade heeft bekomen door toedoen van meerdere verdachten. Al deze verdachten hebben tezamen het geweld hebben gepleegd in groepsverband en - zoals hierboven al is geoordeeld - al het geweld kan ook de verdachten worden toegerekend.
8.3.1.
Materiële schade
Kosten voeding
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor voeding afwijzen, omdat het rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de kosten van voeding ontbreekt.
Kosten pijnstilling en persoonlijke verzorging
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor pijnstilling en persoonlijke verzorging toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Kosten zonnebril met UV-bescherming
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor een zonnebril met UV-bescherming deels toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte, waardoor hij tevens een hersenschudding heeft opgelopen. De rechtbank zal de geleden schade ter zake de zonnebril met UV-bescherming op € 250,00 stellen.
Kosten eigen risico ziektekostenverzekering
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor eigen risico ziektekostenverzekering toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Kosten trainingspak en Airpods
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor het trainingspak en de Airpods deels toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De rechtbank zal de geleden schade voor trainingspak en Airpods schatten op respectievelijk
€ 100,00 en € 150,00.
Kosten fysiotherapie
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor fysiotherapie toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
8.3.2.
Immateriële schade
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de aangever.
Blijkens de ingediende vordering en de ter terechtzitting gegeven toelichting door de advocaat van de benadeelde partij is gebleken dat deze als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het bewezenverklaarde heeft grote gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Hij heeft onder meer PTSS aan het bewezenverklaarde overgehouden en heeft hier EMDR-therapie voor moeten volgen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 6.000,00. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank afwijzen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 mei 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.706,12, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren(uit te voeren binnen een periode van 2 (twee) jaren), waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 7.706,12 (zegge: zevenduizend zevenhonderdzes euro en twaalf eurocent), bestaande uit € 1.706,12 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 7.706,12(hoofdsom,
zegge: zevenduizend zevenhonderdzes euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Rotterdam, openlijk, te weten, op/aan de Lijnbaan en/of de Korte Lijnbaan en/of de Karel Doormanstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door
- meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te schoppen en/of te trappen en/of
- in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen, waardoor voornoemde [slachtoffer01] op de grond is gevallen en/of
- in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van voornoemde [slachtoffer01] te schoppen en/of te trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te stampen en/of te schoppen en/of te trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag.