ECLI:NL:RBROT:2024:5362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/10/676371 / FA RK 24-2410
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd over minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 23 mei 2024, is het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, omdat de kinderen sinds 2019 uit huis zijn geplaatst en de moeder niet in staat is gebleken om een veilige en gestructureerde opvoedsituatie te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen zijn gehecht aan hun pleeggezinnen en de rechtbank oordeelt dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van de kinderen is. De GI, de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, is benoemd tot voogd over de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoedsituatie van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/676371 / FA RK 24-2410
datum uitspraak: 23 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2],
hierna te noemen: [minderjarige 2],
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2019 in [geboorteplaats 3],
hierna te noemen: [minderjarige 3].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt tevens als belanghebbende aan ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]:
[naam 2],
de grootmoeder van vaderszijde,
hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2],
wonende in [woonplaats 2].
De rechtbank merkt tevens als belanghebbenden aan ten aanzien van [minderjarige 3]:
[naam 3] en [naam 4],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 3],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 27 maart 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de griffie op 27 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 5];
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 6] en [naam 7];
  • de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2];
- de pleegouders van [minderjarige 3].
1.3.
De rechtbank heeft aan [naam 8], de pleegzorgbegeleider van [minderjarige 3], werkzaam bij Enver pleegzorg, en aan [naam 9] en [naam 10], een zus en een nicht van de moeder, bijzondere toegang tot de zitting verleend.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven samen bij de pleegmoeder. [minderjarige 3] verblijft bij de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van 10 oktober 2019 zijn [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 juni 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor het laatst verlengd tot 10 juli 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 december 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen het netwerk, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, verlengd tot 10 juli 2024. De kinderrechter heeft bij die beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 juli 2024.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 17 november 2023 bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te benoemen. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.
De standpunten
4.1.
De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De kinderen zijn in 2019 uit huis geplaatst. Er is nadien onderzoek verricht naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing. Er is video-interactiebegeleiding ingezet, waaruit een negatief advies voor een terugplaatsing volgde. Mede op basis van dat advies heeft de GI destijds het perspectief van de kinderen in de pleeggezinnen bepaald. De kinderen zijn gehecht in de pleeggezinnen. Het zou schadelijk voor de kinderen zijn om hen uit hun huidige, vertrouwde opvoedsituatie weg te halen. De zittingen bij de rechtbank over een verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen veroorzaken veel stress bij de moeder en de kinderen. Dit heeft ook effect op de relatie tussen de moeder en de pleegouders, wat niet wenselijk is. De aanvaardbare termijn is verstreken. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief en waar zij verder zullen opgroeien. Het is belangrijk dat alle betrokkenen naar de kinderen uitdragen dat zij bij de pleegouders kunnen opgroeien. De boodschap die de moeder nu naar de kinderen overbrengt, levert onrust en onduidelijkheid voor hen op. Dit alles maakt dat een gezagsbeëindiging de geëigende maatregel is. De GI dient vanwege haar neutrale positie tot voogd te worden benoemd. Op termijn kan bekeken worden of er eventueel mogelijkheden zijn om de voogdij bij een natuurlijk persoon te beleggen. De Raad wil benadrukken dat een liefdevolle moeder wordt gezien, die goed meewerkt en in gesprek blijft met de hulpverlening. Het verdient een compliment dat zij een goede relatie met de pleegouders weet te onderhouden.
4.2.
De GI heeft het verzoek van de Raad ondersteund. Nadat de huidige jeugdbeschermers betrokken raakten, heeft er opnieuw een perspectiefbepaling plaatsgevonden. De GI had eerder al het perspectief bij de pleegouders bepaald. Er is specialistische hulp van Lelie zorggroep ingezet om de bezoeken te begeleiden. Recent heeft er een evaluatiegesprek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] steeds meer weerstand vertonen tegen de bezoeken. Dit uit zich in huilen of weglopen. Er is daarom een schriftelijke aanwijzing gegeven om de frequentie en de duur van de bezoeken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beperken tot 1 keer per 3 weken gedurende 1,5 uur. De grootmoeder is als vertrouwenspersoon en hechtingsfiguur aanwezig tijdens de bezoeken. Het laatste bezoek is wat beter verlopen. De begeleiding door Lelie zorggroep is afgesloten. De bezoeken zullen verder begeleid gaan worden door de GI en Enver pleegzorg. De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige 3] verlopen positief. Gezien wordt dat het voor de moeder wel moeilijk is om duidelijkheid en structuur te creëren. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. De moeder blijft uitspreken naar de kinderen dat zij weer bij haar thuis komen wonen. De kinderen hebben hier veel last van. Het uitgangspunt van een uithuisplaatsing is dat er toegewerkt wordt naar een thuisplaatsing. De GI stelt zich op het standpunt dat dit niet haalbaar is voor de moeder. Een gezagsbeëindigende maatregel kan zorgen voor duidelijkheid en rust, voor zowel de kinderen als de moeder.
4.3.
Door en namens de moeder is verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Er wordt niet voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:266, eerste lid, onder a, eerste deel, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderen worden niet in hun ontwikkeling bedreigd. Dat de jaarlijkse zittingen bij de rechtbank veel spanningen veroorzaken, kan geen reden zijn om het gezag van de moeder te beëindigen. Ook is er geen sprake van misbruik van het gezag door de moeder; zij werkt mee aan de voor de kinderen noodzakelijk hulpverlening of als zij haar toestemming moet verlenen, bijvoorbeeld voor de inschrijving van een school of de aanvraag van een paspoort. De moeder heeft nooit een kans gekregen om weer zelf voor haar kinderen te zorgen. Zij heeft nog steeds de wens dat de kinderen uiteindelijk weer bij haar thuis komen wonen. Er moet volgens de moeder stapsgewijs toegewerkt worden naar een thuisplaatsing, al dan niet met ondersteuning. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen dan ook contact met de pleegouders blijven houden. Het is onjuist dat wordt gezegd dat de moeder aan de kinderen vertelt dat zij weer thuis komen wonen.
4.4.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft medegedeeld dat het goed gaat met de kinderen. De bezoeken met de moeder leveren wel veel spanning op. De pleegmoeder is bereid om voor de kinderen te blijven zorgen zolang dat nodig is. Zij wenst een goede band met de moeder te behouden. Om die reden heeft de pleegmoeder geen standpunt ingenomen ten aanzien van het verzoek van de Raad. De pleegmoeder wil positief blijven.
4.5.
De pleegouders van [minderjarige 3] hebben medegedeeld dat [minderjarige 3] zich goed ontwikkelt. Zij zorgen inmiddels al 4,5 jaar voor [minderjarige 3]. Zij vraagt regelmatig bevestiging aan de pleegouders of zij in het pleeggezin mag blijven wonen. [minderjarige 3] heeft duidelijkheid nodig. De pleegouders willen zich blijven inzetten voor het behouden van een goede band tussen [minderjarige 3] en de moeder. Ook blijft de moeder altijd welkom bij de pleegouders. Er is sprake van een goede band tussen de pleegouders en de moeder.

5.De beoordeling

Het juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Het oordeel van de rechtbank
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in april 2019 op jonge leeftijd uit huis zijn geplaatst. De moeder verbleef op dat moment in een moeder- en kindvoorziening van ASVZ. Ondanks de intensieve begeleiding die zij daar kreeg geboden, is zij onvoldoende in staat gebleken om de kinderen een veilige en gestructureerde opvoedsituatie te bieden. Een uithuisplaatsing van de kinderen, in eerste instantie in het vrijwillig kader, bleek dan ook noodzakelijk om de ontwikkeling van de kinderen te garanderen. In oktober van dat jaar is de plaatsing van de kinderen met een machtiging van de kinderrechter geformaliseerd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds de uithuisplaatsing bij de pleegmoeder. [minderjarige 3] verblijft sinds november 2019 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
5.3.
Na de uithuisplaatsing van de kinderen is onderzocht of toegewerkt kon worden naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Er is (onder meer) video-interactiebegeleiding van Enver ingezet tijdens de bezoekmomenten om zicht te kunnen krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder. Enver heeft na afronding van dit traject negatief geadviseerd over een terugplaatsing van de kinderen, waarna de GI heeft bepaald dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder, maar in de pleeggezinnen ligt.
5.4.
De kinderen zijn gehecht in de pleeggezinnen en ontwikkelen zich daar positief. Wel wordt gezien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] last hebben van hun verleden en met hun emoties worstelen. Ook ervaren zij veel weerstand als het gaat om de bezoeken met de moeder. Rondom de bezoeken ervaren zij veel spanningen. Gezien wordt dat het de moeder tijdens de bezoeken onvoldoende lukt om bij de kinderen aan te sluiten, haar aandacht over de kinderen te verdelen en op een passende manier in te grijpen. Dit heeft ertoe geleid dat de duur en frequentie van de bezoeken is aangepast. De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige 3] verlopen wel positief. [minderjarige 3] heeft echter een bijzondere opvoedvraag. Zij heeft behoefte aan stevige en sensitieve opvoeders, die haar de structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid bieden die zij nodig heeft. De pleegouders van [minderjarige 3] zijn in staat om haar dit te bieden. Een terugplaatsing bij de moeder zou opnieuw een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] opleveren nu de moeder niet voldoende in staat is om aan te sluiten bij de opvoed- en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de moeder graag zou zien dat de kinderen weer bij haar komen wonen, acht de rechtbank dat niet in het belang van de kinderen.
5.5.
De kinderen zijn inmiddels al vijf jaar uit huis geplaatst. Dit betekent dat zij al het overgrote deel van hun leven bij hun pleegouder(s) opgroeien. De rechtbank vindt dat de aanvaardbare termijn, om in onzekerheid te verkeren over hun perspectief, is verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. Nu vaststaat dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en niet meer toegewerkt wordt naar een terugplaatsing bij de moeder, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen. De kinderen hebben recht op stabiliteit en continuïteit van hun opvoedingssituatie. Ook omdat de moeder volgens de GI tegen de kinderen blijft zeggen dat zij op termijn weer bij haar komen wonen, dient er een einde te komen aan de spanning die de onzekerheid daarover met zich mee brengt. Om dit te kunnen waarborgen en om alle betrokkenen duidelijkheid te bieden over het perspectief van de kinderen, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om het gezag van de moeder te beëindigen.
5.6.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW en de vereisten van artikel 8 EVRM is voldaan en zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Voogdij
5.7.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.8.
Het is in het belang van de kinderen dat de moeder op een positieve wijze contact kan onderhouden met de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de pleegouders van [minderjarige 3] en dat die relaties niet onder druk komen te staan. Er is op dit moment sprake van een goede band en samenwerking en het is belangrijk dat dit zo blijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI als neutrale partij met de voogdij over de kinderen dient te worden belast. De GI kan belangrijke beslissingen over de kinderen nemen. Daarnaast kan de GI de contactregeling tussen de moeder en de kinderen op een voor de kinderen passende wijze vormgeven en begeleiden. Ook kan de GI de regie houden ten aanzien van de in te zetten hulpverlening voor de kinderen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.9.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de moeder, als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in het bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
Uitvoerbaar bij voorraad
5.10.
De rechtbank zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de kinderen is dat de beslissing van de rechtbank direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep daartegen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam 1], geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteplaats 4], over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3];
6.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
6.3.
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te doen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, voorzitter, en mrs. M.P. van der Stroom en L.W.M. Hendriks, rechters tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024, in aanwezigheid van mr. R. Spaans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.