ECLI:NL:RBROT:2024:5361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/10/670984 / FA RK 23-9333
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorg- en opvoedtaken in een co-ouderschap met focus op communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2024 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De ouders, de man en de vrouw, zijn in een scheiding verwikkeld en hebben een bestaande zorgregeling die is vastgesteld bij beschikking van 15 december 2022. De man verzoekt om wijziging van deze zorgregeling naar een co-ouderschapsregeling van 'week op, week af'. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat er onvoldoende communicatie is tussen de ouders, wat de opvoeding van de minderjarige bemoeilijkt. De rechtbank constateert dat beide ouders het beste voor hebben met hun dochter, maar dat de communicatie tussen hen gebrekkig is. Dit leidt tot de conclusie dat een co-ouderschapsregeling op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, maar stelt wel een aangepaste zorgregeling vast waarbij de man de minderjarige van vrijdag uit school tot maandag naar school bij zich heeft, evenals de helft van de vakanties en feestdagen. De rechtbank benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de ouders voor de ontwikkeling van de minderjarige en roept hen op om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/670984 / FA RK 23-9333
Beschikking van 7 juni 2024 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling)
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats ] ,
advocaat mr. A.C. van 't Hek te Dordrecht,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. V.S. Waterval te Spijkenisse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 21 december 2023;
  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 16 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 juni 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van 15 december 2022 is:
  • uitgesproken de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen;
  • is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
  • is een zorgregeling vastgesteld als volgt:
 gedurende de detentie van de man zal de minderjarige met ingang van 26 november 2022 één keer per drie weken op zaterdag van 12.55 uur tot 13.55 uur bij de man zijn, waartoe de vrouw de minderjarige om 11.45 uur aan [naam 4] of [naam 5] overdraagt bij [locatie] en de vrouw de minderjarige daar om 15.00 uur ophaalt;
 na de detentie van de man:
* verblijft de minderjarige gedurende zes weken elke zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur bij de man:
* vervolgens gedurende zes weken elke vrijdag uit school tot zaterdag 17.00 uur in de woning van de man of, zolang de man nog geen zelfstandige woonruimte heeft, in de woning van oma (vz) in aanwezigheid van de man;
* daarna zullen partijen met elkaar in overleg gaan over een overstap naar een co-ouderschapsregeling.
2.2.1.
De beëindiging van het partnerschap betreffende partijen is op 2 mei 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.1.1.
De man verzoekt de bestaande zorgregeling tussen de man en de minderjarige te wijzigen in die zin dat:
  • de minderjarige in de even weken bij de vrouw verblijft en in de oneven weken bij de man. Op de zondag 17.00 uur, aan het einde van de week bij de vrouw, brengt de vrouw de minderjarige naar de man. De man zorgt ervoor dat de minderjarige het volgende weekend op zondag 17.00 uur weer bij de vrouw is;
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer ten aanzien van de reguliere zorgregeling.
3.1.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.1.4.
Op dit moment loopt er een zorgregeling die inhoudt dat de man de minderjarige iedere week bij zich heeft van vrijdag 14.30 uur uit school tot zondag 17.00 uur.
De man wenst deze regeling uit te breiden naar een co-ouderschapsregeling van “week op/week af” zoals partijen ten tijde van het uiteengaan voor ogen hadden. De man acht een dergelijke regeling in het belang van de minderjarige.
3.1.5.
De vrouw verzet zich tegen de door de man verzochte co-ouderschapsregeling. De vrouw stelt dat er tussen haar en de man nagenoeg geen communicatie is en dat de communicatie die er is hoofdzakelijk via de minderjarige plaatsvindt en af en toe via de e-mail. De man wenst geen direct contact met de vrouw te hebben.
3.1.6.
Voor kinderen verandert er veel wanneer hun ouders uit elkaar gaan. In zijn algemeenheid levert dit stress op voor kinderen. Volgens het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelen kinderen zich na de scheiding gemiddeld het beste wanneer zij weinig blootgesteld worden aan conflicten tussen de ouders, een goede band hebben met allebei hun ouders, en opgroeien in een veilige, warme gezinssituatie met regels en een heldere structuur.
3.1.7.
De rechtbank constateert uit de stukken en hetgeen is gezegd op de mondelinge behandeling dat partijen allebei het beste voor hebben met hun dochter, maar dit verschillend invullen en niet in staat zijn hierover open en constructief te overleggen. Gezamenlijk de oudergesprekken op school voeren, is bijvoorbeeld niet mogelijk omdat de man vreest dat de vrouw dan aanleiding ziet hem (opnieuw) te beschuldigen van bedreiging. Daarom vindt er ook alleen communicatie via de e-mail plaats, zodat er geen misverstand kan ontstaan over wat er door wie is gecommuniceerd. Ieder van de partijen wijst als wordt gevraagd naar het waarom van deze moeizame communicatie, naar de ander, zoals ook de raadsmedewerker ter zitting constateert. Beide partijen stellen dat de andere partij niet bereid is te zoeken naar een compromis. De rechtbank gaat ervan uit dat zo’n slechte verstandhouding tussen ouders voor iedere minderjarige van 7 jaar belastend is. Daar komt voor deze minderjarige nog bij dat zij is behept met een taalontwikkelingsstoornis. Juist hierbij kan zij ondersteuning van haar ouders gebruiken. Maar dat werkt alleen als ouders samen hiervoor een plan van aanpak maken en samen afspreken hoe ze dit in de praktijk uitvoeren. De rechtbank spreekt beide ouders hierop aan dat dit hen tot op heden niet is gelukt.
3.1.8.
Anders dan de man meent en stelt is voor een co-ouderschapsregeling, hetgeen de man verzoekt, een meer dan goede samenwerking en verstandhouding tussen de ouders een absolute voorwaarde. Bij een co-ouderschapsregeling als door de man voorgestaan zijn partijen nog meer op elkaar zijn aangewezen met betrekking tot de opvoeding van de minderjarige. De man zal dan meer dan nu zorg moeten dragen voor de doordeweekse verplichtingen van de minderjarige. Ook anders dan de man stelt is een 50/50-verdeling in tijd niet het wettelijk uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap. Het belang van de minderjarige is ook hierin leidend.
3.1.9.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen op dit moment onvoldoende draagvlak voor een co-ouderschapsregeling biedt.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige om de huidige thans naar behoren lopende zorgregeling te wijzigen in een co-ouderschapsregeling.
3.1.10.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht – indien de rechtbank zou overgaan tot afwijzing van het co-ouderschap – de thans lopende zorgregeling uit te breiden in die zin dat hij de minderjarige of vanaf donderdag uit school of tot maandag naar school extra bij zich kon hebben.
3.1.11.
De vrouw heeft ter zitting toegezegd akkoord te kunnen gaan met een uitbreiding van de zorgregeling naar de maandagochtend naar school. Tegen de door de man verzochte verdeling bij helfte van de vakanties en feestdagen voert de vrouw geen verweer.
3.1.12.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen zoals hierna vermeld. Deze zorgregeling acht de rechtbank in het belang van de minderjarige.
3.2.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij ervan uitgaat dat partijen zich, in het belang van de minderjarige tot het uiterste zullen inspannen hun onderlinge verstandhouding te verbeteren zodat een betrokken en respectvolle communicatie over de minderjarige mogelijk wordt.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de minderjarige in het kader de zorgregeling bij de man zal zijn als volgt:
  • de man heeft de minderjarige bij zich iedere week van vrijdag 14.30 uur uit school tot maandag naar school alsmede
  • de helft van de vakanties en feestdagen,
onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 15 december 2022 op dit punt;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 7 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.