ECLI:NL:RBROT:2024:5349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/10/63254/ HA ZA 22-121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in civiele procedure over schade aan pand door bouwwerkzaamheden

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser 1] c.s. tegen Van Zanten Bouw B.V. en [gedaagde sub 2], staat de schade aan een pand centraal, die zou zijn veroorzaakt door bouwwerkzaamheden. De rechtbank Rotterdam heeft op 19 juni 2024 een vonnis gewezen waarin een deskundigenonderzoek wordt bevolen. Dit onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of de schade aan het pand het gevolg is van onrechtmatig handelen door Van Zanten en [gedaagde sub 2]. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 31 januari 2024 geoordeeld dat Van Zanten onrechtmatig heeft gehandeld door geen deugdelijke risicoanalyse en monitoringsplan op te stellen voor de bouwwerkzaamheden. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om deskundigen voor te dragen, maar er is geen overeenstemming bereikt over de benoeming van een deskundige. De rechtbank heeft daarom zelf een deskundige benoemd, ing. C.G. Verdoorn, en het voorschot voor het onderzoek vastgesteld op € 14.607,12. De deskundige moet binnen vijf maanden na betaling van het voorschot een schriftelijk rapport indienen. De rechtbank heeft ook de verplichtingen van partijen uiteengezet, waaronder de verplichting om mee te werken aan het onderzoek en om het procesdossier aan de deskundige te verstrekken. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/633254 / HA ZA 22-121
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te Maassluis ,
2.
[eiser 2],
te Vlaardingen ,
3.
[eiser 3],
te Sneek ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] c.s.,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen

1.VAN ZANTEN BOUW B.V.,

te Vlaardingen,
advocaat: mr. J.A. Kopp te Utrecht,
2.
[gedaagde sub 2],
te Werkendam ,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam,
gedaagde partijen,
gedaagde sub 1 hierna te noemen: Van Zanten,
gedaagde sub 2 hierna te noemen: [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024,
- de akte na tussenvonnis van [eiser 1] c.s. met producties XXIII en XXIV,
- de akte uitlaten van Van Zanten,
- de akte uitlaten van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
In het tussenvonnis van 31 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – geoordeeld dat:
  • Van Zanten onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. heeft gehandeld door na te laten om een op een deugdelijke risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan voor het pand aan de [straatnaam] [huisnummer A] en [huisnummer B] te Maassluis (hierna: het pand) te maken en door geen nieuw Bouwveiligheidsplan met een monitoringsplan ter toetsing bij de gemeente Maassluis in te dienen,
  • een deskundigenonderzoek nodig is voor de beantwoording van de vraag, of met het gebruik van (zand)grond als verdichtingsmiddel bij het trekken van de damwand, een norm jegens [eiser 1] c.s. is geschonden;
  • een deskundigenonderzoek nodig is naar het causaal verband tussen de sinds de bouwwerkzaamheden opgetreden schade aan het pand en het eerste en tweede gedachtestreepje (gestelde) onrechtmatig handelen van Van Zanten en [gedaagde sub 2] ,
  • het raadzaam is om het voormelde deskundigenonderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de herstelkosten die [eiser 1] c.s. sowieso had moeten maken in verband met de staat waarin het pand voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden verkeerde en de voorgenomen verbouwing van het pand.
2.2.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een aangekondigd deskundigenonderzoek. Dit deskundigenonderzoek zal in dit vonnis worden bevolen.
De te benoemen deskundige
2.3.
Partijen hebben ieder deskundigen aangedragen, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de te benoemen deskundige(n).
2.4.
De rechtbank zal de hierna in de beslissing vermelde deskundige benoemen. Zij geeft namelijk de voorkeur aan de benoeming van één persoon die over voldoende expertise beschikt om alle aan de deskundige voor te leggen vragen te beantwoorden. De na te melden deskundige heeft, daarnaar gevraagd, geantwoord over die expertise te beschikken, beschikbaar te zijn voor het onderzoek en vrij te staan van partijen.
2.5.
De door [eiser 1] c.s. aangevoerde omstandigheid dat die persoon werkzaam is voor een bedrijf dat regelmatig als schade-expert optreedt voor verzekeraars en zich ten doel stelt om in het belang van haar opdrachtgevers mee te denken over kosten- en schadelastbeheersing, staat niet aan zijn benoeming als deskundige in deze zaak in de weg. Het is onvoldoende om naar objectieve maatstaven een gerechtvaardigde twijfel over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid op te leveren.
De voor te leggen vragen
2.6.
Mede gelet op het debat tussen partijen over de aan de deskundige te stellen vragen, zal de rechtbank aan de deskundige de in de beslissing vermelde vragen voorleggen. De rechtbank licht dit toe als volgt.
2.7.
De rechtbank heeft in r.o. 4.60 van het tussenvonnis overwogen over welke onderwerpen zij zich door een deskundige wilde laten voorlichten. Die onderwerpen zijn geformuleerd als vragen. De rechtbank heeft daarmee niet bedoeld partijen een voorstel voor de aan de deskundige voor te leggen vragen te doen, maar begrijpt dat partijen dat wel zo hebben opgevat. Omdat partijen zich met die vragen hebben verenigd zullen deze als basis voor de aan de deskundige voor te leggen vragen dienen.
2.8.
Van Zanten heeft voorgesteld naast die vragen nog negen specifieke vragen (a t/m i) aan de deskundige voor te leggen. Die vragen vallen deels buiten de onderwerpen waarover de rechtbank wil worden voorgelicht (vragen a, d, e en g) en zijn deels niet gebaseerd op vaststaande feiten (vragen b en c). Verder dient de deskundige vrij te worden gelaten in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht en de vragen beantwoordt. In afwijking van de vragen h en i van Van Zanten wordt het daarom aan de deskundige overgelaten of hij al dan niet gebruik maakt van de Sensar techniek en hoe hij de mate van waarschijnlijkheid uitdrukt. Omdat het deskundigenonderzoek mede dient om Van Zanten in de gelegenheid te stellen (tegen)bewijs te leveren van het causaal verband tussen haar onrechtmatig handelen en de aan het pand opgetreden schade (zie r.o. 4.44, 4.48, 4.49 en 4.50 van het tussenvonnis) ziet de rechtbank wel aanleiding om ook de in beslissing onder 3. vermelde vragen aan de deskundige voor te leggen.
Het voorschot
2.9.
De deskundige heeft het voorschot begroot op een bedrag van € 14.607,12 (inclusief btw). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. [gedaagde sub 2] en Van Zanten hebben geen bezwaar gemaakt tegen de begroting van het voorschot. [eiser 1] c.s. heeft wel bezwaar gemaakt.
2.10.
De rechtbank verwerpt de door [eiser 1] c.s. opgeworpen bezwaren en licht dat toe als volgt.
2.10.1.
De deskundige zal pas na zijn benoeming het procesdossier ontvangen. Hij heeft daarom zijn begroting moeten baseren op de door de rechtbank aan hem toegezonden informatie, bestaande uit een samenvatting van het geschil en de naar verwachting aan de deskundige voor te leggen vragen. Hem is daarbij gevraagd ruim te begroten om te voorkomen dat het onderzoek wordt vertraagd omdat er te krap is begroot.
2.10.2.
Rekening houdend met deze uitgangspunten voldoet de begroting van de deskundige naar het oordeel van de rechtbank aan de daaraan te stellen eisen en komt deze ook niet te hoog voor. Daarbij geldt dat de schadeloosstelling voor de kosten en het loon van de deskundige zal worden vastgesteld na ontvangst van zijn definitieve rapport en zijn declaratie met urenspecificatie. Partijen zullen de gelegenheid krijgen zich uit te laten over die declaratie. Indien de begroting van de deskundige te ruim is, zal dat dan blijken en zal een eventueel overschot worden teruggestort.
2.10.3.
Controle op de werkzaamheden van de deskundige door een collega is niet gebruikelijk en is kostenverhogend, maar het staat [eiser 1] c.s. vrij om een daartoe strekkend verzoek aan de deskundige voor te leggen.
2.11.
De rechtbank zal het voorschot vaststellen op een bedrag van € 14.607,12 (inclusief btw). In de vorige beslissing is al aangekondigd en toegelicht dat [eiser 1] c.s. en Van Zanten ieder de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige moeten betalen.
De termijn voor het onderzoek
2.12.
De rechtbank begrijpt dat [eiser 1] c.s. in verband met het oplopen van de schade het deskundigenonderzoek snel afgerond wil hebben, maar de door de deskundige ingeschatte termijn van vier á vijf maanden komt haar redelijk voor. Er dient namelijk ook rekening te worden gehouden met de komende vakantieperiode en de termijn van vier weken voor partijen om op het concept rapport van de deskundige te reageren.
Overige verplichtingen van partijen
2.13.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna in de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.14.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
2.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
Inleiding
In deze zaak staat het handelen van Van Zanten en [gedaagde sub 2] bij het realiseren van de dijkwoningen tegenover het pand van [eiser 1] c.s., het trekken van een damwand in het kader van die werkzaamheden, en de aan het pand van [eiser 1] c.s. opgetreden schade centraal. Uw onderzoek heeft tot doel dat de rechter zal kunnen oordelen over – kort samengevat – :
het handelen van Van Zanten en [gedaagde sub 2] bij het trekken van de damwand zonder gebruik van bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal als verdichtingsmiddel en de daaraan toe te rekenen schade aan het pand indien een ander verdichtingsmiddel dan (zand)grond gebruikt had moeten worden (hierover gaan vragen 1 tot en met 4)
het oorzakelijk verband tussen de aan het pand opgetreden schade en het niet maken van een op een deugdelijke risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan voor het pand door Van Zanten (hierover gaan vragen 3 en 5)
de herstelkosten die [eiser 1] c.s. sowieso had moeten maken in verband met de staat waarin het pand verkeerde voor aanvang van de bouwwerkzaamheden en de door [eiser 1] c.s. voorgenomen verbouwing van het pand (hierover gaat vraag 6).
Bij uw onderzoek en de beantwoording van na te melden vragen dient u de volgende door de rechtbank in het tussenvonnis gegeven beslissingen tot uitgangspunt te nemen:
  • op Van Zanten rustte als hoofdaannemer de plicht om onderzoek te doen naar mogelijke nadelige gevolgen van bouwwerkzaamheden en de voorzorgsmaatregelen welke die gevolgen kunnen voorkomen of beperken om vervolgens de maatregelen te treffen die redelijkerwijze van haar kunnen worden gevergd;
  • Van Zanten heeft die plicht geschonden door na te laten om een op een deugdelijke risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan voor het pand te maken,
  • op [gedaagde sub 2] als onderaannemer rustte slechts een onderzoeksplicht als voor haar zonder nader onderzoek kenbaar was dat er bij de damwandwerkzaamheden onvoldoende rekening werd gehouden met de belangen van derden,
  • de voor [gedaagde sub 2] kenbare omstandigheden waren in ieder geval dat de werkzaamheden plaatsvonden in een dijklichaam, in een bebouwde omgeving, en op een afstand van 6,8 tot 8,5 meter van (de voorgevel) van het pand.
Verder is voor u bij de beantwoording van de vragen het volgende van belang:
- [gedaagde sub 2] heeft de door haar toegepaste verdichtingsmethode bij het trekken van de damwand omschreven als volgt:
“De verdichting van de aanvulling (met zand) tussen de damwand en de nieuwbouw heeft
plaatsgevonden voorafgaand aan het trekken van de damwanden. De verdichting is uitgevoerd met behulp van trilstampers en trilplaten in combinatie met inwateren. Het inwateren geschiedt met een drain onderin de aan te vullen sleuf/ruimte. Op deze drain is een pomp aangesloten om het overtollige water wat boven in de sleuf wordt aangevoerd onder in de sleuf weer af te voeren. Op deze wijze wordt het zand in de aanvulling naar beneden ‘getrokken’ (vergelijk dit met koffie in een koffiefilterzakje).”
- U kunt de door u te benoemen mate van waarschijnlijkheid uitdrukken in kanspercentages of waarden als ‘zeer groot’, ‘groot’, ‘klein’, ‘zeer klein’, ‘evenredig’ en dergelijke.
De vragen
1. Had [gedaagde sub 2] onder de in de inleiding genoemde voor haar kenbare omstandigheden, uit het oogpunt van het voorkomen van schade aan het pand, volgens de in de branche geldende opvattingen en gewoonten bij het trekken van de damwand geen (zand)grond (met de in de inleiding omschreven methode) maar bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal als verdichtingsmiddel moeten gebruiken?
2. Kon (zand)grond (met de in de inleiding omschreven methode) als verdichtingsmiddel worden gebruikt als wordt meegewogen als zijnde bekend, dat het pand (deels) in de beïnvloedingssfeer van de damwandwerkzaamheden stond én kwetsbaar was, of hadden die omstandigheden moeten leiden tot toepassen van bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal?
3a. Wat kunt u op basis van uw eigen onderzoek en het beeldmateriaal dat zich in het procesdossier bevindt (in ieder geval productie II bij dagvaarding, de bijlagen bij productie 7 bij conclusie van antwoord van Van Zanten en producties 2 en 3 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] ) vast stellen over de constructie en stabiliteit van het pand voor aanvang van de bouwwerkzaamheden?
Kunt u op basis van het beschikbare beeldmateriaal en uw eigen onderzoek omschrijven waaruit het inwendig strippen van de woning van [eiser 1] c.s. heeft bestaan?
Hadden de onder b. bedoelde activiteiten invloed op de stabiliteit van het pand? Zo ja, welke?
Wat was de invloed van de samenstelling van de bodem en de grondwaterstand op de constructie en stabiliteit van het pand in het algemeen en in de periode dat de bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd in het bijzonder?
Kunnen aan de trillingsmetingen die zijn uitgevoerd op het pand aan nr. 21 conclusies worden verbonden over de trillingen waaraan het pand van [eiser 1] c.s. tijdens de bouwwerkzaamheden onderhevig was? Zo ja, welke conclusies?
Wilt u bij de beantwoording van de vragen 4 en 5 in ieder geval uw antwoorden op de vragen onder 3. betrekken?
4. Indien uit vraag 1 en/of 2 volgt dat geen (zand)grond (met de in de inleiding omschreven methode) kon worden gebruikt:
5. met welke mate van waarschijnlijkheid zou de opgetreden schade aan het pand zijn ontstaan indien bij het trekken van de damwand het juiste verdichtingsmiddel zou zijn gebruikt?
6. indien het antwoord op vraag a. slechts geldt voor een deel van de schade, om welke schade gaat het dan?
5a. Met welke mate van waarschijnlijkheid is de aan het pand opgetreden schade het gevolg van oude verzakkingsproblematiek en/of de constructieve staat van het pand voordat de bouwwerkzaamheden waren aangevangen?
Met welke mate van waarschijnlijkheid zou de aan het pand opgetreden schade zijn ontstaan indien Van Zanten een op een (deugdelijke) risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan had opgesteld en uitgevoerd?
Indien de antwoorden op de vragen a. en b. slechts gelden voor een deel van de schade, om welk deel gaat het dan?
6.a Welke herstelwerkzaamheden had [eiser 1] c.s. sowieso moeten uitvoeren in verband met de staat waarin het pand verkeerde voorafgaand aan de aanvang van de bouwwerkzaamheden en de voorgenomen verbouwing van het pand?
wat zijn de daaraan verbonden kosten?
7. Hebt u nog opmerkingen die van belang kunnen zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissingen?
3.2.
benoemt tot deskundige:
ing. C.G. Verdoorn, NIVR-re, LRDG,
correspondentieadres: [naam bedrijf] , [adres] , [postcode] [plaats] ,
bezoekadres: [naam bedrijf] , [adres] , [postcode] [plaats] ,
telefoon: [telefoonnummer] ,
e-mailadres: [e-mailadres] ,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 14.607,12 (inclusief btw),
3.5.
bepaalt dat [eiser 1] c.s. en Van Zanten ieder de helft van het voorschot moeten overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat [eiser 1] c.s. het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.9.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
- de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; als slechts één partij (althans niet alle partijen) bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- als partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk vijf maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.13.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 2 oktober 2024,
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van [eiser 1] c.s. op een termijn van vier weken,
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
2515 /638