ECLI:NL:RBROT:2024:532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/10/633254 / HA ZA 22-121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan pand door bouwwerkzaamheden en normschendingen

In deze zaak vordert eiser, [eisende partij01], schadevergoeding van de gedaagden, Van Zanten Bouw B.V. en [gedaagde01], naar aanleiding van schade aan zijn pand die zou zijn ontstaan door bouwwerkzaamheden uitgevoerd door de gedaagden. De rechtbank Rotterdam behandelt de zaak, waarbij de eisende partij stelt dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door geen deugdelijke risicoanalyse en monitoringsplan op te stellen, en door bij het trekken van de damwand geen waterondoorlatend materiaal te gebruiken. De rechtbank oordeelt dat er geen inbreuk op het eigendomsrecht van de eiser is, maar dat Van Zanten wel een zorgplicht heeft geschonden door het ontbreken van een monitoringsplan. De rechtbank besluit dat deskundigenonderzoek nodig is om de normschendingen en het causaal verband tussen de schade en het handelen van de gedaagden vast te stellen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/633254 / HA ZA 22-121
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser01] ,

te Maassluis ,
2.
[eiser02],
te Vlaardingen,
3.
[eiser03],
te Sneek,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisende partij01] ,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen

1.VAN ZANTEN BOUW B.V.,

te Vlaardingen,
advocaat: mr. J.A. Kopp te Utrecht,
2.
[gedaagde01],
te Werkendam,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam,
gedaagde partijen,
gedaagde partij 1 hierna te noemen: Van Zanten,
gedaagde partij 2 hierna te noemen: [gedaagde01] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties I t/m XV,
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde01] ,
- de incidentele conclusie van antwoord,
- het vonnis in het incident van 18 mei 2022,
- de conclusie van antwoord van Van Zanten met 10 producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde01] met producties 1 t/m 3,
- de brief van 6 september 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 15 december 2022,
- de spreekaantekeningen van [eisende partij01] en Van Zanten,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling,
- de akte na comparatie van [eisende partij01] met producties XVI t/m XXII,
- de akte antwoord van Van Zanten met 6 producties,
- de antwoordakte van [gedaagde01] met productie 4.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij01] is sinds 30 oktober 2020 eigenaar van
het recht van opstal van een perceel grond gelegen aan de [straatnaam01] te Maassluis , kadastraal bekend [perceel01], met de rechten van de opstalhouder op het zich daarop bevindende woonhuis met aanhorigheden, plaatselijk bekend als [adres01] ;
het recht van erfpacht van een perceel grond gelegen aan de [straatnaam01] te Maassluis , kadastraal bekend [perceel02], met de rechten van de opstalhouder op de zich daarop bevindende opstallen, plaatselijk bekend als [adres02] .
Vorenbedoeld woonhuis en vorenbedoelde opstallen worden hierna tezamen aangeduid als het pand.
2.2.
Het pand is aan het einde van de 19de eeuw gebouwd en is gefundeerd op staal, dat wil zeggen door middel van een gemetselde fundering op klei- of zandgrond.
2.3.
Van Zanten heeft als hoofdaannemer 11 dijkwoningen gerealiseerd aan de [straatnaam01] te Maassluis (verder: de bouwlocatie). De bouwlocatie bevond zich recht tegenover het pand.
2.4.
[gedaagde01] heeft als onderaannemer van Van Zanten onder meer zorggedragen voor het plaatsen en verwijderen van een damwandkuip op de bouwlocatie. De feitelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd door een onderaannemer van [gedaagde01] , Gebr. De Koning B.V.
2.5.
In 2012 is de kademuur van de Geerkade te Maassluis vervangen. De Geerkade ligt nabij de bouwlocatie.
2.6.
In opdracht van de gemeente Maassluis bracht het ingenieursbureau van gemeente Rotterdam op 14 januari 2013 het ‘Evaluatierapport Vervanging kademuur en glooiing Geerkade te Maassluis – Voorbereiding – Realisatie - Trillingen’ uit [1] . De in dit rapport (verder: het Evaluatierapport) opgenomen aanbevelingen – voor zover hier van belang – luiden:
“Voor toekomstige werkzaamheden in de directe of een vergelijkbare omgeving waarbij het
ontstaan van trillingen te verwachten is, wordt aanbevolen om, naast de maatregelen die al in dit contract waren opgenomen, de volgende maatregelen te nemen:
Voor aanvang van de werkzaamheden al gedurende geruime tijd trillingsmetingen uit te
voeren zodat een beeld van de bestaande situatie (zonder bouwwerkzaamheden) kan worden gevormd.
Het gebied waarbinnen de panden worden opgenomen extra groot te nemen. Dit vereenvoudigt het vaststellen of er eventueel (nieuwe) schades zijn ontstaan als gevolg van de werkzaamheden.
Op zeer gevoelige panden een aantal vaste meetpunten aan te brengen. Deze dienen gedurende het gehele werk regelmatig te worden gemonitoord, waardoor gedurende en na oplevering van het werk eventuele zettingen kunnen worden vastgesteld.
[…]”
2.7.
De voor deze zaak relevante publiekrechtelijke besluiten zijn:
- de omgevingsvergunning voor de bouwwerkzaamheden verleend door de burgemeester en wethouders van [plaats01] op 4 oktober 2016 [2] , met als bijlage een bij de aanvraag ingediend bouwveiligheidsplan (hierna: het bouwveiligheidsplan);
  • de watervergunning voor het ter hoogte van de [straatnaam01] te [plaats01] aanbrengen en hebben van 11 woningen gelegen in het waterstaatwerk van de waterkering plaatselijk bekend als de [straatnaam01] verleend door de dijkgraaf en de hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland op 4 augustus 2017 (kenmerk [kenmerk01] ) (verder: de watervergunning van 2017);
  • de watervergunning voor het trekken van een damwand ter hoogte van de [straatnaam01] te [plaats01] verleend door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland op 7 oktober 2019 (kenmerk [kenmerk02] ) (verder: de watervergunning van 2019).
2.8.
In het bouwveiligheidsplan [3] staat – voor zover hier van belang – :
“g. Beheer Bouwveiligheidsplan
De inhoud van dit Bouwveiligheidsplan dient overeen te stemmen met de werkelijkheid. Indien zich tijdens de bouw relevante wijzigingen voordoen, bijvoorbeeld qua bouwmethode, behoeft die een hernieuwde toetsing door het bevoegd gezag.
[…]”
2.9.
In de watervergunning van 2017 [4] staan de volgende relevante overwegingen:
“7.2.1 Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit)
[…]
1. De waterkering moet veilig zijn (het zogeheten ‘waterkerend vermogen’ moet gegarandeerd zijn):
- […]
- […]
 In het bij de aanvraag ingeleverde damwandadvies, kenmerk [kenmerk03] , d.d. 20 juli 2017 is onderbouwd dat aan bovenstaande aspecten voldaan wordt.”
2.10.
In het damwandadvies van Mos Grondmechanica Damwandadvies kenmerk [kenmerk03] , d.d. 20 juli 2017 [5] staat op pagina 5 – voor zover hier van belang – :
“Uit deze documenten en aanvullende informatie van de opdrachtgever zijn de volgende gegevens afgeleid:
[…]
Aan de voor- en achterzijde van de nieuwbouw wil men de kelder- en gevelwand bij voorkeur op dezelfde lijn bouwen (zonder verspringing). Indien men dit aan de voorzijde doet, dan komt de kelder van de nieuwbouw circa 1 m binnen de rooilijn van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap wil dit toestaan mits een grondwater kerende damwandconstructie wordt toegepast waarvoor het Hoogheemraadschap de volgende eisen heeft geformuleerd:
 Er dient een vervangende waterkering te worden geplaatst. Dit moet conform de Leidraad Kunstwerken een type I constructie (kistdam) zijn of een type II constructie zijn (damwand, die in combinatie met het grondlichaam de waterkerende functie overneemt). In het vervolg van deze rapportage is uitgegaan van een type II constructie.
 De damwand mag niet worden getrokken.
 […]”
2.11.
In de watervergunning van 2019 [6] staat – voor zover hier van belang – :
“[…]
2 Aanvraag
2.1
Aanleiding
In 2017 is een watervergunning verleend voor de realisatie van woningen ter plaatse
van de [straatnaam01] te Maassluis . Ten behoeve van de uitvoering van voornoemde werken is een damwand nodig. Met voorliggend besluit wordt vergunning verleend voor het trekken van de damwand na realisatie van de werken in het grondlichaam van de [straatnaam01] .
[…]
4. Voorschriften
[…]
4.2.2
Trekken damwand uit waterkering
Er mogen geen holle ruimten in de waterkering ontstaan, door bij voorbeeld het trekken van de damwand. Een eventuele ontstane spleet dient direct opgevuld te worden door een water ondoorlatend materiaal (bijvoorbeeld injectie van bentoniet vloeistof)
[…]”
2.12.
Het rapport “Beoordeling waterkerende veiligheid trekken damwand nieuwbouw [straatnaam01] / Geerkade”, document [nummer01] , versie 4 maakt deel uit van de watervergunning van 2019. Dit rapport is opgesteld door Fugro. In dit rapport, althans versie 2.0 [7] daarvan, staat – voor zover hier van belang – :
“[…]
4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
4.1
Conclusies
In dit rapport is kwalitatief aangetoond dat de damwand verwijderd kan worden, omdat de faalkans voor alle faalmechanismen bij afwezigheid van de damwand verwaarloosbaar is. […]
4.2
Aanbevelingen
[…]
Het wordt aanbevolen om het risico op schade aan belendingen door het inbrengen en verwijderen van de damwand te beschouwen, alhoewel de verwachting is dat door de uitvoeringsmethode de impact op de belendingen beperkt is.
[…]”
2.13.
In opdracht van Van Zanten heeft Vermeer Expertise op 22 augustus 2019 gebreken aan het pand geïnventariseerd en in een rapport vastgelegd. Op 20 april 2020 heeft Vermeer Expertise dat herhaald. Beide rapporten [8] bevatten een ‘Rapportage Bouwkundige Opname’ Daarin staat – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – :
Rapport d.d. 22 augustus 2019
Rapport d.d. 20 april 2020
Exterieur
Voorgeveldelen
Op talloze plaatsen haarscheur en lichte scheur in metselwerk alsmede in stucwerk ter plaatse van geveldelen
(zijde [straatnaam01] ) Op meerdere plaatsen lichte scheur in voegwerk en metselwerk alsmede in stucwerk in geveldelen
Linker zijgevel
Voor zover zichtbaar in verband met begroeiing Lichte scheur in metselwerk rechtsboven raamkozijn 2e verdieping
Lichte scheur in metselwerk boven en onder rechter raamkozijn 1e verdieping
Voor zover zichtbaar in verband met begroeiing Lichte scheur in metselwerk rechtsboven raamkozijn 1e verdieping
Lichte scheur in voegwerk boven voornoemd gebrek
Lichte scheur in metselwerk boven en onder rechter raamkozijn begane grond
Achter gevel
Voor zover zichtbaar in verband met begroeiing Verzakking in metselwerk links in gevel
Voor zover zichtbaar in verband met begroeiing Verzakt/ontzet metselwerk in rechter geveldeel
Op diverse plaatsen lichte scheur in stucwerk onderin rechter geveldeel
Lichte scheur in metselwerk middenin linker geveldeel alsmede loszittend voegwerk onder voornoemd gebrek
Op enkele plaatsen lichte scheur in voegwerk en metselwerk links in rechter geveldeel nabij uitwendige hoek
Balkon
Lichte scheur in metselwerk linksboven deurkozijn
Interieur:
Algemene opmerking
geen binnenopname mogelijk in verband met afwezigheid bewoner om 10:47 uur en om 14:19 uur
Woonkamer
Lichte scheur in stucwerk midden in wandzijde linker zijgevel
Overloop
Op enkele plaatsen naad ter plaatsen van aansluitingen onderlinge aansluiting plaatmateriaal/ houtwerk
Toilet 2e verdieping
Lichte scheur in voegwerk boven toilet pot
Beide rapportages zijn voorzien van foto’s van de beschreven scheuren. Daarnaast staat in beide rapporten – voor zover hier van belang – :
“[…]
Definities/ termen en afkortingen
Bij het vermelden van de scheuren maken wij gebruik van de volgende typeringen:
  • Haarscheur (> 0,5 mm)
  • Lichte scheur (<0,5 mm -> 1 mm)
  • […]”
2.14.
De werkzaamheden op de bouwlocatie zijn medio 2020 aangevangen.
2.15.
De damwand is met behulp van een “quattro piler” in de grond gedrukt. Dit was op een afstand van 6,8 tot 8,5 meter vanaf de voorgevel van het pand.
2.16.
Een deel van de fundering van het pand aan de voorgevelzijde ligt binnen een hoek van 30 graden gerekend vanaf de onderkant van de damwand.
2.17.
Tijdens de werkzaamheden op de bouwlocatie was het pand niet voorzien van een trillingsmeter of meetbouten. Het pand aan de [adres03] was in opdracht van Van Zanten wel voorzien van een trillingsmeter.
2.18.
[eisende partij01] heeft het pand op 30 oktober 2020 verworven met het doel om dit om te bouwen naar appartementen en te verhuren. Voor deze verbouwing heeft [eisende partij01] het pand inwendig volledig gestript. Voorafgaand aan de start van die werkzaamheden heeft [eisende partij01] geen bouwkundige opname van het pand laten maken.
2.19.
Tussen 25 januari en 3 februari 2021 is de damwand met behulp van een “silent piler” uit de grond getrokken. Een voor dit geschil niet relevant deel van de damwand bleef staan. Bij het trekken van de damwand is geen bentoniet of een waterondoorlatend materiaal gebruikt.
2.20.
Bij brieven van 11 februari 2021 heeft [eisende partij01] Van Zanten en [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor op 30 januari 2021 geconstateerde schade aan het pand, waaronder scheurvorming.
2.21.
De verzekeraar van Van Zanten heeft [naam01] (verder: [naam01] ) als expert ingeschakeld. [naam01] was aanvankelijk verbonden aan expertisebureau Vanderwal & Joosten B.V. en is thans verbonden aan Artium experts.
2.22.
[eisende partij01] heeft Bureau voor Bouwpathologie, [naam02] van Bouwadvies, en [naam03] , adviseur funderingsproblemen, als experts ingeschakeld.
2.23.
Op 17 februari 2021 heeft [naam01] het pand samen met [eisende partij01] geïnspecteerd. Daarbij bleek dat in vergelijking met de opname op 20 april 2020 de wijdte van diverse scheuren in het pand was toegenomen. Daarnaast werd in het souterrain van het pand ter plaatse van een betonnen steunwandje aan de dijkzijde een lekkage aangetroffen.
2.24.
In opdracht van [eisende partij01] heeft Bureau voor Bouwpathologie het pand op 9 juni 2021 onderzocht en een (brief)rapport daarover uitgebracht met een fotoreportage als bijlage. In dit rapport [9] staan – zakelijk weergegeven – de volgende waarnemingen:
Voorgevel
1. Op diverse plaatsen zijn horizontale, verticale en trapsgewijze
scheurvormingen in het gevelstucwerk variërend met een scheurwijdte van 0.1 mm tot 5.0 mm waargenomen.
2. Diverse scheurvormingen hebben scherpe randen en zijn vers. Ook zijn er verouderde scheurvormingen waargenomen waarvan de scheurvormingen zijn vervuild en zijn verouderd.
Linker zijgevel
1. De linker zijgevel betreft een steens gevel met een dikte van 210 mm (zonder spouw). Er is een trapsgewijze scheurvorming vanuit de zijgevel aanwezig welke doorloopt tot de aansluiting tussen de voorgevel en de zijgevel, ter plaatse is de aansluiting tussen de zijgevel en de kopse kant van de voorgevel aan de bovenzijde losgescheurd. De scheurvormingen hebben een scheurwijdte van circa 10 mm.
2. De aanwezige trapsgewijze scheurvormingen hebben een wijdte variërend van 1.0 mm tot 8.0 mm
Dijkniveau tot opgemetselde fundering
1. Via een inspectieluik aan de voorzijde van de woning is er toegang tot onder de begane grondvloer.
2. De scheuren ter hoogte van de zijgevel lopen door in de opgemetselde fundering.
3. Ter hoogte van de voorgevel nabij het midden van de woning is
waarneembaar dat de fundering is verzakt, hierdoor is er scheurvorming opgetreden in het opgaande metselwerk van de fundering wat haaks op de voorgevel staat.
4. De balkkoppen van de begane grond zijn ernstig aangetast middels houtrot.
5. De balkkoppen van de begane grond ter plaatse van de voorgevel zijn circa 25 mm vrijgekomen van de opleggingen, de balkkoppen worden op dit moment omhoog gehouden door de aanwezige onderstempeling op de begane grond ten behoeve van de verdiepingsvloer.
Souterrain
1. Het souterrain is circa 2 meter uit de voorgevel gesitueerd en is dan ook toegankelijk via een vaste trap ter plaatse van de achtergevel.
2. Ter plaatse van de voorgevel is het metselwerk (op eenzelfde
richting/wijze) gescheurd als de scheurvormingen onder punt dijkniveau tot opgemetselde fundering. Door de bewoner is recent een scheurwijdtemeter geplaatst.
3. Ter plaatse van de voorgevel is een schuine opgemetseld metselwerk waargenomen, het betreffende metselwerk is verzadigd met diverse verouderde scheurvormingen.
4. Ter plaatse van de voorgevel zijn er door houtrot aangetaste balkkoppen waargenomen.
2.25.
Ten tijde van de zitting op 15 december 2022 nam de scheurvorming in het pand nog steeds toe.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij01] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat Van Zanten en [gedaagde01] jegens [eisende partij01] onrechtmatig hebben gehandeld en dat Van Zanten en [gedaagde01] daarom aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade aan het pand en de door [eisende partij01] als gevolg hiervan geleden schade;
Van Zanten en [gedaagde01] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander bevrijd zal zijn, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de door [eisende partij01] geleden en te lijden schade aan [eisende partij01] te vergoeden, welke schade nader opgemaakt wordt bij staat en vereffend volgens de wet;
Van Zanten en [gedaagde01] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander bevrijd zal zijn, te veroordelen om ten titel van voorschot op de aan [eisende partij01] toekomende schadevergoeding een bedrag ad € 50.000,00 aan [eisende partij01] te betalen.
Dit alles met hoofdelijke veroordeling van Van Zanten en [gedaagde01] in de kosten van het geding.
3.2.
Van Zanten voert verweer. Van Zanten concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij01] , met veroordeling van [eisende partij01] in de proces- en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde01] voert ook verweer. [gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij01] , met veroordeling van [eisende partij01] in de proces- en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De zaak in het kort
4.1.
De vraag die in dit geschil moet worden beantwoord is of Van Zanten en [gedaagde01] (hoofdelijk) de schade moeten vergoeden die [eisende partij01] lijdt door de sinds de bouwwerkzaamheden aan het pand opgetreden schade en zo ja, of er voldoende grond is voor betaling van een voorschot van € 50.000 op die schade. [eisende partij01] stelt dat de schade dat bedrag ruimschoots overschrijdt en dat Van Zanten en [gedaagde01] (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor die schade. [eisende partij01] baseert die aansprakelijkheid op onrechtmatig handelen van Van Zanten en [gedaagde01] in het kader van hun werkzaamheden op de bouwlocatie.
4.2.
Van Zanten en [gedaagde01] betwisten dat zij jegens [eisende partij01] onrechtmatig hebben gehandeld en dat de aan het pand opgetreden schade het gevolg is van hun handelwijze. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat zij wel aansprakelijk zijn voor die schade betwisten zij de door [eisende partij01] gestelde omvang daarvan. Daarnaast doet Van Zanten een beroep op eigen schuld van [eisende partij01] en op voordeelsverrekening.
4.3.
De rechtbank wijst een tussenvonnis. Zij oordeelt hierin dat:
  • er geen sprake is van de gestelde inbreuk op het eigendomsrecht van [eisende partij01] ,
  • Van Zanten onrechtmatig jegens [eisende partij01] heeft gehandeld door na te laten om een op een deugdelijke risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan voor het pand te maken en door geen nieuw Bouwveiligheidsplan met een monitoringsplan ter toetsing bij de gemeente [plaats01] in te dienen,
  • een deskundigenonderzoek nodig is voor de beantwoording van de vraag, of met het gebruik van (zand)grond als verdichtingsmiddel bij het trekken van de damwand, een norm jegens [eisende partij01] is geschonden,
  • de overige door [eisende partij01] aan Van Zanten en [gedaagde01] verweten normschendingen niet slagen,
  • een deskundigenonderzoek nodig is naar causaal verband tussen de sinds de bouwwerkzaamheden opgetreden schade aan het pand en het onder het tweede en derde gedachtestreepje bedoelde (gestelde) onrechtmatig handelen van Van Zanten en/of [gedaagde01] ,
  • het raadzaam is om het voormelde deskundigenonderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de herstelkosten die [eisende partij01] sowieso had moeten maken in verband met de staat waarin het pand voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden verkeerde en de voorgenomen verbouwing van het pand,
  • het beroep van Van Zanten op eigen schuld van [eisende partij01] en op voordeelsverrekening faalt.
De rechtbank licht dat toe als volgt.
Onrechtmatig handelen
4.4.
Een gedraging kan onrechtmatig zijn indien zij (a) een inbreuk op een recht vormt (de rechtsinbreuk), (b) in strijd is met een wettelijke plicht of (c) in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm) (art. 6:162 lid 2 BW).
4.5.
[eisende partij01] stelt dat Van Zanten en [gedaagde01] inbreuk op zijn eigendomsrecht hebben gemaakt door bouwwerkzaamheden uit te voeren, welke werkzaamheden en/of de daarmee samenhangende verkeersbewegingen met zwaar materieel hebben geleid tot de sinds die bouwwerkzaamheden aan het pand opgetreden schade.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat uit die gestelde feiten geen inbreuk op het eigendomsrecht van [eisende partij01] volgt. Beschadiging van de zaak van een ander door bouwwerkzaamheden levert namelijk op zichzelf nog geen rechtsinbreuk in de zin van artikel 6:162 BW op. Daarvoor is meer nodig. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat niet iedere gedraging die als voorzienbaar gevolg letsel of zaaksbeschadiging heeft, om die reden reeds onrechtmatig is als zijnde een inbreuk op een recht. Zodanige gedraging is in het algemeen alleen onrechtmatig als zij in strijd was met een van de vele normen van geschreven of ongeschreven recht, strekkende om letsel of zaaksbeschadiging te voorkomen.
4.7.
Op [eisende partij01] rust de plicht om voldoende feiten te stellen waaruit volgt dat Van Zanten en/of [gedaagde01] een of meer van dergelijke normen jegens [eisende partij01] hebben geschonden en om bij betwisting die feiten te bewijzen (hoofdregel van art. 150 Rv.)
4.8.
Ter zitting is met partijen onder meer de procesafspraak gemaakt dat [eisende partij01] in zijn akte na comparitie zich uitlaat over de normschending(en) waarop hij zijn vordering baseert en de conclusies die hij daaraan verbindt. [eisende partij01] heeft hier kennelijk gehoor aan gegeven onder paragraaf 3 van zijn akte na comparitie met het kopje ‘De normschending van gedaagden en de daaraan verbonden rechtsgevolgen’. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vordering niet berust op de in de dagvaarding gestelde maar niet in paragraaf 3 van die akte vermelde schending van de vergunningsperiode voor het trekken van de damwand. Hetzelfde geldt voor de (mogelijke) normschendingen die staan in het elders in de akte na comparitie geciteerde onderzoeksrapport van de experts van [eisende partij01] Aan die vermelde normschendingen en de reacties daarop van Van Zanten en [gedaagde01] gaat de rechtbank daarom voorbij.
4.9.
[eisende partij01] baseert zijn vordering – samengevat – op de volgende normschendingen:
er is afgeweken van het in het damwandadvies van Mos Grondmechanica vermelde voorschrift dat de damwand niet getrokken wordt,
de in het Evaluatierapport vermelde norm om ‘het gebied waarbinnen de panden worden opgenomen extra groot te nemen’ is niet gevolgd,
de wijze van uitvoering en de wijze van controle op de impact van het verwijderen van de damwand is niet in een aangepast Bouwveiligheidsplan vastgelegd en bij de gemeente [plaats01] ingediend,
de in redelijkheid te vergen zorgvuldigheid is niet betracht omdat is nagelaten om vooraf de toelaatbare grenswaarden voor zakkingen en trillingen vast te leggen en maatregelen te treffen waardoor tijdens het bouwproces zodanig kon worden bijgestuurd dat de vastgelegde grenswaarden niet zouden worden overschreden en het optreden van schade aan het pand voorkomen zou kunnen worden,
bij het trekken van de damwand is geen bentoniet of ander solide verdichtingsmiddel ter opvulling van holle ruimtes gebruikt.
4.10.
Van Zanten betwist dat de onder 1, 2 en 5 bedoelde normen gelden, dan wel relevant zijn. Ook betwist Van Zanten dat zij niet de in redelijkheid van haar te vergen zorgvuldigheid heeft betracht en voert zij aan dat zij serieus onderzoek heeft gedaan naar de vraag hoe de werkzaamheden veilig konden plaatsvinden. Van Zanten wijst in dit verband op de in haar opdracht uitgevoerde vooropnames van het pand, de uitgevoerde trillingsmetingen op het pand [adres03] en de trillingsvrije methode die is gebruikt bij het plaatsen en trekken van de damwand. Verder betwist Van Zanten dat haar een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het gebruik van (zand)grond als verdichtingsmiddel bij het trekken van de damwand.
4.11.
[gedaagde01] betwist dat zij bij het trekken van de damwand bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal had moeten te gebruiken. Zij was bij het uitvoeren van de werkzaamheden niet bekend met de Watervergunning 2019. De daarbij gestelde eis zag bovendien op de waterkerende functie van de dijk en niet op het voorkomen van schade aan de woningen. [gedaagde01] was ook niet bekend met specifieke werkeisen aangaande het trekken van de damwand en heeft gewerkt conform ‘best practise’.
Ook betwist [gedaagde01] dat de overige verwijten haar raken. Zij was slechts een uitvoerende partij met een beperkte rol op de bouwplaats en was niet bekend met de documenten waarop [eisende partij01] een beroep doet. Het was aan Van Zanten als hoofdaannemer om voorafgaand aan de werkzaamheden een risico-inventarisatie te doen en zonodig (voorzorgs)maatregelen te treffen ter voorkoming van schade. Op [gedaagde01] rustte slechts een waarschuwingsplicht ter zake van evidente fouten in de verstrekte opdracht, aldus [gedaagde01] .
4.12.
De rechtbank oordeelt over de verwijten als volgt.
Ad 1) het voorschrift dat de damwand niet getrokken mocht worden
4.13.
Dit verwijt slaagt niet omdat [eisende partij01] onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat de damwand op voorhand niet mocht worden getrokken. [eisende partij01] baseert zich louter op het damwandadvies van Mos Grondmechanica van 20 juli 2017 (zie 2.10). Daaruit blijkt dat Mos Grondmechanica zich baseerde zich op een eerder door het Hoogheemraadschap Delfland gestelde eis. Vast staat dat het Hoogheemraadschap Delfland die eis naderhand heeft laten varen en dus die eis ten tijde van het trekken van de damwand niet meer stelde. Zij verleende namelijk in 2019 een watervergunning voor het trekken van de damwand, welke vergunning onherroepelijk is geworden.
Ad 2) de in het Evaluatierapport vermelde ‘norm’
4.14.
Ook dit verwijt slaagt niet. [eisende partij01] heeft namelijk onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat de aanbeveling in het Evaluatierapport, om het gebied waarbinnen de panden worden opgenomen extra groot te nemen, moet worden aangemerkt als ter plaatse voor aannemers geldende norm. Het rapport bevat aanbevelingen aan de gemeente [plaats01] en werd – zo blijkt uit de inhoud – in opdracht van gemeente [plaats01] uitgebracht naar aanleiding van een in haar opdracht uitgevoerd project. [eisende partij01] stelt geen feiten waaruit volgt dat Van Zanten dit rapport kende of behoorde te kennen. Ook stelt hij geen feiten waaruit volgt dat de aanbeveling om het gebied waarbinnen de panden worden opgenomen extra groot te nemen, een ter plaatse door aannemers geaccepteerd gebruik is geworden.
Ad 3) aanpassing van het Bouwveiligheidsplan
4.15.
De rechtbank oordeelt dat dit verwijt slaagt ten aanzien van Van Zanten maar niet ten aanzien van [gedaagde01] . Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.16.
Van Zanten weerspreekt niet dat het trekken van de damwand een wijziging in de bouw opleverde die tot het opstellen van een nieuw Bouwveiligheidsplan diende te leiden dat ter toetsing bij de gemeente [plaats01] had moeten worden ingediend en dat dit niet is gebeurd. Van Zanten betwist ook niet dat het nieuwe Bouwveiligheidsplan een plan met uitgangspunten voor monitoring ter voorkoming van schade aan naburige bouwwerken diende te bevatten. Hiermee staat vast dat Van Zanten een mede ter bescherming van de belangen van [eisende partij01] geldende norm heeft geschonden.
4.17.
[eisende partij01] heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat het ontbreken van een nieuw Bouwveiligheidsplan aan [gedaagde01] valt te verwijten. Met name stelt [eisende partij01] geen feiten waaruit volgt dat het op de weg van [gedaagde01] als onderaannemer lag om voor een nieuw Bouwveiligheidsplan te zorgen of dat het voor [gedaagde01] kenbaar was dat er een nieuw Bouwveiligheidsplan had moeten worden ingediend en dat dit niet is gebeurd. Bij gebrek daaraan kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde01] op dit punt een norm jegens [eisende partij01] heeft geschonden.
Ad 4) de in redelijkheid te vergen zorgvuldigheid
4.18.
Ook dit verwijt slaagt ten aanzien van Van Zanten, maar niet ten aanzien van [gedaagde01] . De rechtbank baseert dat op het volgende.
4.19.
Uitgangspunt is dat activiteiten die niet bij wettelijk voorschrift zijn verboden, mogen worden verricht. Degene die deze verricht moet dan wel voldoende waken voor de belangen van anderen, in beginsel door voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen. Op diegene rust daarom de plicht om onderzoek te doen naar de mogelijke nadelige gevolgen van de activiteit voor de omgeving en de voorzorgsmaatregelen welke die gevolgen kunnen voorkomen of beperken en om vervolgens de maatregelen te treffen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd. De mate van zorgvuldigheid die daarbij mag worden verwacht is afhankelijk van de in de branche geldende opvattingen en gewoonten en de aan de te treffen maatregelen verbonden kosten.
4.20.
Niet in geschil is dat ten aanzien van bouwwerkzaamheden op de bouwlocatie, het trekken van de damwand daaronder begrepen, de voormelde zorgplicht op Van Zanten als hoofdaannemer rustte.
4.21.
[eisende partij01] heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat die zorgplicht in zijn algemeenheid ook op [gedaagde01] rustte. [eisende partij01] bestrijdt namelijk niet dat in de verhouding tussen een hoofdaannemer en onderaannemer gebruikelijk is dat de hoofdaannemer het onderzoek verricht en de nodige voorzorgsmaatregelen treft. Ook stelt [eisende partij01] niet dat tussen Van Zanten en [gedaagde01] een afspraak is gemaakt die van dat gebruik afwijkt.
4.22.
Het beroep van [eisende partij01] op de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde01] jegens derden kan haar onder deze omstandigheden slechts baten indien het voor [gedaagde01] in het kader van het aan haar opgedragen werk zonder nader onderzoek kenbaar was dat er onvoldoende rekening werd gehouden met de belangen van die derden. [eisende partij01] heeft geen feiten gesteld waaruit dat volgt, voor zover het gaat om het uitvoeren van een risico- inventarisatie en het opstellen van een monitoringsplan.
4.23.
Dat Van Zanten, zoals zij aanvoert, serieus onderzoek heeft gedaan naar de nadelige gevolgen van de bouwwerkzaamheden voor de omgeving, het trekken van de damwand daaronder begrepen, heeft Van Zanten niet onderbouwd. Zij heeft geen risicoanalyse overgelegd en ook niet toegelicht waarom zij dat niet heeft gedaan. Door Van Zanten is ter zitting verklaard dat de trillingsmetingen op het pand [adres03] op verzoek van de eigenaar zijn uitgevoerd. Dat die trillingsmetingen hebben plaatsgevonden betekent dus niet dat er een reden is om te veronderstellen dat er een deugdelijke risicoanalyse is uitgevoerd door/ in opdracht van Van Zanten.
4.24.
Vast staat dat het pand een op staal gefundeerde dijkwoning is, die voor de aanvang van de werkzaamheden ruim 100 jaar oud was en vele lichte scheuren in de voor-, zij- en achtergevel had. Dit maakt voldoende aannemelijk dat het pand reeds voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden als een kwetsbaar pand moest worden aangemerkt. Voor die aanname is te meer plaats nu Van Zanten zelf stelt dat de bestaande scheurvorming wijst op problemen met de fundering.
4.25.
Tijdens de procedure is komen vast te staan dat een deel van de fundering van het pand aan de voorgevelzijde binnen een hoek van 30 graden gerekend vanaf de onderkant van de damwand lag. Vast staat - partijen zijn het daarover eens - dat het pand daarmee gedeeltelijk in de beïnvloedingssfeer van de damwandwerkzaamheden lag. De omstandigheid dat dit afhankelijk was van de diepte van de fundering terwijl Van Zanten die diepte niet (zelfstandig) kon vaststellen, neemt niet weg dat Van Zanten rekening diende te houden met de kans dat het pand (gedeeltelijk) in die beïnvloedingssfeer lag. Niet gesteld is namelijk dat Van Zanten wist of ervan uit mocht gaan dat die fundering een zodanige diepte had dat Van Zanten met die kans geen rekening behoefde te houden. Van Zanten diende daarom met de eigenaar in contact te treden voor overleg, of veiligheidshalve bij de te treffen voorzorgsmaatregelen ervan uit te gaan dat het pand (gedeeltelijk) in de beïnvloedingssfeer lag. Van Zanten stelt niet dat zij dit heeft gedaan.
4.26.
Dit leidt tot het oordeel dat Van Zanten onvoldoende onderzoek naar de nadelige gevolgen van de bouwwerkzaamheden voor de omgeving heeft gedaan.
4.27.
Van Zanten heeft niet gemotiveerd dat in de onder 4.24 en 4.25 vermelde omstandigheden, zij (toch) volgens de in de branche geldende opvattingen en gewoonten kon volstaan met een (herhaalde) vooropname van het pand en trillingsmetingen op het pand aan de [adres03] , zonder monitoring van het pand. Die motivering lag wel op de weg van Van Zanten, als professional die vaker met dit onderwerp te maken heeft.
4.28.
Bij gebrek aan voldoende gemotiveerde betwisting staat daarom vast dat Van Zanten heeft nagelaten om een op een deugdelijke risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan voor het pand te maken. Hierdoor heeft Van Zanten niet de in redelijkheid van haar te vergen zorgvuldigheid betracht.
Ad 5) het verdichtingsmiddel bij het trekken van de damwand
4.29.
Voor de beantwoording van de vraag of met het gebruik van (zand)grond als verdichtingsmiddel bij het trekken van de damwand een norm jegens [eisende partij01] is geschonden heeft de rechtbank voorlichting door een deskundige nodig. De rechtbank licht dit toe als volgt.
4.30.
De Watervergunning van 2019 schrijft voor dat een eventuele ontstane spleet bij het trekken van de damwand direct dient te worden opgevuld met een waterondoorlatend materiaal (bijvoorbeeld injectie van bentoniet vloeistof). Vast staat dat bij het trekken van de damwand geen bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal is gebruikt. Niet vast staat echter dat daarmee een norm jegens [eisende partij01] is geschonden. Het voorschrift in de Watervergunning van 2019 strekte namelijk ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk. Tegenover de betwisting van Van Zanten en [gedaagde01] heeft [eisende partij01] geen feiten gesteld waaruit volgt dat het voorschrift mede ter bescherming van belendende percelen diende.
4.31.
Volgens [eisende partij01] volgt ook uit de literatuur en gangbare praktijkkennis waarover Van Zanten en [gedaagde01] behoren te beschikken, dat een solide verdichtingsmiddel, zoals bentoniet, ter opvulling van holle ruimtes moet worden gebruikt. Zand(grond) valt daar volgens [eisende partij01] niet onder.
4.32.
Van Zanten betwist dat bij het trekken van de damwand klei aan de damwandplanken is blijven kleven. Ook betoogt zij dat niet valt in te zien dat er holle ruimten zouden zijn ontstaan indien geen klei aan de damwandplanken is blijven kleven. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Immers de damwandplanken namen zelf een volume in de grond in, welke vrijkwam toen deze werden getrokken. Daarom kan ook in het midden blijven of er al dan niet klei aan de damwandplanken is blijven plakken.
4.33.
Dat (zand)grond als verdichtingsmiddel is gebruikt is niet tussen partijen in geschil. Ter discussie staat slechts of dat als verdichtingsmiddel volstond.
4.34.
[gedaagde01] heeft de door haar toegepaste verdichtingsmethode omschreven als volgt:
“De verdichting van de aanvulling (met zand) tussen de damwand en de nieuwbouw heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het trekken van de damwanden. De verdichting is uitgevoerd met behulp van trilstampers en trilplaten in combinatie met inwateren. Het inwateren geschiedt met een drain onderin de aan te vullen sleuf/ruimte. Op deze drain is een pomp aangesloten om het overtollige water wat boven in de sleuf wordt aangevoerd onder in de sleuf weer af te voeren. Op deze wijze wordt het zand in de aanvulling naar beneden ‘getrokken’ (vergelijk dit met koffie in een koffiefilterzakje).”
Deze methode geldt volgens [gedaagde01] bij gebrek aan nadere werkinstructies als ‘best practise’.
4.35.
Niet gesteld is dat [gedaagde01] is afgeweken van de aan haar verstrekte opdracht. Op [gedaagde01] rustte in zijn algemeenheid geen verplichting om de nadelige gevolgen van de damwandwerkzaamheden voor de omliggende percelen te onderzoeken (zie 4.21). Zij behoefde dus geen onderzoek te doen naar de staat van het pand en de vraag of dit in de beïnvloedingssfeer van de damwandwerkzaamheden lag. Haar eigen verantwoordelijkheid jegens derden bracht slechts een onderzoeksplicht mee als voor [gedaagde01] reeds zonder nader onderzoek kenbaar was dat er onvoldoende rekening werd gehouden met de belangen van die derden (zie 4.22). Daarbij dient te worden uitgegaan van de voor [gedaagde01] zonder nader onderzoek kenbare omstandigheden. Die kenbare omstandigheden waren in ieder geval dat de werkzaamheden plaatsvonden in een dijklichaam, in een bebouwde omgeving, en op een afstand van 6,8 tot 8,5 meter van (de voorgevel) van het pand.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is daarom of [gedaagde01] onder genoemde voor haar kenbare omstandigheden, uit het oogpunt van het voorkomen van schade aan het pand, volgens de in de branche geldende opvattingen en gewoonten bij het trekken van de damwand geen (zand)grond (met de onder 4.34. omschreven verdichtingsmethode) maar bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal als verdichtingsmiddel had moeten gebruiken.
4.36.
Ten aanzien van Van Zanten moet de rechtbank de vraag beantwoorden of (zand)grond (met de onder 4.34 omschreven methode) als verdichtingsmiddel kon worden gebruikt als wordt meegewogen als zijnde bekend, dat het pand (deels) in de beïnvloedingssfeer van de damwandwerkzaamheden stond én kwetsbaar was, of dat die omstandigheden hadden moeten leiden tot toepassen van bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal.
Op Van Zanten rustte namelijk wel de verplichting om onderzoek te doen naar de nadelige gevolgen van de damwandwerkzaamheden voor de omliggende percelen en de in dat kader te treffen voorzorgsmaatregelen.
4.37.
Voor de beantwoording van die vragen acht de rechtbank voorlichting door een deskundige nodig.
4.38.
Indien komt vast te staan dat bij het trekken van de damwand een ander verdichtingsmiddel dan (zand)grond gebruikt had moeten worden, is Van Zanten (mede) verantwoordelijk voor het feit dat dit niet is gebeurd. Van Zanten heeft onvoldoende aangevoerd voor een ander oordeel. De door haar ter verontschuldiging aangevoerde overname van het contract van opdrachtgever Leyten met [gedaagde01] was een keuze van Van Zanten die voor haar rekening en risico komt en haar verantwoordelijk maakt voor de inhoud van het contract met [gedaagde01] . Het ontsloeg Van Zanten niet van haar onder 4.19 vermelde plicht en het stond haar vrij om meerwerk aan [gedaagde01] op te dragen indien de redelijkerwijs te nemen voorzorgsmaatregelen dat vergde. Dat Van Zanten niet was betrokken bij het besluit om de damwand te trekken doet ook in samenhang met de vorenbedoelde contractsovername er daarom niet aan af dat het gebruikte verdichtingsmiddel naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor rekening van Van Zanten komt.
De schade
4.39.
[eisende partij01] stelt dat hij door het gestelde onrechtmatig handelen van Van Zanten en [gedaagde01] schade heeft geleden en lijdt, bestaande uit:
de kosten die gemaakt moet worden om de sinds de bouwwerkzaamheden opgetreden schade aan het pand te herstellen verminderd met herstelkosten van oude schade,
gederfde huur en
kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.
Verder stelt [eisende partij01] dat de schade nog niet volledig kan worden begroot omdat er nog steeds werking in het pand zit maar dat de schade in ieder geval het als voorschot gevorderde bedrag van € 50.000,00 overschrijdt.
4.40.
Van Zanten en [gedaagde01] betwisten (i) dat de opgetreden schade aan het pand het gevolg is van het gestelde onrechtmatig handelen en (ii) dat [eisende partij01] de eventueel daarvoor te betalen schadevergoeding op correcte wijze begroot. Van Zanten betwist ook (iii) de overige gestelde schadeposten.
Ad (i) het causaal verband tussen de sinds de bouwwerkzaamheden opgetreden schade aan het pand en het gestelde onrechtmatig handelen van Van Zanten en/of [gedaagde01]
4.41.
De rechtbank acht op dit punt voorlichting door een deskundige wenselijk en licht dit toe als volgt.
4.42.
Voor aansprakelijkheid van Van Zanten en [gedaagde01] voor de gestelde schade aan het pand moet komen vast te staan dat die schade het gevolg is van onrechtmatig handelen van Van Zanten en [gedaagde01] . Daarvoor dient te worden vastgesteld dat de schade niet zou zijn opgetreden indien het betreffende onrechtmatig handelen niet zou hebben plaatsgevonden (het bestaan van het zogenaamde condicio sine qua non-verband) en dat de schade in redelijkheid aan dat onrechtmatig handelen kan worden toegerekend.
4.43.
In beginsel rust op [eisende partij01] de plicht om voldoende feiten te stellen waaruit vorenbedoeld verband (het causaal verband) volgt en om bij betwisting die feiten te bewijzen ( hoofdregel art. 150 Rv.)
4.44.
De zogenoemde omkeringsregel is een in de rechtspraak aanvaarde bijzondere regel die voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid en een uitzondering maakt op dat beginsel. De omkeringsregel houdt in dat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen tenzij degene die wordt aangesproken bewijst dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor het toepassen van die uitzondering (de omkeringsregel) is alleen plaats als het gaat om schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en als dit gevaar door de normschending in het algemeen wordt vergroot. Verder geldt dat in het kader van dat door de aangesprokene te leveren tegenbewijs, het ‘aannemelijk maken van' voldoende is. (vgl.: HR 19-03-2004, NJ 2004, 307)
4.45.
[eisende partij01] stelt drie mogelijke oorzaken voor het ontstaan van de schade aan het pand als gevolg van het gestelde onrechtmatig handelen, te weten:
1. trillingen bij het trekken van de damwand,
2. maaiveldzettingen door ruimte in de ondergrond als gevolg van het trekken van de damwand,
3. trillingen van bij de bouwwerkzaamheden gebruikt zwaar materieel.
4.46.
Van Zanten en [gedaagde01] voeren ter betwisting van het causaal verband aan dat de ontstane schade aan het pand ook kan worden toegeschreven aan oude verzakkingsproblematiek en/of de constructieve staat van het pand voordat de bouwwerkzaamheden begonnen. Zij verwijzen daarbij naar fotomateriaal van het pand uit de periode tussen 2010 en 2015. Van Zanten stelt dat daaruit blijkt dat toen al sprake was van een op diverse plaatsen gekraakte constructie en van een verplaatsing van de voorgevel vanuit de fundering.
4.47.
Daarnaast voert Van Zanten aan dat:
 in [plaats01] en Midden-Delftland huizen verzakken door lage grondwaterstanden als gevolg van droogte,
 trillingsmetingen op pand 21 geen overschrijding van de richtlijnen laten zien bij het verwijderen van de damwandplanken,
 ook wanneer zettingsmetingen worden uitgevoerd zettingen niet kunnen worden voorkomen omdat zettingsschade zich veelal pas na enige tijd openbaart.
4.48.
Voor Van Zanten is de omkeringsregel van toepassing. Vast staat namelijk dat Van Zanten onrechtmatig jegens [eisende partij01] heeft gehandeld door na te laten om een op een (deugdelijke) risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan voor het pand te maken en door geen nieuw bouwveiligheidsplan met een monitoringsplan ter toetsing bij de gemeente [plaats01] in te dienen. Daarmee heeft Van Zanten zorgvuldigheidsnormen geschonden die er (mede) toe strekken om schade aan het pand te voorkomen.
4.49.
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het monitoringsplan dat met het nieuwe bouwveiligheidsplan aan de gemeente [plaats01] voorgelegd had moeten worden, tot verdergaande voorzorgsmaatregelen zou hebben geleid dan de in redelijkheid van Van Zanten te vergen zorgvuldigheid met zich bracht. Op voorhand is namelijk niet aannemelijk dat dit monitoringsplan op strengere normen zou zijn gebaseerd dan die de in de branche geldende opvattingen en gewoonten meebrachten. [eisende partij01] stelt ook geen feiten waaruit dat volgt.
4.50.
Het vorenstaande betekent dat Van Zanten moet bewijzen – in de zin van aannemelijk maken – dat de aan het pand opgetreden schade ook zou zijn ontstaan indien zij wel een op een (deugdelijke) risicoanalyse gebaseerd monitoringsplan had opgesteld en had uitgevoerd. Het komt de rechtbank het meest passend voor indien Van Zanten dat bewijs door middel van een door de rechtbank te benoemen onafhankelijke deskundige levert. Daarbij zal de rechtbank moeten worden voorgelicht over de volgende vragen:
Met welke mate van waarschijnlijkheid is de aan het pand opgetreden schade het gevolg van oude verzakkingsproblematiek en/of de constructieve staat van het pand voordat de bouwwerkzaamheden begonnen?
Met welke mate van waarschijnlijkheid zou de aan het pand opgetreden schade zijn ontstaan indien Van Zanten een op (deugdelijke) risicoanalyse monitoringsplan had opgesteld en uitgevoerd?
Indien de antwoorden op de vorige vragen slechts gelden voor een deel van schade, om welk deel gaat het dan?
Uit het oogpunt van proceseconomie komt het de rechtbank wenselijk voor dat dit deskundigenonderzoek tegelijk met de onder 4.37 bedoelde deskundigenonderzoek wordt verricht.
4.51.
Nog niet beslist is of Van Zanten en [gedaagde01] op grond van het verdichtingsmiddel dat bij het trekken van de damwand is gebruikt, onrechtmatig jegens [eisende partij01] hebben gehandeld. De discussie tussen partijen over het causaal verband tussen dat gestelde onrechtmatig handelen en de sinds de bouwwerkzaamheden aan het pand opgetreden schade loopt langs dezelfde lijnen als hiervoor vermeld. In het geval dat komt vast te staan dat op dit punt onrechtmatig is gehandeld, zal daarom de vraag moeten worden beantwoord met welke mate van waarschijnlijkheid de opgetreden schade aan het pand ook zou zijn ontstaan indien bij het trekken van de damwand het juiste verdichtingsmiddel zou zijn gebruikt en om welke schade het dan gaat. Uit het oogpunt van proceseconomie komt het de rechtbank wenselijk voor dat dit deskundigenonderzoek tegelijk met de onder 4.37 en 4.50 bedoelde onderzoeken plaatsvindt.
Ad (ii) de begroting van het schadebedrag dat moet worden vergoed voor de aan het pand opgetreden schade
4.52.
[eisende partij01] heeft een voorlopige begroting van de herstelkosten van het pand overgelegd, die sluit op het bedrag van € 99.182,84 inclusief btw te verminderen met herstelkosten van oude schade van € 3.980,91 inclusief btw.
4.53.
Van Zanten en [gedaagde01] betwisten dat in die begroting voldoende rekening is gehouden met de kosten die [eisende partij01] sowieso had moeten maken in verband met de staat waarin het pand voor de bouwwerkzaamheden verkeerde (inclusief een gemaskeerd constructief gebrek) en de voorgenomen verbouwing van het pand. Ook voeren Van Zanten en [gedaagde01] aan dat rekening moet worden gehouden met verdiscontering van oud voor nieuw.
4.54.
Aan de begroting van deze schadepost komt de rechtbank pas toe wanneer duidelijkheid bestaat over het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Van Zanten en [gedaagde01] en de opgetreden schade aan het pand. Gelet op de discussie over de ‘sowieso kosten’ voorziet de rechtbank dat ook op dat punt voorlichting door een deskundige nodig zal zijn. De rechtbank stelt partijen voor om dit onderdeel direct mee te nemen in het voormelde deskundigenonderzoek. Dit komt raadzaam voor omdat Van Zanten een pragmatische oplossing van het geschil voorstaat en deze discussie in het geschil tussen partijen een belangrijke plaats inneemt.
Ad (iii) de overige schadeposten
4.55.
Omdat [eisende partij01] naast voormeld voorschot verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert gaat de rechtbank in dit stadium niet in op de overige schadeposten (gederfde huur en kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid). Nadat het deskundigenbericht is uitgebracht en partijen daarop hebben gereageerd zal de rechtbank beoordelen of de schade reeds in deze procedure zal worden vastgesteld en zo nodig nader op deze schadeposten ingaan.
Eigen schuld
4.56.
Van Zanten doet een beroep op eigen schuld van (de rechtsvoorganger) van [eisende partij01] omdat deze geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar tegen de Watervergunning 2019 terwijl toen ook al de gevreesde mogelijke gevolgen van het verwijderen van de damwand en/of de werkzaamheden daaromtrent kenbaar was en/of had kunnen zijn.
4.57.
Dit verweer faalt bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Van Zanten stelt namelijk geen feiten waaruit volgt dat een beroep tegen de beslissing op bezwaar enig kans op succes zou hebben gehad. Niet in te zien valt daarom dat de aan het pand opgetreden schade (mede) een gevolg is van het achterwege laten van dat beroep.
Voordeelsverrekening
4.58.
Van Zanten doet ook een beroep op voordeelsverrekening. Zij stelt dat in de nieuw gebouwde woningen de betonnen souterrainconstructie in de dijk een positieve invloed heeft op het pand omdat daarmee de mogelijkheid van bewegingen van de dijk vanaf de zuidwestzijde is opgeheven. Dit voordeel moet bij het vaststellen van de te vergoeden de schade worden verdisconteerd, aldus Van Zanten.
4.59.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Voor voordeelsverrekening is namelijk slechts plaats indien één en dezelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook een voordeel oplevert. Dit vereist dat tussen de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van Van Zanten berust en het gestelde voordeel een zodanig verband bestaat, dat het voordeel zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Hiervan is geen sprake. De aansprakelijkheid van Van Zanten berust namelijk op haar onrechtmatig handelen bij het uitvoeren van de bouwactiviteiten. Zonder dat onrechtmatig handelen had de gebouwde betonnen souterrainconstructie ook kunnen worden gerealiseerd.
Het vervolg van de procedure
4.60.
Samengevat overweegt de rechtbank om een onderzoek door een deskundige te laten instellen om de rechtbank voor te lichten over het volgende:
1) had [gedaagde01] onder de in 4.35 genoemde voor haar kenbare omstandigheden, uit het oogpunt van het voorkomen van schade aan het pand, volgens de in de branche geldende opvattingen en gewoonten bij het trekken van de damwand geen (zand)grond (met de onder 4.34. omschreven methode) maar bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal als verdichtingsmiddel moeten gebruiken?
2) kon (zand)grond (met de onder 4.34. omschreven methode) als verdichtingsmiddel worden gebruikt als wordt meegewogen als zijnde bekend, dat het pand (deels) in de beïnvloedingssfeer van de damwandwerkzaamheden stond én kwetsbaar was, of hadden die omstandigheden moeten leiden tot toepassen van bentoniet of een ander waterondoorlatend materiaal?
3) indien uit vraag 1 en/of 2 volgt dat geen (zand)grond (met de onder 4.34 omschreven methode) kon worden gebruikt:
a) met welke mate van waarschijnlijkheid zou de opgetreden schade aan het pand zijn ontstaan indien bij het trekken van de damwand het juiste verdichtingsmiddel zou zijn gebruikt?
b) indien het antwoord op vraag a) slechts geldt voor een deel van de schade, om welke schade gaat het dan?
4) a) met welke mate van waarschijnlijkheid is de aan het pand opgetreden
schade het gevolg van oude verzakkingsproblematiek en/of de constructieve
staat van het pand voordat de bouwwerkzaamheden begonnen?
b) met welke mate van waarschijnlijkheid zou de aan het pand opgetreden schade zijn ontstaan indien Van Zanten een op (deugdelijke) risicoanalyse monitoringsplan had opgesteld en uitgevoerd?
c) indien de antwoorden op de vragen a) en b) slechts gelden voor een deel van schade, om welk deel gaat het dan?
5) welke herstelkosten had [eisende partij01] sowieso moeten maken in verband met de staat waarin het pand verkeerde voorafgaand aan de aanvang van de bouwwerkzaamheden en de voorgenomen verbouwing van het pand?
Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht over de voormelde onderdelen;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
4.61.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming
bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover
geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige
voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door
henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde
deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan
zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met
betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten
worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen
de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of
een eigen deskundige benoemen.
4.62.
Omdat een deel van het deskundigenbericht betrekking heeft op door Van Zanten te leveren bewijs (zie r.o. 4.48 t/m 4.50) ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat [eisende partij01] en Van Zanten ieder de helft van het voorschot op het loon en de kosten van de deskundige(n) moeten deponeren. In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.63.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich bij akte
kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar
elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen
reageren.
4.64.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 28 februari 2024om alle partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten als vermeld onder 4.60 en 4.61,
5.2.
bepaalt dat [eisende partij01] enerzijds en Van Zanten en [gedaagde01] anderszijds elkaar
uiterlijk een week vóór de genoemde roldatumde concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
2515 / 638

Voetnoten

1.Bijlage H bij prod. XXI (opmerking rechtbank: kennelijk abusievelijk voorzien van het opschrift Bijlage G)
2.Prod. XVI
3.Bijlage C bij productie XXI
4.Prod. XVII
5.Prod. XIX
6.Prod. XVIII
7.Prod. 3 bij Akte antwoord van Van Zanten
8.Prod. II
9.Prod. VIII