Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
4.Bewijs en bewezenverklaring
linker voorzijdeen schedelbreuk aan de
achterzijde van het hoofdvan het slachtoffer een gevolg zijn van het slaan door de verdachte. Bij dit oordeel wordt, naast de kracht waarmee de verdachte het slachtoffer heeft geslagen en daardoor ten val heeft gebracht, in aanmerking genomen dat de verdachte het slachtoffer met zijn vuist en/of onderarm aan de
linker zijkantvan zijn hoofd heeft geraakt, dat het slachtoffer vervolgens plat achterover is gevallen op onder meer zijn
achterhoofden dat hij vrijwel meteen daarna uit zijn mond bloedde en in zijn broek had geplast. Daarmee kan dit letsel in redelijkheid aan de verdachte worden toegerekend, evenals de (nadien geconstateerde) verdere gevolgen van het hersenletsel van het slachtoffer.
willens en wetensheeft gehandeld. Met de officier van justitie, en anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van de verdachte wel de
aanmerkelijke kansbestond dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank echter niet aannemelijk dat de verdachte de aanmerkelijke kans op deze gevolgen ook heeft
aanvaard. In dat verband wijst de rechtbank op het feit dat de verdachte na een worsteling waarbij meerdere personen betrokken waren het slachtoffer éénmaal heeft geslagen en, geconfronteerd met het effect hiervan, direct zei dat dit niet de bedoeling was. De verdachte wilde op dat moment ook op het slachtoffer toelopen om zijn excuses aan te bieden. Nadat hij zich gemeld had bij de politie verklaarde de verdachte dat hij erg in shock was na het incident, dat hij zich afvroeg wat hij had gedaan en hoopte dat het met het slachtoffer goed zou aflopen. Omdat dus niet kan worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank hem vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
mishandeling. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
5.Strafbaarheid feit
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Bijlagen
11.Beslissing
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
118 (honderdachttien) uren.
59 (negenenvijftig) dagen;
€ 51.248,60 (zegge: eenenvijftigduizend tweehonderdachtenveertig euro en zestig eurocent), bestaande uit € 21.248,60 aan vergoeding voor materiële schade en € 30.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 51.248,60(hoofdsom,
zegge: eenenvijftigduizend tweehonderdachtenveertig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 51.248,60 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
289 (tweehonderdnegenentachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )