ECLI:NL:RBROT:2024:5301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
10.070199.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot zware mishandeling; veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 maart 2022 in Rotterdam het slachtoffer met kracht heeft geslagen, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder een hersenbloeding en een schedelbreuk. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, omdat het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, in redelijkheid aan de verdachte kon worden toegerekend. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij van € 51.248,60, inclusief wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.070199.22
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 mei 2024 en 30 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Het ten laste gelegde komt er -kort gezegd- op neer dat de verdachte zich op 20 maart 2022 in Rotterdam heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling, subsidiair poging tot zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, door [slachtoffer] met zijn vuist en/of onderarm in het gezicht of tegen het hoofd te stompen of te slaan waardoor deze hoofd- en hersenletsel heeft opgelopen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uren.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, gelet op de wijze waarop hij heeft geslagen en de verdere omstandigheden waaronder dit plaatsvond, in elk geval het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Er is voldoende causaal verband tussen het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen en het slaan door de verdachte voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van een getuige dat hij meteen na de val bloed uit de mond van het slachtoffer zag komen.
Een beroep op noodweer gaat niet op, aangezien geen sprake was van een aanranding of dreigende aanranding van verdachtes lijf of dat van een ander, en – als dit al het geval was – de eventueel noodzakelijke verdediging ook op andere wijze had kunnen plaatsvinden.
4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat het hoofd- en hersenletsel dat het slachtoffer heeft opgelopen door de verdachte is veroorzaakt. Dat letsel kan ook zijn veroorzaakt doordat een vriend van het slachtoffer hem na de val in bewusteloze toestand heeft opgetild en vervolgens in die toestand vanaf borsthoogte (in ieder geval heuphoogte) op de stenen grond heeft laten vallen. De verdachte had niet de intentie om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; ook is geen sprake van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft het slachtoffer een enkele harde klap tegen het gezicht gegeven. Dat is onvoldoende om vast te stellen dat daardoor een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. De verdachte heeft die kans ook niet welbewust aanvaard. Zware mishandeling of poging totm zware mishandeling kan ook om die reden niet worden bewezen.
Verder heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer. Het slachtoffer heeft eerst vier personen die tot de vriendengroep van de verdachte behoorden aangevallen en heeft die personen daarbij geslagen, dan wel gestompt. Diverse personen probeerden tevergeefs om het agressieve gedrag van het slachtoffer te stoppen. Op enig moment trok een vriend van de verdachte het slachtoffer weg uit de situatie. Het slachtoffer reageerde op deze de-escalerend bedoelde handeling door met zijn vuist vol naar deze vriend uit te halen. Om te voorkomen dat het slachtoffer zijn vriend zou raken, heeft de verdachte het slachtoffer eenmaal in zijn gezicht gestompt. Er was sprake van een wederrechtelijke aanranding van zijn vriend door het slachtoffer, waarbij de verdachte deze situatie wilde beëindigen. Het handelen van de verdachte was proportioneel en gerechtvaardigd. Er kon geen lichter middel worden ingezet.
4.3.
Beoordeling
Feiten
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer onverhoeds en met kracht met zijn vuist en/of met zijn onderarm tegen het hoofd heeft geslagen, dan wel gestompt. De verdachte deed dit met een uithaal, waarbij hij zijn rechterarm eerst naar achteren deed en vervolgens met kracht naar voren en omhoog bewoog in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Hij raakte het slachtoffer op de linker zijkant van het hoofd. De verdachte is vanaf de zijkant op het slachtoffer afgelopen en stond, toen hij de klap gaf, rechts naast het slachtoffer. Het slachtoffer keek op dat moment de andere kant op en stond met zijn rug naar de verdachte toe. Het slachtoffer heeft de klap van de verdachte hierdoor niet kunnen zien aankomen. Direct na de klap viel het slachtoffer plat achterover op de stoeptegels, op zijn rug en op zijn achterhoofd. Hij bleef daar bewegingsloos liggen. Er kwam vrijwel direct na de val bloed uit de mond van het slachtoffer en hij had in zijn broek geplast. In het ziekenhuis werd kort daarna bij het slachtoffer een hersenbloeding, een hersenkneuzing aan de linker voorzijde van de hersenen en een schedelbreuk met zwelling aan de linkerzijde van het achterhoofd geconstateerd. Later bleek daarnaast sprake van een cognitieve stoornis/beperking, een taal- en spraakstoornis, alsmede halfzijdige blindheid.
Causaliteit
De rechtbank acht bewezen dat de hersenbloeding aan de
linker voorzijdeen schedelbreuk aan de
achterzijde van het hoofdvan het slachtoffer een gevolg zijn van het slaan door de verdachte. Bij dit oordeel wordt, naast de kracht waarmee de verdachte het slachtoffer heeft geslagen en daardoor ten val heeft gebracht, in aanmerking genomen dat de verdachte het slachtoffer met zijn vuist en/of onderarm aan de
linker zijkantvan zijn hoofd heeft geraakt, dat het slachtoffer vervolgens plat achterover is gevallen op onder meer zijn
achterhoofden dat hij vrijwel meteen daarna uit zijn mond bloedde en in zijn broek had geplast. Daarmee kan dit letsel in redelijkheid aan de verdachte worden toegerekend, evenals de (nadien geconstateerde) verdere gevolgen van het hersenletsel van het slachtoffer.
Hoewel, zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd, niet kan worden uitgesloten dat het handelen van een vriend van het slachtoffer tot verdere (hersen)schade heeft geleid, biedt dit geen toereikende verklaring voor het hiervoor beschreven letsel aan verschillende zijden van het hoofd. Ook wanneer rekening wordt gehouden met een mogelijke verergering van het letsel door een (tweede) val op de stenen ondergrond, geldt daarbij dat dit verdere letsel eveneens in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend. Het feit dat de genoemde vriend het slachtoffer te hulp schoot om hem weer op de been te helpen, is onder de geschetste omstandigheden niet ongebruikelijk en onvoorzienbaar en moet daarmee worden aangemerkt als een direct gevolg van het slaan door de verdachte en de val hierdoor van het slachtoffer.
Vrijspraak zware mishandeling en poging tot zware mishandeling
De verdachte heeft ontkend dat hij bij het slaan van het slachtoffer de intentie had om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank volgt de verdachte op dit punt in zijn verklaring en ziet geen aanwijzingen dat de verdachte met betrekking tot het door hem veroorzaakte letsel
willens en wetensheeft gehandeld. Met de officier van justitie, en anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van de verdachte wel de
aanmerkelijke kansbestond dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank echter niet aannemelijk dat de verdachte de aanmerkelijke kans op deze gevolgen ook heeft
aanvaard. In dat verband wijst de rechtbank op het feit dat de verdachte na een worsteling waarbij meerdere personen betrokken waren het slachtoffer éénmaal heeft geslagen en, geconfronteerd met het effect hiervan, direct zei dat dit niet de bedoeling was. De verdachte wilde op dat moment ook op het slachtoffer toelopen om zijn excuses aan te bieden. Nadat hij zich gemeld had bij de politie verklaarde de verdachte dat hij erg in shock was na het incident, dat hij zich afvroeg wat hij had gedaan en hoopte dat het met het slachtoffer goed zou aflopen. Omdat dus niet kan worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank hem vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewijs mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg
Vast staat dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft geslagen en het bij hem vastgestelde letsel daardoor is veroorzaakt. Daarmee kan in beginsel worden bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Dit is mogelijk anders als het slaan door de verdachte gerechtvaardigd was en daarmee de wederrechtelijkheid bij dit handelen zou ontbreken. De rechtbank bespreekt het beroep op noodweer van de verdediging in het kader van de bewijsvraag, aangezien honorering van dit verweer in dit geval tot vrijspraak zou leiden, omdat dan geen sprake zou zijn van een
mishandeling. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Aannemelijk is dat voorafgaand aan het moment dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd sloeg, het slachtoffer met meerdere personen in gevecht was en hen daarbij aanviel en sloeg/stompte. Het slachtoffer was hierbij niet te stoppen, ondanks pogingen hiertoe. Op enig moment trok een vriend van de verdachte het slachtoffer weg om het gevecht te stoppen, waarop het slachtoffer hem in het gezicht probeerde te stompen. De verdachte heeft hierop het slachtoffer eenmaal met kracht een klap gegeven, waardoor het slachtoffer ten val kwam.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden zijn vriend mocht verdedigen tegen deze dreigende aanval door het slachtoffer. De wijze waarop de verdachte zijn vriend heeft verdedigd en het gevecht wilde stoppen was echter onder de hiervoor besproken omstandigheden niet gerechtvaardigd. In plaats van het slachtoffer – dat hem niet kon zien aankomen – met zodanige kracht te slaan dat hij op de grond viel, kon van de verdachte in redelijkheid worden verwacht dat hij voor een andere handelwijze had gekozen, bijvoorbeeld door het slachtoffer eventueel samen met zijn vriend vast te pakken en weg te trekken, en zo het geweld te stoppen. De handelwijze van de verdachte moet daarmee als wederrechtelijk worden aangemerkt, zodat de rechtbank bewezen acht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit. Hij zal worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde (poging tot) zware mishandeling.
4.5.
Bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 maart 2022 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht met gebalde vuist en/of met zijn, verdachtes, onderarm tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer] te stompen en/of slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een acuut subduraal hematoom met een hersenkneuzing, schedelbreuk, cognitieve stoornis/beperking, taal-/spraakstoornis en halfzijdige blindheid, ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemeen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op het terras van een café in een worsteling waarbij meerdere personen betrokken waren, een andere cafébezoeker met kracht tegen de grond geslagen. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan ernstig (hersen)letsel opgelopen en is halfzijdig blind geraakt. Het slachtoffer moest als gevolg van het feit in het ziekenhuis een hersenoperatie ondergaan, waarbij de vrees bestond dat hij zou overlijden, en verbleef na ontslag uit het ziekenhuis gedurende langere tijd in een revalidatiecentrum. Ook voor zijn familie en zijn (ex-)vriendin hebben deze gebeurtenissen grote impact gehad. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de grote lichamelijke en psychische gevolgen van wat hem is overkomen en heeft dit op indrukwekkende wijze verwoord in de ter terechtzitting door hem voorgedragen slachtofferverklaring.
Hoewel het door hem veroorzaakte letsel niet de bedoeling van de verdachte is geweest, kan het hem wel worden toegerekend. Dit soort uitgaansgeweld heeft bovendien ook een negatieve invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid tijdens het uitgaan wordt hierdoor versterkt.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2024, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 april 2024. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft enkele gesprekken met een therapeut gehad en EMDR-therapie gevolgd om de gebeurtenis te verwerken. Er zijn geen politiemeldingen in de afgelopen twee jaar geweest. Gelet hierop vindt de reclassering verdere interventies niet nodig en ziet zij geen meerwaarde in een meldplicht.
Op te leggen straf
Bij de beoordeling van de op te leggen straf, neemt de rechtbank in aanmerking dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan is gevorderd door de officier van justitie. Ondanks de ingrijpende gevolgen van het feit voor het slachtoffer, acht zij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarbij niet passend. Zonder iets af te doen aan de ernst van de gevolgen die het bewezen feit heeft en mogelijk blijvend zal hebben voor het slachtoffer, houdt de rechtbank voorts rekening met het gegeven dat ook het slachtoffer zelf een escalerende rol heeft gespeeld in het geweldsincident, waarvoor de verdachte wordt veroordeeld. Bij de bepaling van de strafmaat acht zij voorts van belang dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, dat hij inmiddels meer dan twee jaar in spanning leeft over de uitkomst van de onderhavige strafzaak en daarbij ook financieel de verantwoordelijkheid zal moeten dragen voor de door hem niet gewilde gevolgen van het onderhavige geweldsincident. De verdachte heeft oprecht berouw getoond over hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan, en heeft hier ook ter zitting rechtstreeks in contact met hem uiting aan gegeven. Het slachtoffer heeft in een eerder gesprek tegenover de officier van justitie te kennen gegeven dat wat hem betreft de verdachte niet meer de gevangenis in hoeft. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.974,60,- als vergoeding voor materiële schade, een vergoeding van € 75.000,- voor immateriële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan nader te onderbouwen schade met het oog op een eventueel hoger beroep. Verzocht wordt het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en om daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen. De materiële schade is genoegzaam onderbouwd en de immateriële schade staat in verhouding met de ernst van het feit en de ernstige gevolgen voor het slachtoffer. De gevorderde toekomstige schade dient, conform het verzoek van mr. Hamers, bij gebrek aan nadere onderbouwing niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het pleidooi tot vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet is vast te stellen of het letsel en de schade alleen is ontstaan door het handelen van de verdachte, wat de vordering te complex maakt voor een verdere beoordeling in het kader van het strafproces. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer nu hij de confrontatie is aangegaan met meerdere personen, wat uiteindelijk heeft geleid tot het door de verdachte toegepaste geweld. De vordering moet daarom worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk worden, omdat een nadere beoordeling van de mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer te complex is voor het strafproces. Indien de rechtbank wel een oordeel geeft over de mate van eigen schuld van het slachtoffer, dient de toe te wijzen schadevergoeding sterk te worden gematigd.
Meest subsidiair heeft de verdediging de volgende schadeposten betwist: kosten hersentraining, bril, reiskosten vriendin, mantelzorg, leaseauto en de nader te onderbouwen schade. Ook ontbreekt in de stukken een beschrijving van de actuele situatie van het slachtoffer, waardoor de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De vordering dient ook daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel te worden gematigd.
8.4.
Beoordeling
Materiele schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De volgende schadeposten acht de rechtbank genoegzaam onderbouwd en onvoldoende weersproken door de verdachte: kledingschade, eigen risico, kosten voor een bril, ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding, verlies aan verdienvermogen, reiskosten vriendin en mantelzorg.
De vorderingen die betrekking hebben op de kosten voor de hersentraining en de motorrijtuigenbelasting voor de auto zijn onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de hersentraining overweegt de rechtbank dat het begrijpelijk is dat het slachtoffer alles probeert om zijn cognitieve functies te herstellen, maar dat bij de strafrechtelijke beoordeling de (medische) noodzaak van deze training onvoldoende is gebleken. Ten aanzien van de kosten aan motorrijtuigenbelasting geldt eveneens dat onvoldoende is onderbouwd waarom deze kosten door de verdachte moeten worden betaald. De benadeelde heeft immers de beschikking gehad over het voertuig en heeft het leasecontract kennelijk niet opgeschort.
Immateriële schade
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft echter door zijn eigen gedrag en mogelijk middelengebruik een substantiële rol gespeeld bij het geweldsincident dat uiteindelijk tot zijn letsel heeft geleid. Hieruit volgt dat sprake is van een rechtens relevante mate van eigen schuld. Ook kan niet worden uitgesloten dat andere factoren, zoals het handelen van zijn vriend hebben bijdragen aan de ernst van het letsel.
De rechtbank houdt met voornoemde omstandigheden rekening bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag van € 30.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien nader onderzoek naar de omvang van de gestelde schade een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen en dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
Nader te onderbouwen schade
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde € 10.000,- voor nader te onderbouwen schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 20 maart 2022, de datum waarop het onrechtmatig handelen door de verdachte plaatsvond.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 51.248,60, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Om de inningsmogelijkheden voor de benadeelde partij te vergemakkelijken zal tevens
de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (16 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat na aftrek hiervan (2 uur per dag hechtenis) een taakstraf resteert van
118 (honderdachttien) uren.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
59 (negenenvijftig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 51.248,60 (zegge: eenenvijftigduizend tweehonderdachtenveertig euro en zestig eurocent), bestaande uit € 21.248,60 aan vergoeding voor materiële schade en € 30.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 51.248,60(hoofdsom,
zegge: eenenvijftigduizend tweehonderdachtenveertig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 51.248,60 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
289 (tweehonderdnegenentachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 mei 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een acuut subduraal hematoom met een hersenkneuzing, schedelbreuk, cognitieve stoornis/beperking, taal-/spraakstoornis en/of halfzijdige blindheid, heeft toegebracht door (met kracht) met gebalde vuist en/of met zijn, verdachtes, onderarm in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van die [slachtoffer] te stompen en/of slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met gebalde vuist en/of met zijn, verdachtes, onderarm in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met gebalde vuist en/of met zijn, verdachtes, onderarm in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van die [slachtoffer] te stompen en/of slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een acuut subduraal hematoom met een hersenkneuzing, schedelbreuk, cognitieve stoornis/beperking, taal-/spraakstoornis en/of halfzijdige blindheid, ten gevolge heeft gehad.