ECLI:NL:RBROT:2024:5300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/472 – FT RK 24/473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een huurder onder beschermingsbewind

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, een moratorium heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 30 april 2024 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er een dreigende situatie was door een ontruimingsvonnis van 27 maart 2024. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verzoeker en zijn schuldhulpverleners. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende inkomen heeft om de huur te betalen, mede door een woonkostentoeslag, en dat hij de huur van maart, april en mei 2024 heeft voldaan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie en dat het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder om het ontruimingsvonnis uit te voeren. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 30 mei 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats 1],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 30 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 23 mei 2024.
Ter zitting van 23 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M.J. van der Linden, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw N. Yerlikaya, werkzaam bij Perspectief Bewindvoering en Inkomensbeheer (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw L. van der Velden, werkzaam bij het Wijkteam.
  • de heer D. Keijzer, werkzaam bij Boiten Luhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders, namens [naam], wonende te [woonplaats 2] (hierna: verweerder).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomen uit een PW-uitkering van € 1.219,64 (netto) per maand. Daarnaast ontvangt verzoeker een woonkostentoeslag van € 748,69 (netto) per maand. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de woonkostentoeslag voor een periode van één jaar is toegekend. De kale huur bedraagt € 1.245,- per maand. De huur van maart 2024 is – weliswaar te laat – betaald. De huurtermijnen van april en mei 2024 zijn tijdig betaald. Verzoeker staat sinds 28 februari 2024 onder beschermingsbewind, waardoor voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdig kunnen en zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn stanpunt ter zitting toe te lichten. Verweerder heeft verklaard dat de totale huurachterstand hoger is dan de huur voor een periode van één jaar (ruim € 16.000,-). Ook vindt verweerder dat de marge tussen het inkomen van verzoeker en de maandelijkse huur erg klein is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder er geen vertrouwen in dat de lopende huurtermijnen nu wel betaald worden.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 16 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 2 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 27 maart 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft – door de woonkostentoeslag – voldoende inkomen om de huur maandelijks te voldoen. Verzoeker heeft de huur van maart (weliswaar te laat), april en mei 2024 betaald. Daarnaast staat verzoeker sinds 28 februari 2024 onder beschermingsbewind, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de huur ook tijdig zal worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 27 maart 2024 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 30 april 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.