ECLI:NL:RBROT:2024:5299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/180 – FT RK 24/181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd om één schuldeiser, [schuldeiser], te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Verzoeker had op 8 maart 2024 een verzoek ingediend om toepassing van de schuldsaneringsregeling en een schuldregeling aangeboden aan zijn elf concurrente schuldeisers, waarbij hij 8,84% van zijn totale schuldenlast van € 11.678,28 wilde betalen. Tien van de elf schuldeisers stemden in met de regeling, maar [schuldeiser] weigerde, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond.

Tijdens de zitting op 15 mei 2024 was [schuldeiser] niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van [schuldeiser] slechts 3,2% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank oordeelde dat het voorstel van verzoeker, dat was getoetst door de Kredietbank Rotterdam, goed gedocumenteerd was en dat verzoeker alles had gedaan wat in zijn vermogen lag om de schuldeisers een redelijke regeling aan te bieden.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van [schuldeiser]. Daarom werd het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. [schuldeiser] werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene die daartoe recht heeft onder de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 mei 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten [schuldeiser], in behandeling bij incassobureau Collect4U, (hierna: [schuldeiser]) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 15 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw E. Bulthuis, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw F. Eichler, werkzaam bij het Centrum voor Dienstverlening (hierna: maatschappelijk werker).
De weigerende schuldeiser is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Op 16 mei 2024 heeft de schuldhulpverlener aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 11.678,28 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 14 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,84% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De totale schuldenlast was toen € 11.458,72. De schuldenlast is derhalve hoger geworden. Uit de aanvullende stukken van de schuldhulpverlener van 16 mei 2024 blijkt dat het aangeboden percentage ongewijzigd is gebleven.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 383,73 op verzoeker, welke 3,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering en de looptijd van het dossier.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid deze standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk en op dit moment beschikt over een Participatiewet-uitkering. Deze uitkering zal mogelijk worden vervangen door een Wajong-uitkering. De beoordeling daarvan is op dit moment gaande. Mede uit de ter zitting overgelegde medische stukken en verklaringen is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker gelet op zijn psychische gesteldheid in de komende periode geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. van Vuren, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.