ECLI:NL:RBROT:2024:5293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/115 – FT RK 24/116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met betrekking tot een verzoekster met medische klachten en een PW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster die kampt met medische klachten en een uitkering op basis van de Participatiewet. Verzoekster heeft op 1 maart 2024 een verzoek ingediend om één van haar schuldeisers, [schuldeiser], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoekster 5,65% van haar totale schuldenlast van € 17.623,72 aan haar concurrente schuldeisers zou betalen, gefinancierd door een saneringskrediet. Zes van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar [schuldeiser] weigerde, wat leidde tot deze procedure.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser]. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar medische situatie en het feit dat zij geen nieuwe schulden had gemaakt sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de weigering van [schuldeiser] om in te stemmen met de regeling onredelijk was, gezien het feit dat zes andere schuldeisers akkoord waren gegaan en dat de regeling goed gedocumenteerd en getoetst was door een onafhankelijke partij.

De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en [schuldeiser] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 mei 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 1 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten [schuldeiser], in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser]) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 15 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw E.C. Mintjes, werkzaam bij Casia Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw E. Dits, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer P.C. Schulting en de heer M.Q. Valentien, beiden werkzaam bij Stichting De Ontmoeting (hierna ieder: maatschappelijk werker).
De schuldhulpverlener heeft op 15 mei 2024 na de zitting nog aanvullende stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 17.623,72 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 22 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,65% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 14.473,15 op verzoekster, welke 82,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] gesteld dat de vordering van verweerster niet kan worden aangemerkt als een gering percentage in het totaal van de schuldenlast van verzoekster. Daarnaast stelt [schuldeiser] dat de door verzoekster gestelde gezondheidsklachten onvoldoende bewezen zijn en heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Tot slot wijst verweerster er daarbij op dat in de wettelijke schuldsaneringsregeling in tegenstelling tot deze schuldregeling wel sprake is van intensief, streng en onafhankelijk toezicht door een bewindvoerder en rechter-commissaris.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 82,1%. Dat brengt mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat zij hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting, waarbij ook stukken zijn overgelegd met betrekking tot de medische situatie van verzoekster, is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk en dat vanwege de medische situatie van verzoekster voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende periode geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld. Het belang bij het dwangakkoord is voor de schuldeisers in zoverre groter dan bij de wettelijke regeling.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser] die heeft geweigerd in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. van Vuren, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.