In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster die kampt met medische klachten en een uitkering op basis van de Participatiewet. Verzoekster heeft op 1 maart 2024 een verzoek ingediend om één van haar schuldeisers, [schuldeiser], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoekster 5,65% van haar totale schuldenlast van € 17.623,72 aan haar concurrente schuldeisers zou betalen, gefinancierd door een saneringskrediet. Zes van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar [schuldeiser] weigerde, wat leidde tot deze procedure.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser]. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar medische situatie en het feit dat zij geen nieuwe schulden had gemaakt sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de weigering van [schuldeiser] om in te stemmen met de regeling onredelijk was, gezien het feit dat zes andere schuldeisers akkoord waren gegaan en dat de regeling goed gedocumenteerd en getoetst was door een onafhankelijke partij.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en [schuldeiser] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.