ECLI:NL:RBROT:2024:5292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
FT EA 24/134 – FT EA 24/135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 1 februari 2024 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan één specifieke schuldeiser, [schuldeiser], die weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Tijdens de zitting op 15 mei 2024 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster negenentwintig schuldeisers heeft, met een totale schuldenlast van € 38.108,23. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 9,51% aan de preferente schuldeisers en 4,76% aan de concurrente schuldeisers, met een looptijd van zesendertig maanden.

De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers en verzoekster afgewogen. Achtentwintig van de negenentwintig schuldeisers stemden in met de regeling, terwijl [schuldeiser] dat niet deed. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar financiële situatie en het feit dat zij geen nieuwe schulden had gemaakt sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van [schuldeiser].

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 mei 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 1 februari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten [schuldeiser], in behandeling bij Karansingh Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser]) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 15 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer P.A. Krul, werkzaam bij De Tweesprong Financial Services (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer J.R. van Vuuren, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlener).
Op 15 mei 2024 na de zitting heeft verzoekster aanvullende stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negenentwintig schuldeisers, waarvan twee preferente en zevenentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 38.108,23 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 26 april 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,51% aan de preferente schuldeisers en 4,76% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast was op dat moment € 36.061,89. De schuldenlast is derhalve hoger geworden. Het aangeboden percentage is hetzelfde gebleven.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd, waarbij de looptijd van de regeling zesendertig maanden bedraagt. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Achtentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.483,00 op verzoekster, welke 19,85% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat in haar visie verzoekster niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog zou kunnen verbeteren.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 19,85%,
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk achtentwintig van de negenentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk en is voldoende aannemelijk geworden dat als zij in de komende jaren een inkomen zal verwerven op basis van 36 uur per week dat inkomen niet hoger zal zijn dan haar huidige inkomen, gelet op het opleidingsniveau van verzoekster.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Ook levert het voorstel voor de schuldeisers een gunstiger resultaat op doordat het is gebaseerd op een looptijd van zesendertig maanden, waar de looptijd in de wettelijke schuldsaneringsregeling achttien maanden is. Het voorgaande betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. van Vuren, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.