Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- de heer mr. B. el Ouath, werkzaam bij ILM Advocaten (hierna: advocaat);
- de heer P.W. d’Hane, werkzaam bij Jeeko B.V., namens de heer J.H. Koetsier (hierna: verweerster).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die sinds 2 februari 2024 onder beschermingsbewind staat, heeft een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen voor een periode van zes maanden. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van haar huurwoning, na een vonnis van 20 februari 2024 dat deze ontruiming toestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van de ontruiming heeft overgelegd.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en een schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Hoewel verzoekster in het verleden haar huurbetalingen niet tijdig heeft voldaan, heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen in de toekomst kunnen worden voldaan, vooral nu de PW-uitkering van de gemeente Rotterdam voortaan naar de juiste rekening zal worden overgemaakt.
De rechtbank heeft echter besloten om af te wijken van de verzochte termijn van zes maanden en heeft het moratorium voor een periode van drie maanden toegewezen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder de verplichting voor de schuldhulpverlening om verslag uit te brengen voor het aflopen van de voorziening.