ECLI:NL:RBROT:2024:5291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/347 – FT RK 24/348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die sinds 2 februari 2024 onder beschermingsbewind staat, heeft een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen voor een periode van zes maanden. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van haar huurwoning, na een vonnis van 20 februari 2024 dat deze ontruiming toestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van de ontruiming heeft overgelegd.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en een schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Hoewel verzoekster in het verleden haar huurbetalingen niet tijdig heeft voldaan, heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen in de toekomst kunnen worden voldaan, vooral nu de PW-uitkering van de gemeente Rotterdam voortaan naar de juiste rekening zal worden overgemaakt.

De rechtbank heeft echter besloten om af te wijken van de verzochte termijn van zes maanden en heeft het moratorium voor een periode van drie maanden toegewezen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder de verplichting voor de schuldhulpverlening om verslag uit te brengen voor het aflopen van de voorziening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 16 mei 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 11 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 12 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 mei 2024.
De heer J.H. Koetsier, werkzaam bij Jeeko B.V., heeft voorafgaand aan de zitting op
24 april 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 2 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. B. el Ouath, werkzaam bij ILM Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer P.W. d’Hane, werkzaam bij Jeeko B.V., namens de heer J.H. Koetsier (hierna: verweerster).
Verweerster heeft op 2 mei 2024 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De beschermingsbewindvoerder heeft op 6 mei 2024 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Op 14 mei 2024 heeft verweerster een email bericht aan de rechtbank gestuurd met een copie aan de advocaat van verzoekster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 februari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster staat sinds 2 februari 2024 onder beschermingsbewind. Bij beschikking van
28 maart 2024 heeft de gemeente Rotterdam een PW-uitkering van € 990,- (netto) per maand toegekend. Daarmee heeft de beschermingsbewindvoerder de huur van de maand april 2024 voldaan. De kale huur bedraagt € 392,20 per maand. De huur van de maand mei 2024 is niet voldaan. De beschermingsbewindvoerder verklaart dat de gemeente Rotterdam de PW-uitkering van de maand april 2024 heeft overgemaakt naar het oude rekeningnummer van verzoekster in plaats van naar de beheerrekening. Verzoekster heeft het ontvangen bedrag niet gebruikt om de huur van de maand mei 2024 te betalen. De gemeente Rotterdam heeft aan de beschermingsbewindvoerder bevestigd dat het bedrag voortaan naar de beheerrekening wordt overgemaakt. De beschermingsbewindvoerder heeft er vertrouwen in dat de komende huurbetalingen tijdig worden voldaan, nu er sprake is van inkomen en verzoekster onder beschermingsbewind staat. Er wordt verzocht een voorlopige voorziening te treffen voor een termijn van zes maanden om de situatie verder te inventariseren en verzoekster aan te melden voor een schuldhulpverleningstraject.

3.Het verweer

Verzoekster voldoet niet aan de huurbetalingsverplichtingen. In 2023 heeft verzoekster geen huurbetalingen verricht. Ook in 2024 heeft verzoekster de huur van de maanden januari, februari, maart en mei onbetaald gelaten. Er is een achterstand ontstaan van € 6.319,84 tot en met mei 2024. Verweerster verklaart diverse pogingen te hebben gedaan om de situatie met verzoekster op te lossen, onder andere door het treffen van een betalingsregeling. Desondanks is de huur onbetaald gebleven en heeft verweerster kosten moeten maken voor het vorderen van de achterstallige huur. Verweerster heeft er geen vertrouwen (meer) in dat de lopende termijnen tijdig en volledig zullen worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 februari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 15 maart 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 18 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat hij het vonnis van 20 februari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van april 2024 is tijdig voldaan. De huur van mei 2024 is niet door verzoekster betaald. De uitkering over april is door een fout van de gemeente niet op de beheerrekening gestort. Verzoekster is niet in staat gebleken om haar financiën goed te beheren. Dat is ook de reden geweest dat verzoekster sinds 2 februari 2024 onder beschermingsbewind staat. De beschermingsbewindvoerder heeft de gemeente uitdrukkelijk verzocht de PW-uitkering in het vervolg naar de beheerrekening over te maken. Hierdoor is voldoende gewaarborgd dat de huur tijdig zal worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
Nu verzoekster in de afgelopen zeventien maanden alleen de huur van april 2024 heeft voldaan en de PW-uitkering van april 2024 niet heeft aangewend voor de huurbetaling van mei 2024 en de verhuurder daardoor een grote financiële strop heeft geleden, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de verzochte termijn van zes maanden. De rechtbank zal het moratorium toewijzen voor een periode van drie maanden.
De rechtbank acht bovendien termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 februari 2024 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van drie maanden vanaf 16 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.