ECLI:NL:RBROT:2024:5286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/4889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Pw-uitkering en verzoek om voorlopige voorziening

Op 11 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de Hoeksche Waard. De zaak betreft de intrekking van de Pw-uitkering van de verzoeker, die op 4 april 2024 door het college is ingetrokken. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker onvoldoende gegevens had aangeleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De verzoeker had zijn Pw-uitkering ontvangen, maar na een aanvraag voor een woonkostentoeslag waren er twijfels gerezen over zijn recht op bijstand. Het college had de uitkering opgeschort en uiteindelijk ingetrokken, omdat de verzoeker niet tijdig de gevraagde informatie had verstrekt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij in acute financiële nood verkeerde.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en gaf het college mee om bij de heroverweging in bezwaar de belangenafweging in acht te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van de juiste gegevens door de verzoeker en de rol van het college in het proces van bijstandsverlening. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4889

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de Hoeksche Waard, het college

(gemachtigde: mr. M. Faassen-Jolmers).

Inleiding

1.1.
Met het bestreden besluit van 4 april 2024 heeft het college de Pw [1] -uitkering van verzoeker ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontving een Pw-uitkering (algemene bijstand). Naar aanleiding van een aanvraag voor een woonkostentoeslag (op 13 december 2023) is informatie naar voren gekomen die ook relevant is voor het recht op algemene bijstand. Aan verzoeker is op 15 februari 2024 gevraagd om uiterlijk op 22 februari 2024 nadere informatie over te leggen. Met het besluit van 23 februari 2024 heeft het college vervolgens de Pw-uitkering van verzoeker opgeschort vanaf 1 februari 2024. Aan verzoeker is in dat opschortingsbesluit (nogmaals) verzocht om de nadere gegevens aan te leveren. Omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens aanleverde, is hem op 7 maart 2024 nogmaals de mogelijkheid geboden de ontbrekende gegevens aan te leveren. Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen.

Het verzoek

3. Verzoeker voert aan dat hij door de intrekking van de Pw-uitkering niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, zodat sprake is van een acute financiële noodsituatie.
Volgens verzoeker heeft het college zijn Pw-uitkering ten onrechte ingetrokken
.In het primaire besluit staat geen intrekkingsgrondslag. Het bestreden besluit is daarom gebrekkig gemotiveerd. Ook is de Pw-uitkering met ingang van 1 februari 2024 opgeschort en vervolgens pas na meer dan 8 weken, namelijk op 4 april 2024, ingetrokken. Gelet hierop is de intrekking op grond van artikel 54 lid 4 van de Pw onrechtmatig. Volgens verzoeker is ook geen redelijke herstelmogelijkheid geboden. In het dossier zit ook geen rapportage over de intrekking van de uitkering. Om die reden kan niet getoetst worden of de ontbrekende stukken zien op het actuele recht op bijstand. Ook kan verzoeker hierdoor niet toetsen of en hoe de vereiste belangenafweging heeft plaatsgevonden. Verzoeker kan niet vaststellen welke informatie niet zou zijn aangeleverd en betwist dan ook dat hij de medewerkingsverplichting zou hebben geschonden. Ook heeft het college niet toereikend gemotiveerd dat verzoeker de inlichtingenverplichting zou hebben geschonden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. Verzoeker heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij na de intrekking van de bijstandsuitkering geen inkomsten heeft om te voorzien in zijn levensonderhoud, waarna verzoeker ‘op de pof heeft geleefd’. Verzoeker heeft onder meer hierdoor verschillende schulden, zoals een huurachterstand. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Waarom wordt het verzoek afgewezen?
7. In artikel 54, eerste lid, van de Pw staat dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Het college kan de bijstandsuitkering vervolgens op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw intrekken als de belanghebbende de gevraagde bewijsstukken vervolgens niet aanlevert binnen de alsnog gestelde termijn.
8. Ten aanzien van de bevoegdheid tot intrekking van verzoekers Pw-uitkering stelt de voorzieningenrechter vast dat het college op 23 februari 2024 een besluit tot schorsing van verzoekers Pw-uitkering heeft genomen, omdat verzoeker op dat moment in verzuim was. Hij leverde immers niet op tijd alle gevraagde gegevens aan. In dat besluit staat vermeld dat verzoekers Pw-uitkering met ingang van 1 februari 2024 wordt geschorst. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Nu de datum van opschorting te vroeg is vastgesteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit besluit in beginsel niet rechtmatig is voor zover dit ziet op de periode van 1 februari 2024 tot aan de datum van daadwerkelijk verzuim, te weten 23 februari 2024. In het besluit van 4 april 2024 staat echter het volgende vermeld:
“Het recht op bijstand trekken wij in met ingang van 23 februari 2024: de eerste datum van het verzuim, in. Uw bijstandsuitkering wordt dus ingaande 23 februari beëindigd. De periode 01 februari 2024 tot en met 22 februari 2024 krijgt u spoedig nabetaald.”De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college hiermee de door haar genoemde kennelijke verschrijving van 1 februari 2024 voldoende heeft hersteld. Het is immers niet in geschil dat verzoeker pas op 23 februari 2024 voor het eerst in verzuim is geweest en zijn bijstandsuitkering tot dat moment nabetaald heeft gekregen. Het college was dan ook bevoegd om verzoekers bijstandsuitkering op 4 april 2024 in te trekken, omdat de opschorting niet langer dan acht weken heeft geduurd.
9. Voor wat betreft verzoekers stelling dat hem onvoldoende herstelmogelijkheid is geboden en niet duidelijk is welke stukken ontbreken om het recht op bijstand te kunnen vaststellen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het gaat om de vraag of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Als dat zo is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken als het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Naar aanleiding van een aanvraag voor bijzondere bijstand heeft het college verzoeker op 15 februari 2024 verzocht om de in die brief opgesomde nadere gegevens aan te leveren. Ook in de brief van 7 maart 2024 is opgesomd welke stukken verzoeker dient aan te leveren. Verzoeker heeft, zo blijkt uit het dossier en wat tijdens de zitting is besproken, (nog) niet alle gegevens aangeleverd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Niet is gebleken dat verzoeker geen verwijt kan worden gemaakt. Ook is niet gebleken dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. De voorzieningenrechter geeft het college wel mee om de in het kader van de discretionaire bevoegdheid van het college genoemde belangenafweging alsnog mee te nemen bij de volledige heroverweging in bezwaar, gelet op het feit dat het college tijdens de zitting hierover niets kon zeggen.
10. De voorzieningenrechter ziet dat er op dit moment nog onvoldoende informatie is om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Uit het dossier is immers gebleken dat verzoeker (nog) niet alle aan hem gevraagde stukken heeft overgelegd. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat verzoeker heeft voldaan aan de medewerkings- en/of inlichtingenplicht. Verzoeker zal tijdens de bezwaarprocedure meer openheid van zaken moeten geven door de gevraagde stukken over te leggen aan het college. Deze stukken dient het college dan – voor zover die zien op het actuele recht op bijstand – vervolgens mee te nemen bij de volledige heroverweging in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vooralsnog onvoldoende aanleiding bestaat voor de conclusie dat het besluit van het college in bezwaar naar verwachting geen stand zal houden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Participatiewet